1892. No. 136. Dinsdag 15 Augustus. Zesde jaargang. V R S C 11 IJ IV T 6. M. KLËMKKRK. te Goes F. P. D'HÜIJ, te Middelburg. RIJS DER ADVERTE\T1KN IJK. Het Recht van den Arbeid. DE HEMEL OP AARDE --p- ei.ken MAANDAG- WOENSDAG- en VRIJDAGAVOND Prys per drie maanden franco p.p. 0.95. Enkele nummers 0.02'. UITGAVE VAN en van 1 5 regels 25 cent, iedere regel meer 5 cent Familieberichten van 1 5 regels 50 cent, iedere regel meer 10 cent. De beginselen der Fransche Revolutie zijn de kanker van onze eeuw. Het liberalisme verbreidt die beginselen in Kerk, School en Maatschappij. Wordt dit niet gestuit, dan gaat ons land zedelijk ten onder. Alle belijders van den Christus moeten dat liberalisme bestrij den, omdat hét Cods eer en majesteit aanrandt. Door stilzwijgen en toezien maken wij ons zoo schrikkelijke zonde deelachtig. Daarom stelle ieder in zijn kring „tegen DE Revolutie HET Evan gelie". VOOR het Evangelie is ANTI- revolutionair. \lissingen, 16 tot 27 Augustus. Wij hebben gehoord dat de arbeid eene instelling Gods is, om den mensch aan zyn tijdelijke en tegelijk aan zijne eeuwige be stemming te herinneren. Als zoodanig eischt zij van onze zyde een nauwgezette betrachting en wel wat uit het bovenstaande volgt met twee bedoelingen de eere Gods en het eigenbelang. De eere Gods eischt de heiliging van den Dag des Heeren. Ons eigen belang vordert de rust van den zevenden dag. Dat wil zeggen een van de zeven dagen is niet van onsde Heer eischt dien op voor zich- zelven. Die rustdag staat aan het begin der week hij is er het hoofd en de kroon van. Hij maakt mensch en dier weder geschikt voor den arbeid der zes werkdagen, die volgengelijk de rust des nachts hen be kwaamt voor de volgende dagtaak. De Zondagsrust is geen volstrekte rust, doch een arbeid in geestelijken zin, naar het gebod des Heilands die ons een exempel naliet: «Mijn Vader werkt tot nu toe en ik werk ook.» De geheele mensch, «èn geest èn ziel èn lichaam,» wordt door deze rust gesterkt en bekwaamd. De maatschappij, dat is de gansche menschenverzameling, heeft belang bij haar, en kan zich niet zonder hare schade, in dit opzicht aan het gebod Gods onttrekken. Bovendien het wroeten in de stof, gelijk dit door de week geschiedt, komt haar niet toe op den Dag des Heeren. Het is niet de vraag of men het prettiger zou vinden, indien het anders ware. Niet de vraag of de maatschappij er minder om verdienen zou. Ook niet of door vele een- 6) FEUILLETON. In de jaren 1901- 1912. «Frits», riep de oude vronw, «het is vijf uur, gij moet opstaan en het ontbijt halen; om zeven uur begint de arbeid en gij moet eerst nog alle moeite doen om kolen te be komen». «Grootmoeder», antwoordde Frits, «de di recteur van het kolenmagazjjn heeft gisteren gezegd, dat een emmer steenkool drie certi ficaten kost. Ik kan toch niet voor de helft nlleen voor kolen werken. Dan kan ik nog beter in bed blijven liggen.» Hij deed dit echter niet, sprong er uit, kleedde zich aan en ging de kamer uit. Na een half uur keerde hij terug met een ke teltje koffie en een brood, dat hij uit de gemeenschappelijke ontbijtzaal van zijn afdeeling had gehaald. schoof een kleine tafel en een stoel bij het bed van zijn grootmoeder en zette het ontbijt gereed. «Hoeveel hebt gij heden voor het ontbijt moeten betalen»? vraagde de grootmoeder. «Twee certificaten», gaf Frits ten antwoord. «De kolen zijn te duur, zij zijn weder opge- v7o^eiu ?eVs toch een gekke geschiedenis 1 Wie had vóór een jaar kunnen denken, dat wrj in onzen nieuwen staat nog van werk stakingen zouden weten. Maar ik kan den broeders geen ongelijk geven». de ''oude Wat "aderS 8ehom'd» vraagde «De geschiedenis is zeer eenvoudig», ant woordde de jonge man. «De broeders, die in de mijnen moeten werken, vrijwillig doet niemand het willen, dat de arbeid onder den grond beter b 'taald wordt, dan het werk boven op de aarde, en daarin heb ben zij gelyk; en dan verlangen zij voor voudige christenen niet een carricatuur van den lustdag wordt gemaakt, en of de rust dag schuld heeft aan de zonden van verve ling en kwaaddoen waartoe zoo menige ledige ziel op dezen dag vervalt. Het staat nu eenmaal de maatschappij, en dies ook de overheid, niet vrij den