1892. No. 137
Donderdag 18 Augustus.
Zesde jaargang.
VERSCHIJNT
G. M. KLEMKERK. te Goes
F. P. D'HUIJ, te Middelburg.
>,Een menschwaardig bestaan."
T) FEUILLETON.
DE HEMEL OP A ARDE,
In de jaren I90I- 1912.
De roeping der Christelijke
Jongelingen.
ZEEUW.
eiken MAANDAG- WOENSDAG- en VRIJDAGAVOND
Prgs per drie maanden franco p. p. f 0.95.
Enkele nummers 0.02'.
UITGAVE VAN
en
i RIJS DER ADVERTENTIES
van 1 5 regels 25 cent, iedere regel meer 5 cent
Familieberichten van 1 5 regels 50 cent, iedere regel
meer 10 cent.
De beginselen der Fransche
Revolutie zijn de kanker van onze
eeuw.
Het liberalisme verbreidt die
beginselen in Kerk, School en
Maatschappij.
Wordt dit niet gestuit, dan gaat
ons land zedelijk ten onder.
Alle belijders van den Christus
moeten dat liberalisme bestrij
den, omdat het Gods eer en
majesteit aanrandt.
Door stilzwijgen en toezien
maken wij ons zoo schrikkelijke
zonde deelachtig.
Daarom stelle ieder in zijn kring
„tegen DE Revolutie HET Evan
gelie".
VOOR het Evangelie is ANTI-
revolutionair.
Deze uitdrukking, schoon uit den socia-
listischen hoek tot ons gekomen, kan zonder
eenig bezwaar door de christenen overge
nomen worden. Wij houden ons daarbij
aan hetgeen door dr. Bavinck en dr. v.
Gheel Gildemeester te dien aanzien gezegd
K Want wel heeft op zichzelf dr. Geesink
gelijk, dat de Schrift den gevallen mensch
als der weldaden Gods onwaardig teekent;
zoodat in volstrekten zin tegenover den
Heilige, de begrippen mensch en waardig
elkander uitsluiten; toch is in betrekkelijken
zin waar dat de mensch, die toch door den
val geen dier ge wot den is, recht heeft op
een bestaan dat zijne menschelijkheid waar
dig is.
De quaestie van een dergelijk bestaan
omvat alle andere, namelijk van arbeids
tijd en arbeidsloon, van de verhouding
tusschen patroon en arbeidervan pensio
neering en werkverdeeling.
Had ieder christelijk werkgever, ook onder
onze landbouwers, zijne roeping verstaan,
nooit zou de meening ingang gevonden
hebben in onze maatschappij, dat de arbeid
koopwaar is.
Neen, de arbeid is geen koopwaar en
die naar dezen regel wandelt, kan Gods
zegen niet inwachten. En toch hoevelen
wandelen daarnaar. Hoort men ook den
christelijken werkgever niet vaak als de
natuurlijkste zaak ter wereld uitspreken wat
eigenlijk indruist tegen Gods gebod Mijn
arbeider is zijn geld niet meer waardhij
is versleten; weg er mee; ik kan toch niet
helpen dat deze man oud wordtvoor hem
dan maar een ander; ik heb hem altijd
prompt betaald; nu hij niet meer werken
«Allen, die gij hier ziet,» zei Frits tot
zijn vriend, terwijl zij de zaal doorliepen,
«kunnen of willen niet werken zij moeten
daarom met eenvoudig eten tevreden zijn;
menigeen bespaart ook zijn middageter,, om
dan meer te kunnen uitgeven voor kleeding
of genoegenswant de commissie laat ieder
de grootste vrijheidwie goed eten wil, mag
het doen, wanneer hij het betalen kan,
en wie honger wil lijden, mag verhongeren,
totdat hij omvalt.»
«M i dunkt,» zei Koenraad, «dat vroeger
die vrijheid ook bestond.»
Frits scheen deze opmerking echter niet
gehoord te hebben.
Waarom eten die beide mannen niet
vraagde Koen terwijl hij op hen wees.
«Omdat het hun niet smaakt of omdat
zij het niet verdragen kunnen. Zij hebben
het vroeger neter gehad.»
