RZEN
Goes.
1892. No. 122.
Donderdag 14 Juli.
Zesde jaargang.
ie.
renstand.
231-232.
ivens
pknecht,
Wil,
(lidd.-Vliss.
CGRAAF."
VERSCHIJNT
PRIJS HER ADVERTENTIES
G. M. KLEMKERK, te Goes
F. P. D'HUIJ, te Middelburg.
DE ARBEID.
L
ERHANDEL.
NG.
tsen alsmede de
eruimd.
derpakjes, waar
djes vanaf 1.00
iulf jaar door tus-
[ER de Briijuetten
lebben ge lomen,
|tellingen die franco
aan ondergetee-
te doen.
JlER, Goes.
Sriquettenhandel.
REPE,
V 1 i ss i n g e n.
UJIMING wordt
kwaliteit
DE RIDDER,
fg.
IENST
l-ROTTERDAM.
isklokken.)
Zondags, v. Vlis-
burg 10,van
d. Voorm. f5,10,
Namidd. 12,20,
l-, 8,20.
ld. Voorm. f5,30,
1. Namidd. 12,40,
PO, 9,_.
Keersluis aan.
liet aan de Abeele
^ST
i^EER—GOES,
van Dinsdags,
lienst).
Tie Veer 6.40f,
llf, 2,34f (Slot
Jgs:
IVeer 9.—,5.
snde) 2.30,6.30.
IENST
jn Zierikzee.
ISpoorweg Goes,
lin. na kloktijd).
Zierikzee
'smorg. 'smid.
1.12 7,30 3,30
lis 13 7,30 3,30
14 7,30 3,30
115 7,30 3,30
16 7,30 3,30
17 6,— 6,—
.18 7,30 3,30
|9 7,3011,30
Antwerpen
12'smorg. 7.
14 9,—
|.18 1,—
19 3,-;
DE ZEEIW.
UITGAVE VAN
elken MAANDAG- WOENSDAG- en VRIJDAGAVOND
van 1 5 regels 25 cent, iedere regel meer 5 cent
Prjjs per drie maanden franco p. p.
f 0.95.
EN
Familieberichten van 1 5 regels 50 cent, iedere regel
Enkele nummers
O
O*
meer 10 cent.
Het is eene verdienste van het ten vorigen
jare zoo goed geslaagde Sociale Congres,
dat het de verschillende quaestiën die de
natie verdeelen en beroeren, tot haren
oorsprong heeft teruggebracht en den weg
ter hervorming koos naar de beginselen
van Gods heilig Woord.
Zoo ook het nimmer uitgeputte sociale
vraagstuk van onzen tijd. Vroeger meende
men dat dit vraagstuk zou opgelost zijn,
zoodra maar de arbeiders hun zin zouden
krijgen. Doch toen men aan de oplossing
toog begreep men al dadelijk dat de arbeider
slechts een schakel vormt in den keten
var, ellendigen die roepen om verbetering
van positie. Dat het arbeidersvraagstuk
slechts een klein deel uitmaakt van wat
men de sociale quaestie noemten dat, zijn
de nooden onzer werklieden groot, niet
minder hachelijk de toekomst is voor die
honderden in den lande, welke als kleinere
of grootere werkbazen met of zonder patent
den strijd om het bestaan hebben te voeren.
Neen, de sociale quaestie betreft niet
een enkelen kringzij omvat de gansehe
maatschappij en maakt daardoor hare spoe
dige oplossing onmogelijk.
Immers arbeiders zijn niet alleen zij die
met handenarbeid hun brood verdienen,
doch ook zij wier arbeid de vrucht van
enkel geestesinspanning is, mannen zoowel
als vrouwen. Kortom arbeiders zijn allen
die eenigen arbeid verrichten; en onder die
allen vindt men er, die te weinig verdienen;
die naar verhouding te hard wei ken moeten;
die worstelen met tekorten niet van den
eenen dag in den anderen kunnen leven
schulden maken achteruit boeren en bij de
groote klimmerij tegen denmaatschappelijken
berg hun laatste kracht verspelen, om ten
slotte neer te storten aan diens voet om
nimmermeer op te staan. En dezulken
vindt men evengoed onder de arbeiders der
eerste, als onder die der tweede soort.
Men kan echter ook den arbeid als
geheel nemen en hem, maatschappelijk, be-
schouwen in zijn samenhang met het huis
gezin of, principieel, geregeld door de
beginselen van Gods Woord, en de leidingen
Gods met het menschelijk geslacht.