rustdag terzijde te stellen. Gelijk evenwel in ieder huisgezin een deel van den arbeid tot verzorging van zwakken en krat,ken, van kinderen en huisdieren, in één woord: tot onderhoud van het tijde lijke geregeld voortgaat, zoo is het ook de maatschappij geoorloofd. Ja, zelfs het is haar verboden hare taak geheel te doen rusten op den rustdag. De oefening der barm hartigheid mag nooit stilstaan. Hiertoe behoort ook de zorg voor de openbare vei ligheid, voor de rust ook in het oefenen van den godsdienstin het openstellen van gelegenheden om het werk der barmhartig heid te doen voortgaan. Spoor en telegraaf niet de post zouden dus alleen dienen gebezigd te worden in den dienst van lichamelijke en geestelijke ellendigen om de bediening des Woords en het krankenbezoek mogelijk te maken. In een blad als het onze behoeven wij geen argumenten bij te brengen voor de stelling dat de Zondagsrust noodzakelijk is. Het is goed dat wy het weten dat ook uit een gezondheidsoogpunt deze rust gewenscht isdat zij zelfs kapitaal vermeerdert in geld en in arbeidskracht. Het is goed dat wij bedenken hoe vaak de proef op de som geleverd is; dat reizigers te paard die vijftig dagen achtereen reisden, minder ver kwamen dan reizigers met even beste paarden en met evenveel uren per dag reizens, en die slechts 42 dagen reisden, om gedurende de 8 Zondagen rust te nemen. Het is goed dat wy dit argument den tegenstander kunnen voorhouden, doch voor den christen is het niet in de eerste plaats noodig te weten. Hy weet dat het eene instelling Gods is, die hij gehoorzaam on derhoudt en reeds daarin op zichzelf «grooten loon» vindt. Maar voor hen die deze orde met voeten treden en Zondag en in de week altjjd even hard bezig zijn, kan zulk eene herinnering goed zijn. En ook de maatschappij moet er van doordrongen worden dat zij in veer kracht en ondernemingsgeest winnen moet bij het onderhouden van den rustdag. De oprichting der «vereeniging tegen overdreven Zondagsrust» is dan ook met het oog hierop een dwaasheid, doch ook tegeljjk een onrecht, dewijl het de post en telegraafambtenaren dwingt ter wille eener kleine minderheid, ter wille eener kaste van handelaren wier zak gespekt, wier winstbejag gevoed moet worden, des Zondags in het touw te blijven. Zjjn wij voor den rustdag, met des te meer kracht dringen wij dan ook aan op ieder uur werk twee certificaten, terwijl alle andere werklienen voor ieder uur werk maar éen certificaat ontvangen. Natuurlijk heelt onze regeering dien eisch afgewezen, want het is een der eerste grond regels van onzen staat, dat alle werk, hootd- ofj [handenarbeid, gemakkelijk en moeilijk werk, gelijk betaald wordt. En dan, groot moeder, wanneer hun eisch was ingewilligd, zouden de arbeiders onder de aarde twee maal zoo gemakkelijk kunnen leven, als de arbeiders boven de aarde, en dat gaat toch niet. Gelijk recht voor allen. De een zal het niet beter hebben dan de ander. Nu hebben de mijnwerkers het werk gestaakt, en de steenkolen worden van uur tot uur schaarscher.» «Maar», vraagde vrouw Weber, «waarvan leven nu de mijnwerkers? Wie in onzen nieuwen staat niet werkt, moet verhon geren «Waarvan zij leven, grootmoeder?» ant woordde Frits: «zij leven van hun ver dienste. Geen van allen is in de mijnen gebleven. Wie zou hun er ook toe hebben kunnen dwingen? Zij zijn naar alle richtin gen heengetrokken en overal vinden zij werk. Zij behoeven zich maar ergens by een directeur van den arbeid te vervoegen, en hij moet hun werk geven, want ieder heeft in onzen staat recht op arbeid. Het is dezelfde geschiedenis als met de visschers in het begin van den winter. Zij wilden voor ieder uur dat zij in wind en weder op zee zwalkten beter betaald worden dan de schoenmakers, die achter den warmen kachel de pikdraad hanteeren. Natuurlijk kan de commissie daarop niet ingaan. Toen zijn de visschers eenvoudig verdwenen .'Zoek ze eens terug, wanneer zij zich overal ver spreiden. De commissie heeft toen andere broeders die hun leven nog geen zee gezien hadden, gecommandeerd ter vischvangst. het stipte onderhoud der zes werkdagen. Men zorge vooral voor een flinken inzet, een goed begin, een betooning der eerste veerkracht op den