«Waarom eten zij dan niet in een andere
zaal, waar zij beter eten kunnen krijgen?»
«Dat zal hun te duur zijn, want zij kun
nen niet veel werken, zij zijn niet zoo jong
meer en daarbij ziekelijk. Ik ken ze beiden.
Die eene was vroeger een schatrijke ban
kier. Nu moet hij in de keuken administra
tie houden. De andere was eigenaar van een
groot hotel, en moet nu dagelijks blokjes zagen
voor de fornuizen. Ander werk kan hij niet.
De arme vent!»
«Waarom noemt gij hem arme vent?»
vraagde Koenraad.
«Beiden hebben, toen er er orde gemaakt
werd, hun kinderen verloren. Zij kunnen
Zich in de nieuwe orde maar niet schikken.
Die is ook beter voor ons jonge menschen.»
«Frits,» zei zijn vriend, «zeg mij eens
eerlijk ben jij gelukkiger dan vroeger
«Dat moet gij mij met vragen, vroeger
had ik het ook goed. Het zou mij echter
kan houdt natuurlijk ook de betaling op
hoe h|j het nu verder maakt moet hij maar
wetenuit.
Dit is geen mensch waardige redeneering
uit den mond van den patroonen geen
menschwaardige belooning voor den jaren-
langen arbeid van den werkman. Zoo doet
men met een werktuig, een machine. Ik
bezig ze zoolang het gaatzijn zij versleten
dan werp ik ze weg en ik koop andere
ja zij brengen nog wel wat aan oud ijzer
op. Er is Diets aan verbeurd.
Gansch anders is het met den werkman,
die jarenlang zoo aangrijpend waar het
verlengstuk der machine gold.
Aan dezen man is wel degelijk wat ver
beurd. Ja iederen dag dat hij in uwen
dienst was, gaf hg u een stuk van zijn
leven. Voor die gezamenlijke stukken leven
die hij bij U besteedde, hebt gij hem niet
beloond. Op uw mond oordeel ik u, zoo
ik dit beweer. Immers gij zegt dat hij bij
u gewerkt heeft. Hg heeft dagelijks uw
hout gezaagd, ot geschaafd uw grond om
gespit, uw land verzorgd; uw zaken be
stuurd u uw brood drie- of meervoudig
helpen verdienen; voor zijn klaargemaakte
werk is hij betaald, daarvoor heeft hij niets
ineer van u te vorderen.
Doch waar blijft gij met het stuk van
zijn leven en levenskracht, zijn verstand of
vernuft dat hij u al dien tijd liet gebruiken,
dat hij bg u versleet? Zult gij hem dit
niet vergoeden in zgne overige levensjaren?
Neen de arbeider is mensch; hij verkoopt
dus zijn arbeid niet, nog veel minder zich-
zelven, alsof hij slechts eene machine ware,
aan den meestbiedende. Als redelijk wezen,
door niemand gedrongen, uit eigen vrjje
beweging stelt hij zich beschikbaar en vat
z(jn arbeid op naar de voorwaarden die hem
het billijkst toeschijnen. Maar hg is aan
zijn heer niet getrouwd, veel minder ver
slaafd; hg heeft ten allen tgde het recht
over zichzelven te beschikken. Hij blijtt
volkomen vrg ook in zijn dienst. Vrij dus
ook om zgn dienst op te zeggen, zich bij
een ander te verhuren, enz. wanneer de
verbintenis (contract) met zijn heer is af-
geloopen.
«Alle waar naar zijn geld», zei eens een
rijke tot schrgver dezes, toen hij hem
aansprak over de slechte behandeling van
een onderhoorige. De uitdrukking teekent
den onpractischen wereldling die als zoovelen
de sociale beweging 'heeft verhaast en een
schijn van grond, ja meer dan dat,
gaf, aan de grieven der sociaal democraten.