De Arbeid heeft derhalve wel een afzon
derlijke bespreking noodig. Hij toch speelt
een voorname rol in het leven der menschen.
«Arbeid adelt* is de zinrijkespreuk, waar
mede de negentiende eeuw de veelal slaaf
achtige levenstaak van niet weinigen wil
verlichten. En zoo met de aanheffing dezer
leuze niet bedoeld wordt het vraagstuk dei-
zonde en hare gevolgen uit den arbeid
weg te wisschen, kunnen wij er mede
instemmen, want de arbeid adelt den arbeider
en zijn werk, ja den ganschen nijveren
stand van arbeiders.
De arbeid heeft den mensch gemaakt
tot wat Bilderdijk zoo stout gedacht .neer
schreef «den schepper onder God*. En
vooral in onzen tjjd vindt Carlyle's bewering
steun, dat bet vraagstuk van onzen tijd
niet is de mensch met zijne wapens, maar
de mensch met zijn gereedschap.
Het is noodig den Arbeid bij het licht
van Gods Woord te bezien. Vooral nu,
terwijl zulke verschillende opvattingen om
trent hem in zwang zijn.
Er zijn er die in den arbeid niet anders
zien dan een onzalig moeten. Anderen
beschouwen hem als een noodzakelijk kwaad.
Nog anderen als een gehoorzame betrachting
van het Godsgebod.
Menschen van het eerste soort zijn er
meer dan men zeggen zou. Naarmate de
Godsdienst uit Huis en School en Maatschap
pij, zelfs uit de kerken gebannen wordt,
naar die mate vermeerdert het getal onte
vredenen, die de genietingen missen var. den
Fontein aller goeden, de gehoorzaamheid
aan het gezag hebben opgezegd; en geen
ander standpunt kennen dan dat van den
lediglooper, die nu eenmaal werken moet
om zijn eigen mond en de monden zijner
kinderen weldra moderne loonslaven als
hij open te houden.
De fabel zegt dat eens een oud man
netje met een zwaren fakkenbos op
den ,rug zich beklaagde over het harde
lot waaronder hij gebukt ging, en
dat hem deed wenschen maar dood te zijn,
bever dan altijd zoo hard te moeten werken.
Nauwelqks echter had hij dit gezegd ot
de Dood kwam hem tegemoet, voegde zich
„aast hem en vroeg wat de man van hem
verlangde. Ons mannetje dat zoo pas nog
gewenscht had dat de dood hem maar halen
kwam, verschrikte zeer door deze plotselinge
inwilliging van zijn verzoek. En toan de
dood hem andermaal vroeg wat er van zijn
verlangen was, vroeg hij stamelend«of u
als je blieft mijn takkenbosje eens wil vast
houden.»
Het is een fabel, doch die een bescha
mende parodie levert op het pessimisme
onzer eeuw dat beweert den dood te kiezen
boven een leven van inspanning. Dat in
den arbeid niets ziet dan een ondragelijken
last, waaraan men zich onttrekken mag in
den zin van zeker Duitsch versje, gelijk dit
in der tijd werd aangehaald door een
liberaal kamerlid die hel arbeidersvraagstuk
bestudeerd heeft:
En zoo 'tal u tegenloopt,
Dan u zelf maar opgeknoopt.
Doch de fabel zegt, en de ervaring be
vestigt het, dat zij zeer weinigen in getal
zijn die in het mannetje met den takbenbos
hun type vinden, en den dood verkiezen
boven den arbeid. Ten spijt van het pes
simisme door Schopenhauer over het mensch-
dom geworpen blijft Satans woord van
kracht: Huid voor huid, al wat de mensch
heeft zal hij geven voor zijn leven.
Toch is het aantal toenemend van hen
die eigenlijk niets beters kunnen dan zuch
ten onder het gewicht van hun takkebos.
Alleen tot de gehoorzaamheid der Schrift
teruggebracht is er heul voor deze ongeluk-
kigen.
Na aan hen verwant zijn de mannen
die inj den arbeid niets dan een noodzakelijk
kwaad zien. Zij redeneeren aldus «Het
werk moet nu eenmaal gedaan worden. Ik
en mjjn gezin moeten eten. Dan en dan is
het weer Zondag of krijg ik weer vacantie;
dan heb ik rust. l.aat ik nu maar goed
mijn best doen. Een mensch moet maar
meenemen wat hij krijgt.»