M«andag. Helaas, in het door onze «vergunningen» «verbitterde» deel der maatschappij dat des Zondags zich in dronkenschap overspant, vindt almeerde gewoonte ingang om eerst des Dinsdags, of in het beste geval des Maandagsmiddags aan den arbeid te tijgen. Men spreekt in arbeiderskringen van den «luien Maandag». Een gewoonte, die aan de maatschappij een j iarlijksch verlies berokkent van miljoenen guldens. Naar den regel dat wie niet werkt, ook nietza) eten, wordt aan dezulken ook het loon van dien dag onthou len en dus een deel der noodzakelijke uitgaven voor voeding en kleeding dezer gezamenlyke miljoenen Maandaghouders en hunne gezinnen aan de maatschappij onttrokken. Laat dit kwaad der omkeering van de orde der dingen toch niet ook in onze christelijke kringen postvatten. Reeds zijn er die den Maandag met minder lust intreden dan de overige dagen. Hier is een koopman die des Maandags maar eens thuis zal bly ven. Hij diende wel naar buiten te gaan; doch hy dient toch zijn winkel ook eens op te poetsendaar is een ambachtsman die door te lang opzitten een te korten nacht maakte en toegevend aan den slaap die hem aan zijn leger kluistert, een paar uren liggen blijft en te laat op zijn werk komt. Ginds is het eene dienstbare by wie het op éen dag in de week niet aankomt en die bij voorkeur den Maandag kiest om hare klanten hare kom-d, te doen afzeggen, wjjl zij «ver hinderd» i®, Eldersmaar waartoe nog meerdere voorbeelden te noemen, waar wij in de gelegenheid zyn, ze in eiken kring op zijn beurt waar te nemen. «Zes dagen zult gy arbeiden» is de eisch en vooral de Maandag diende als de r>:eest productieve van alle, eerlijk te worden be steed in de roeping, waarin God ons geplaatst hee t. 0f het evenwel niet wenschelijk zou zijn, behalve de Christelyke feestdagen, nog eenige andere dagen der week te bestemmen, meer speciaal voor ontspanning en vermaak, zie daar eene vraag die wij niet gaarne ont kennend zouden beantwoorden. Vrije dagen, waarin het openbare leven stil staat en ieder rust nemen kan op zijne wijs, hetzij in de nutuur, hetzij in de huiskamer, zijn in Nederland niet minder noodig dan in Engeland en Amerika; en daar zjjn zij. Trouwens de beurs te Amsterdam en elders neemt af en toe ook vacantie. Uit het gebod Gods volgt ook dat niemand ongestralt de orde der dingen omkeere, ook in betrekking tot den dagelykschen arbeid. Menigeen maakt er nachtarbeid van. En nu mag het waar schijnen wat men beweert,dat de hersenen te levendiger worden, naarmate zij later op den dag gebruikt worden; en Herrinnert ge u niet nog, hooveel kwaad bloed dat gezet heeft, toen uaarna twintig visschersbooten verongelukten en die arme broeders verdronken Toen heeft de com missie de vischvangst er maar geheel aan gegeven. Grootmoeder,» eindigde hy, «ik wou dat ik nog eens een goeden haring of een lekker botje kon eten.» «Nieuwsgierig ben ik,» ging hij na een oogenblik voort, «wat nog van die geschie denis met de steenkool worden zal». «Wat hebt gij heden voor werk I» vraagde vrouw Weber. «Natuurlijk weder riolen en goten r>eini- gen I Dat is nu reeds de tweede week dat ik dit nare werk moet doen. Anderen heb ben beter werk gekregen, maar mij en den vroegeren dominé Friedel heeft de directeur niet laten ruilen.» Gjj moet den directeur maar zeggen, dat gij de lucht niet verdragen kunt.» «Dat heb ik al gezegd en broeder Friedel ook I Maar de directeur heeft gezegd, dat wjj er ons maar in moeten schikken wanneer de commissie zou gaan rekenen met de neu zen van de broeders en zusters, zou dat vuil e werk niet meer gedaan worden. Het 's toch ergerlijk, dat ik het werk dat ik gaarne doe, niet mag doen. Wanneer ik my aan meld voor myn oude handwerk, heet het; Kunt gij kleerenmaken Kunt gy schoen maken Schoenmakers en kleedermakers kunnen wij nog gebruiken, kastenmakers niet, daarvan hebben wjj genoeg en ik had toch zoo graag weder zaag en hamer gehanteerd.» «Heb maar geduld,» troostte de oude hem, «wees maar blij, dat gij werk hebt. Het is toch in elk geval een zegen in onzen staat, dat ieder recht heeft op arbeid.» «Ja,» antwoordde Frits, «dat is waar maar dat ik eerst twee maanden lang uilnisman ben geweest, en nu putjesschep- dus