Juist omdat de arbeid geen koopwair
is, zijn wij verplicht ook onze dienstbaren
als redelgke, tegelgk zedelijk verantwoorde
lijke wezens te behandelen. Hun de Zon
dagen vrij te geven, of althans de huisefgke
bezigheden niet zoo te vermenigvuldigen
Illlllll HIT"———
nog beter bevallen, wanneer die vervloekte
dwang niet bestond. Alles wordt van boven
af voorgeschreven, alles: hier moet gij eten,
hier moet gij drinken, hier moet gij slapen,
hier moet gg wonen. Het heet in onze regle
menten Het welzijn van den enkele, zoowel
als van de gemeenschap, eischt, dat de enkele
zich aan de gemeenschap, en deze zich aan
den enkele dienstbaar stelt. Begrijpt gij dat?
Ik niet! En hiermede komen zij aan, wanneer
het «dat moet» zal duidelijk gemaakt worden.
Het komt mij menigmaal voor, alsof wij in
een groot tuchthuis zitten, waar niemand
doen mag, wat hg wil. Maar hiermede troost
ik mijdat anderen het ook niet beter hebben.
Daar heb je b. v. mijn vroegeren meester.
De kerel voerde nooit wat uit. Hg zat maar
op zijn kantoor voor zijn teekeningen, en
rookte de eene sigaar na de andere, lerwijl
wg, zijn werklieden, dagelijks 10 uur hard
werken moester,. Het is waar, de vent kan
mooie teekeningen maken, en ieder was over
zijn werk tevreden; maar, zie eens, dat
maakte ons vroeger altijd zoo woedend: de
baas streek de hoofdverdienste op en wij
moesten met een paar gulden daags tevreden
zijn. Nu moet hij tenminste ook werken en
verdient niet meer dan een ander. Maar laat
ons verder gaan».
In de «drie-uren zaal» namen zg plaats
en gebruikten het middagmaal.
Toen zij eenigen tijd aanzaten, ging er
ineens een woest geschreeuw op uit een hoek
der zaal. Er werd gevloekt. Flesschen en
glazen rinkelden. Een troep mannen en
vrouwen waren elkander in de haren ge
vlogen.
«Let nu op»! riep Frits zgn vriend toe.
Beiden traden nader, en met hen de overige
dischgenooten, om toeschouwers te zijn van
het woedende gevecht.
Plotseling weken allen terug; een man
met een roode muts en rooden sjerp trad na
der, blies driemaal op een (luitje en in de
grootste orde verlieten alle ruziemakers
dat zij de kerk er om moeten verzuimen.
Onzedelijk is het als landbouwers hunne
arbeiders, grondeigenaars hunne pachters,
ingenieurs hunne dgkbazenheeren hunne
knechten «in den buik straffen», of ge
niepig tegenwerken, of met broodvermin
dering dreigen, of hen broodeloos maken o.n-
dat zij bij de stembus hunne stem niet
uitbrengen als zijzelven; en het is laaghartige
intreding in de «rechten van den mensch»
die de kinderen der revolutie terecht ir.
eere dienden te houden, wanneer zij den
arme die hun brood eet dwingen om te
stemmen tegen zijne overtuiging, of on
trouw te worden aan den dienst van zijn
God. Een daad te enbillijker dewijl gij hem
immers in de eerste plaats getrouwheid
in uwen dienst hebt opgelegd.
Onze dienstbaren moeten menschelijk
behandeld worden, niet uit vrees maar uit
overtuiging. Gelukkig dat menige heer of
mevrouw die niet beven voor Gods Woord,
daarin beschamende voorbeelden zijn; zoo
dat wjj onze kinderen veilig te hunner
dienste kunnen stellen.
Doch wat laat, in christelijke gezinnen
zelfs, de goede behandeling nog veel te
wenschen over. Onze dienstboden zijn leden
van het gezin. Zij hebben recht op goed
loon, goede ligging, goede woning, hui«e-
lijk verkeer, vooral aandeel in de huiselijke
godsdienstoefeningin een woord een men-
schelijke bejegening. De ouders moeten
hunne kinderen daarin voorgaan, en hen
straffen wanneer zij de achting voor hen
die ons dienen uit het oog verliezen. De
tijden waarin gold«wat de kinderen niet
lusten is goed voor de dienstboden», zijn
lang voorbij.