Dezulken leven meer bij Je theorie van
Von Hartmann, die de zaken minder zwaar
tilde, doch eveneens van meening was dat
de wereld slecht is, en juist goed genoeg om er
uit te loopen.
Bezieling gaat ook van dergelijken niet
uit. Zij zijn als de oudste zoon in de gelijkenis.
Steeds in de weer om zichzelf goed te doen;
steeds dienende in de eerste plaats om eigen
winzucht te streelen en zich een amusement
te bereiden, «een bokje» om met hunne «vrien
den vroolijk te zijn»;
Tot een rechte kennis van Gods ordinan
tiën teruggebracht kunnen vele arbeiders
van deze soort nuttige menschen worden.
Een derden kring, geheel onderscheiden
van de beide anderen, is die der christen
werklieden, die den arbeid noch als een juk,
noch als een fatum maar als een inzetting
Gods wenschen te eeren.
Zij beschouwen den Arbeid als een van
God hun opgelegde taak, welken zij vrijwilig
te vervullen hebben, alzoo dat zij nu niet
zeggen ik moet, inaar ik mag. Een taak
die zij gaarne doen, wijl God zelf hen daarin
voorgaat, waar de Schrift zegt: «Mijn Va
der werkt tot nu toe en ik werk
ook.» Dus doet ook de mensch het; hij,
de beelddrager Gods en van hem die «ons
een exempel heeft nagelaten».
Als zoodanig heeft hij de roeping, God
zijnen Schepper recht te kennen, van harte
lief te hebben en met Hem in de eeuwige
zaligheid te leven. Zijne bestemming is een
hoogere dan die van dier of plant, over
welke hem de heerschappij is opgedragen.
Een heeischappij die hem gegeven is, schoon
door de zonde niet anders dan met de uiterste
krachtsinspanning te handhaven, en dus al
leen door arbeid te bezitten.
Alleen bij deze opvatting der levenstaak
is de arbeid een zegen. Zoo opgevat is hij de
voorbereiding voor de ruste van iederen ze
venden dag, doch ook voor de eeuwige rust
die daar overblijft, en welke niet in volstrekte
afwezigheid van arbeid zal bestaan maar in
een volmaakt bezig zijn in de dingen van
Gods Koninkrijk.
De geschiedenis van den Arbeid is deze.
God had den mensch in den hof geplaatst om
dien te bebouwen en te bewaren. Hij had
de aarde aan zich te onderwerpen. Alle
krachten en vermogens waren daartoe in
hem aanwezig. De wet Gods stond in zijn
hart geschrevende liefde Gods drong hem
de instelling van den geheiligden sabbatdag
gaf wjjding aan den arbeid; de dood had
geen macht over hem noch zijn omgeving;
en zijn woonplaats het Paradijs
was met dit alles in zuivere overeenstem
ming.
Helaas, de zonde is in de wereld gekomen
en heeft deze gelukkige verhoudingen ver
broken Er kwam ongeloof, ongehoorzaam
heid, vijandschap jegens God. De organen
van den mensch werden in geheel tegen
gestelde richting geleid.
De verhouding tusschen man en vrouw,
tusschen broeders en broedersde verhou
dingen in de samenleving geraakten in de
war, de aarde gaf hare doornen en distelen
en de arbeid, in stede van een vermaking,
werd voor den mensch een strfld om zich
in zijn bestaan te handhaven. Ziekten en
kwalen maken de aarde tot een groot hospitaal
waaruit niets dan dooden worden uitgedragen
Want door de zonde is de dood in de wereld
gekomen, en de dood gelijk een niet
te keeren, alles verwoestende stroom is
doorgegaan.
Door de verlossing in Christus wordt
echter de mensch in beginsel met de aarde,
met den arbeid, met zichzelf verzoend en
de arbeid opgeheven tot een middel om
zijne bestemming te bereiken.
De bliksem van Gods vloek die niet den
mensch, maar langs hem heen de aarde
treft, heeft deze aarde echter niet onvrucht
baar gemaakt. Zij blijft woonplaats en
voorraadschuur voor mensch en beest. Wel
zal zij in den zondvloed ondergaan, doch
om weer te verrijzen en de belofte te hooren
hernieuwen dat zaaiing en oogst voortaan
onafgebroken elkander zullen afwisselen.
Op den Sinaï komt de Heere en geeft
door zijn wet, onder anderen door het vierde
gebod omtrent den arbeid, een vaste plaats
«aan den arbeid in de Orde welke zij aan
het geestelijke en het tijdelijke leven der
menschen stelt».