studeeren in den nacht niet onprofijtelijk is; het is toch tegen den regel. God doet de zon des avonds ondergaan, en ontneemt ons het licht des dags, opdat de slaap des te g< zonder zou zijn. De slaaptyd is niet de werktijd en de hersenen hoe levendig zij ook op dat oogenblik zjjn, dienen tot rust gedwongen te worden. Ook hier geldt t «Werkt terwjjl het dag is». Letten wjj op de regelen der gezondheids leer hygiëne) dan vernemen wjj en wij ervaren het op den duur dat het kunst licht de oogen verzwakt, en nachtwerk de hersenen verslapt, de zenuwen overspant en de slapeloosheid bevordert. En nu denkeu wjj alleen nog aan den eigenwilligen nachtarbeid, waardoor slechts de enkelen zichzelven bena leelendoch hoe groote zedeljjke en godsdienstige schade berokkent zich de maatschappij al niet met haar gedwongen nachtbraken, waardoor zij de bewering ingang verschaft dat de mensch een machine is. Denkt onder anderen aan deu arbeid in de fabrieken. Wjj gaande nood zakelijke nachtwerkzaamheden van stads werkers en nachtpolitie en brandwacht en garnizoensdiensten voorbjj maar de fabrieks arbeid Wie zal ons zeggen hoevelen er het slachtoffer var. werden Is het hier en daar niet noodig gebleken - gelijk ook de enquêtes der laatste jaren aan het licht brachten de arbeiders tegen den arbeid te beschermen En zjjn de toestanden bij een wet op den arbeid, hoe voortreffelijk ook in menigerlei opzicht, er al zooveel beter op geworden Maar, hoe materialistisch oordeelt de maatschappij ook veelal over den arbeider. Klaagt hij over zulke schreiende toestanden tegen zijn patroon, dan doet hem deze al spoedig verstaan dat hjj anders maar moet «ophoepelen». Het «voor jou een ander» ligt in haar mond bestorven. Gevolg helaas van de ontzaglijke concurrentie; van de niet te verhelpen zaak dat het aantal overcompleete arbeiders overgroot is. Dit geldt ook, en met het minst, bij den landbouw. „Wat zullen wij met Jezus Christus doen" las men dezer dagen met vette letters op reusachtige aanplakbiljetten. Het was de vraag, die Generaal Booth zich voorstelde in den Parkschouwburg te beantwoorden. En hjj heeft het gedaan op den bestem den avond, gedaan voor een verbazend groot getal hoorders, gedaan voor menschen uit uit alle mogelijke kerkeljjke gezindten, voor leden en leeraars uit tal van kerken, voor professoren van Staats-en Vrjje Universiteit, voor geloovigen en atheïsten, voor joden en roomschen, voor deftige lui en burgers, voor vischvrouwen en advocaten. En hij heeft het gedaan op zijne eigenaardige manier, aangrijpend, bezielend en overtuigend. Wij per, dat staat mij toch niets aan. Maar, girig hij kalmer voort, «wat zal men doen Werken moet men, anders kan men verhon geren, en gehoorzamen moet men ook anders volgt nog erger.» Hiermede ging hij heen en liet zijn groot moeder alleen, die eerst om negen uur aan het werk ging. De oude gold nog als ge schikt voor den arbeid en werkte in een der groote gemeenschappelijke keukens. Daar moest zij aardappelen schillen, enz. Toen Frits weder tot den middag gewerkt had en juist gereed stond om een der ge meenschappelijke eetzalen in te gaan, trad een jonge man op hem toe, reikte hem de hand en riep «Kent gij uw oudeu schoolmakker nog «Waar kom jij vandaan, Koen?» riep Frits verrast uit. «Uit het buitenland,» antwoordde de vriend, «maar ik kon daar niet bljjven, ik moest eens zien, hoe het in jelui nieuwen staat toegaat.» «Waar in de wereld ben je al dien tjjd geweest «Toen de groote omwenteling losbarstte, ging ik naar Amerika, omdat ik bang voor mijn hoofd was; nu schjjnt ieder hier vrij te kunnen leven. Daarom wil ik burger van den staat worden.» «Dat kunt gy,» antwoordde Frits weder, «wanneer gy twintig jaarzyt en minstens drie maanden gewerkt hebt. Neem voorloo- pig by mij je intrek.» «Heel graag, dan zal ik het best met den nieuwen staatvan zaken op de hoogte komen.» «Maar ga nu mede eten, Koenraad.» Een kykje in de eetzaal was zeer merk waardig. Frits bracht zyn vriend eerst ia de «twee-uren-zaal,» zoo genaamd, omdat een middagmaal hier twee certificaten kostte en ieder certificaat voor een uur werken rekende {Wordt vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1892 | | pagina 1