Niemand verge ook te veel van de
krachten zijner onderhoorigen. Men geve hun
geregeld een voldoend getal rusturen, opdat
zij hun werk niet al zuchtende doen.
Arbeid is wel een plicht, doch tevens
een gunst en een eere. Ook de Zoon des
Menschen kwam niet om gediend te worden
maar om te dienen. Het is er wel verre
vandaan dat onze maatschappij het zou
beseften en erkennendoch dr. Kuijper
zei het zoo terecht op het Sociaal Congres
de werkman aan zijn schaafbank, de
arbeider achter zijn ploeg moet weer weten
dat hij zijn arbeid verricht «bij de gratie
Gods.» Zelfs aan den geringsten arbeid
kleeft iets koninklijks. God is Souverein
ook in Zijn werk tot dienst van zijn schep
sel. De souvereiniteit van den werkman
bij de gratie Gods moet ook in onzen tijd
weder in eere komen.
Zoo is de arbeid ook een zegen. Helaas,
hoe velen verkeeren hem in een vloek
doordat zij hunne arbeiders met arbeid
overladen, hen steeds de stemme des drij
vers doen hooren, hen altijd op de vingers
de zaal.
«Dat noent ik gehoorzamen»riep Koenraad.
«Hoe hebben zij dat zoo gekregen»
«O, hoogst eenvoudig», zei Frits, «wet
ten, rechters en rechtbanken hebben wg niet.
Wie zich misgaat, wordt gewaarschuwd
door een orde-bewaarder. Gehoorzaamt hij
niet, dan wordt er een snede in zijn wang
gegeven.
Gebeurt dit voor de tweede maal, dan
komt er nog een kerf bij, en wanneer ie
mand met kerven in 't gezicht ongehoorzaam
is, wordt hij zoowat twintig centimeter korter
gemaakt, altijd van bovett naar beneden ge
rekend.
«Maar dan hebben die ordebewaarders
een ongehoorde macht in handen! Wanneet
zij een werkman niet lijden mogen kunnen
zij hem gemakkelijk naar de eeuwigheid
helpen.»
«Ja,» antwoordde Frits, «onze directeuren
en ordebewaarders zijn onze goden en met
zijn go Jen moet men goede vrienden blijveD.»
«Het komt mij voor, dat op deze wijze
niemand zijn leven zeker is,» merkte
Koenraad op.
«Dat doet er ook niet veel toe», ant
woordde Frits Weber.
«Hoe is dat mogelijk?»
«Och, wie in onzen staat ijverig werkt,
heeft een goed leven. Voor vermaken zorgt
de staat ook zooveel mogelijk. Maar op den
duur is het leven tegenwoordig erg vervelend.
Altijd en altijd weer hetzelfde. Steedsgij
moet, gij moet! Zoo altijd te werken, zonder
vooruitzicht het eens nog beter te hebben,
zonder vreugde van zgn werk, en dan
niemand, dien men lief heeft, voor wien men
werken ban. Ziedat maakt het leven erg
saai! Ik zeg m .ar, dat het beter is wel wat
zorgen te hebben, dan in het geheel geen.»
«Je spreekt jezelf nog al tegen» zei Koen
raad, «eerst roem je den nieuwen staat,
omdat er geen zorgen meer zgn, en nu zet
ge een gezicht als een aanspreker, omdat de
i zien, hen jagen en jachten; hen ontmoe-
I digen en ten slotte voor hun werk onge-
i schikt, althans onverschillig maken.
Men spreekt van een normalen arbeids
dag, maar wat levert onze tgd weinig nor
male werklieden, dat wil zeggen menschen
die hun huisgezin naar de orde Gods onder
houden kunnen. Het is al jagen en gejaagd
worden. Op de werkplaats geen rust
en thuis vlug bidden, gauw eten, «voor
je zeiven» danken menigmaal en de kinderen
ontwennen aan eerbied en dankbare ge
voelens bij het genot van Gods gaven.