En herhaalde malen staan de heilige
schrijvers, de arbeiders in den dienst Gods,
op orn, van den rijksten koning tot den
armsten tentenmaker toe met den «Timmer
man uit Nazareth» als middelpunt, der geval
len menschheid te herinnerendatdearbeideen
eere en een zegen is; en (om met Bilderdijk
te spreken) geen «vloek door 's Hoogsten
hand liet meuschJom opgeleid»; zij betook
dat het «zweet des aanschijns», zoolang de
wereld staat, dien Arbeid zal vergezellen.
Weg is dus het pessimistisch waas dat
over den arbeid gespreid lag. De dood heeft
ook in den arbeid zijn prikkel verloren.
De arbeider is weder zijn loon waard. Wie
niet arbeidt heeft geen loon, dan otn uit ge
worpen te worden gelijk de onnutte dienst
knecht, die zijn talent begroef in de aarde
of het in een zweetdoek verborg.
13 Juli '92.
Een uitstekende verbetering noemen
wij den maatregel door den directeur van
het postkantoor te Goes in dit nommer
van ons blad aangekondigd; namelijk dat
voortaan de brieven uit Goes en omstreken
door de spoorboot naar Zierikzee zullen
worden vervoerd. Daardoor zullen de be
woners van Ellewoutsdijk, Wolfertsdijk, N.
Beveland en alle op Goes correspondeerende
dorpen zoo zij hun brieven voor de
eerste buslichting in hunne gemeente op
de post doen, zeer gebaat zijn. Immers
nog denzelfden dag voormiddags 10 uur is
dan hun brief te Zierikzee, in plaats van
gelijk het vroeger was eerst den volgenden
morgen.
De maatregel geldt echter niet aangetee-
kende brieven of postpakketten.
Xermogensbelasling. De Kamer is thans
genaderd tot artikel 14. Bij artikel 7 werd
een ernstige beraadslaging gevoerd. Dit
artikel toch geeft de regels aan ter bepaling
van het vermogen. Onder vermogen verstaat
de minister
lo. gebouwde en ongebouwde eigendom
men;
2o. bouwterreinen van weinig waarde
en onroerende goederen buiten het Rijk
gelegen
3o, effecten, hypothecaire inschrijvingen
en andere schuldvorderingen
4o. schepen, werktuigen, paarden en
voertuigen, vee en voorwerpen van het
landbouwbedrijf, handelsvoorwaarden, enz.
5o. de te velde staande gewassen.
Dit laatste echter heeft de minister los
gelaten op driewerf herhaalden aandrang
van den heer v. Alphen, antirevolutionair
kamerlid voor Ommen.
Blijven dus vier punten over, waaruit
blijkt dat de minister zoowel roerende als
onroerende goederen begrijpt onder het
vermogen dat moet worden aangeslagen.
Maar hoe nu de waarde van het vermogen
te bepalen? De waarde van effecten, hy
potheken, paarden, enz. is natuurlijk ge
makkelijker te schatten dan van landerijen en
huizen, die zeer aan rijzing en daling
onderhevig zijn. De minister stelde daarom
den eigenaar twee wegen voor: of zijn
goederen naar de verkoopwaarde aan te
slaan óf wel de waarde te bepalen op het
twintigvoud der opbrengst. Deze laatste weg
nu is de voordeeligste voor den eigenaar.
De minister rekende voor dat een grondbezit
van f165000 werkelijke waarde doorliet cijfer
20 zou worden aangeslagen tegen f 129,000.
Een amendement Clerx, door den oud-minister
Mackay gesteund, om het cijfer 15 te nemen,
werd verworpen. Al de liberalen en de heer
Keuchenius stemden tegen.
Artikel 7 werd hierop aangenomen met
61 van de 78 stemmen. Tot de voorstemmers
behoorden 50 van de 51 aanwezige liberalen,
benevens de l.eeren A. en T. Mackay en
mr. Keuchenius met enkele katholieken.
Dat twee uitnemende deskundigen en
onverdacht antirevolutionairen, oud-ministers
als Mackay en Keuchenius, ondanks dat
cijfer 20, toch nog voor artikel 7 stemden,
is wel een bewijs dat bij de leiders dei-
antirevolutionaire partij gestreefd wordt naar
een gezamenlijke tot-stand-brenging door alle
partijen van een zoo ingrijpenden maatregel
als de vermogensbelasting.
Een andere poging om de wet minder
drukkend te maken, werd beproefd door den
heer Havelaar op artikel 8. Volgens het re-
geeringsvoc-rstel zou het vermogen mogen
worden verminderd met het twintigvoudig
jaarlijksch bedrag der verschuldigde lijfrenten,
pensioenen en gevestigde of altijddurende
renten, uitgaven voor verschuldigde ver
strekkingen van levensonderhoud, huisves
ting enz.
De heer Havelaar stelde voor vermindering
van het vijl-en-twintigvoud, doch ook dit
werd verworpen, omdat men, zegt de lieer
Zaaijer, op «zulke rauwelijks in de Kamer
geworpen amendementen» niet durfde
ingaan
Het zwaartepunt der wet ligt in artikel
9: de progressie. Zooals bekend is, is voor
een vermogen minder dan f 13000 geen
belasting verschuldigd. Minder dan f14000
geeft f2. Minder dan f15000 f4. Minder
dan f200.000 geeft fl.25 van elke geheele
som van f 1000 waarmede het bedrag van
f 10,000 wordt overschreden. Voor meer
dan f 200,000 is een vast bedrag van
f237,50 verschuldigd benevens f2 van elke
som van f 1000 die het er boven is. Voor
f200,000 betaalt men afgepast de f 237.50
belasting.
De heeren Tijdens en Heldt wilden elke
f1000 boven de f200.000 met f3 belasten.
De heer Poelman wi de voor t 2 en f 4
voor de laagste vermogens f 1 en f 3 heffen:
en voorts iedere f 1000 boven de f 450,000
met t 3,75 belasten, ingeval het vermogen
meer bedroeg dan 10 miljoen.
De heer Kolkman eindelijk wilde alle
vermogens beneden f 200,000 lager en die
van daarboven hooger belastenen wel
f 2.50 per f 1000 boven de 2 en f 3 per
11000 boven de 3 ton.
Slechts enkelen uit de drie partijen waren
voor deze verlichtingsvoorstellen, die veel
meer dan het regeeringsontwerp rekening
hielden met de draagkracht.
Tegen dat van dr. Poelman voerde mr.
Roëll aan dat men met diens stelsel van
progressie komen kon tot geheele confiskatie
van vermogens. Een meening omtrent de
progressie in het algemeen ook wel door
anderen uitgesproken, en toch o. a. door de
Midd. Ct als zeer onzinnig uitgekreten
nu het echter het oud-lid der eerste kamer
Jhr. Roëll geldt, zal deze critiek wel iets
zachter luiden.
Toch vond het radicale stelsel Poelman
steun bjj alle partijen. Conservatieven als
de liberaal Ferf en de katholiek Haffmans,
radicalen als Tijdens en Pyltersen, stemden
met antitevolutionairea als v. d. Borch, de
mistrouwde, en v. Löben Sols, de onverdachte
volksman, voor het amendement van den
radicalen liberaal.
Voor het minder ver strekkend voorstel
Heldt waren onder anderen Tijdens, v.
Dedem, v. d. Borch, Haffmans en Borgesius.
Terwijl voor het voorstel Kolkman dat
jammer genoeg met kleine meerder
heid verworpen werd, ingsgelijks mannen
van uiteenloopende richting zich verklaarden.
Mannen als Lucasse en v. d. Velde naast
Schaepman en Heldt.
De heer Keuchenius die t"gen elke
progressie is, stemde tegen alle amende
menten en het regeeringsartikel.
Blijkbaar heeft de liberale partij de pro-
gessie niet consequent aangedurfd, terug
geschrokken als zij is voor de rechte lijn van
haar eigen stelsel. Van daar de degressief-pro-
greseieve kromme lqn door minister Pierson
getrokken, wat door dr. Poelman terecht
gewraakt en door dr. Zaaijer heftig ontkend
werd.
De quaestie van het schutteren op Zon
dag thans door de gevangenneming van
schutter Roos te Purmerend weder opge
doemd schijnt een nieuw stadium te zijn in
getreden. Er schijnt namelijk door antirevolu
tionaire kamerclub besloten te zijn deze zaak
principieel aar. de orde te stellen, en wel op
de eenigst afdoende wijze, namelijk dour 1
een wetsontwerp in te dienen, strekkende
tot wijziging van het desbetreffende artik.el
in de schutterij wet.
De heer Donner die reeds bij eeDe vroegere