Gezwegen nog van het schieiende feit dat
zoo menige moeder aan het gezin ontrukt,
en in de fabriek verplaatst wordt om de
kinderen aan de hoede eener oudste dochter
toe te vertrouwen, die zelf nog leiding be
hoeft. Gezwegen ook van het schreeuwende
onrecht dat deze vrouwen het werk der
mannen doen, dewijl zij het goedkooper doen.
Wij weten niet, of het in ons land ook
zoo erg is doch in Engeland verscheen kort
geleden een millionair voor de enquête-com
missie om zich te beroemen dat hij rijk
geworden was door op eenmaal alle mannen
uit zijn fabriek te ontslaan en er vrouwan
en kinderen voor in de plaats te nemen.
Toen hem gevraagd werd of hij wel wist
hoeveel welvaart hij daarmede had verwoest,
was het eynische antwoorddaar bemoei
ik mij niet meedaar moet de maatschappij
maar voor zorgen
Vrouwenarbeid I Zjj maakt de opvoeding
der jeugd onmogelijk, en ontbindt het huis
gezin en het huwelijk.
Kinderarbeid hij exploiteert den arme
in zijne groeijaven en maakt hem rijp voorde
verwildering, wijl hij het kind de genoegens
onthoudt van het ouderlijk tehuis 1
Benajasloeg een leeuw
in het midden van eeu kuil in
den sneeuwtijd. (2 Sam. 29 .- 20)
In verband met de mogelijke uitvoering
van het schoone plan tot samensmelting
der drie Guesche Christelgke jongelingsver-
eenigingen, naar da plaats van samenkomst
als de christelijk evangelische, de chr. ge
reformeerde en de ned. hervormde aan te
duiden (ofschoon de leden van ieder dezer
vereenigingen niet allen behooren tot een
zelfde kerkelijke indeeling), trad Maan
dagavond in de Prins van Oranje voor een
groote schare op de weleerwaarde heer ds.
H. v. d. Wart, pred. bij de Dutch Refor
med Church (Holl. Geref. kerk) te Hacke-
nack (Mass. N. A.)
Bij afwezigheid van den heer J. J. Visser
werd de spreker na het zingen van ps.
25 2 ingeleid door ds. v. Griethugsen, die
zorgen ontbreken.»
«Zeg mij maar eens,» ging hg voort,
toen Frits zweeg, «of die vechtende lui nu
werkelijk rustig naar huis zijn gegaan.»
«Volstrekt met, buiten zullen zij hun ruzie
wel voortgezet hebben.»
«Nu, dan hadden ze het evengoed hier
kunnen afmaken.»
«Neen, zeker niet; hier storen zij anderen.
In onzen staat mogen vechten en ruzie maken
wie willen, als zij maar niemand last ver
oorzaken. Overigens loopt het nooit zoo erg
af, omdat niemand messen of wapens bjj
zich draagt.»
«Maar hoe worden misdadigers gestraft
Of komen die niet meer voor
«Wat men vroeger misdaden noemde, is
alleen een ziekteverschijnsel van de verrotte
maatschappij. Voorzoover dat nog nawerkt,
komen nog wel diefstal en moord voor, doch
de ongelukkigen, die zulke dingen doen, wor
den natuurlijk niet gestraftmen verbetert
ze en zoo zullen spoedig misdaden tot het
verleden behooren.»
«Hoe legt men het dan voor die verbete
ring aan
«Daarvoor hebben wij inrichtingen waar
zulke overtreders een tijdlang worden opge
nomen; daar worden zij onderwezen in de
staatswetten en in de plichten jegens zich
zelf en anderen, daar worden lezingen
gehouden over het menschelijk vernuft en
over de onmogelijkheid van het bestaan van
God, enz.
«Voortreffelijk 1» riep Koenraad, «dat is
een inrichting, die alle beschaafde volken uw
nieuwen staat moeten bengden. Dat men
daaraan niet eerder gedacht heeftMisda
digers door voorlezingen te verbeteren.
Waarlijk, dat is het ei van Columbus
Frits Weber merkte, dat de lof van zijn
vriend niet gemeend was. Hjj zweeg daarom,
verzekerd, dat Koenraad vanzelf wel over
tuigd zou worden.
Wordt vervolgd.)