1892. No. 116. Donderdag 30 Juni. Zesde jaargang. v Een woord van wijlen Ds. de Liefde. VERSCHIJNT PRIJS DER ADVERTENTIES G. M. KLEMKERK, te Goes F. P. D'HUIJ, te Middelburg. MISHANDELING. Y Welk standpunt 1 az> DU ZEEUW. UITGAVE VAN elk en MAANDAG- WOENSDAG- en VRIJDAGAVOND van 1 5 regels 25 cent, iedere regel meer 5 cent Prjjs per drie maanden franco p. p. f 0.95. en Familieberichten van 1 5 regels 50 cent, iedere regel Enkele nummers /0.02s. meer 10 cent. In dit no. komt een ingezonden stuk voor in zake den milicien De Jonge. Daar het al zoo lang geleden is, deelen wij kortelijk mede wat geschied is. De milicien De Jonge was in 1891 te Vlissingen in dienst gekomen met een stijve knie, en vroeg dus afkeuring. Daar men hem niet geloofde, verwees men hem naar het hospitaal, waar twee artsen hem onder zochten, evenwel door hem allerlei pijnlijke kunstbewerkingen te doen ondergaan en hem daarbij nog tegen zijn wil te chlorofor- miseeren en te electriseeren. Toen hij zich ten slotte verzette werd hij gestraft met arrest. Eindelijk moest men hem toch afkeuren. De vader van den milicien liet het er niet bij zitten. Vernomen hebbende dat de dokters in het hospitaal zijn zoon tegen diens wil electriseerende, gezondigd hadden tegen artikel 4 van het koninklijk besluit van 2 Nov. 1883, vroeg hij aan de Tweede Kamer per adres voldoening en in de toekomst betere handhaving der rechtspositie onzer miliciens. Een commissie van onderzoek, werd benoemd door den voorzitter die een vrij juiste, schijnbaar gelukkige keuze deed. In de commissie benoemde hij namelijk a. een modernen domine, (Roessingh), iemand dus die geen mishandeling zal goedkeuren. b. twee rechtsgeleerden, om tegen het ge leden onrecht te protesteeren en in de straf van de schuldigen rechtsherstel te zoeken: het waren de goedige mr. Beaufort en de gemoedelijke mr. Goekoop, die nog kort ge leden zulk een aandoenlijke schilderij had opgehangen van de plagerijen zijnen pupil, een cadet te Breda, door zijne kameraden aangedaan, mishandelingen ten gevolge waar van de knaap heette gestorven te zijn. En c. twee officieren, van nature ridderlijke beschermers van de zwakken, natuurlijke handhavers van recht en orde en plicht: de eengeneraal v. d. Sehrieck. de in den dienst vergrijsde, de ander kapitein v. Löben Seis die reeds meermalen met de hem eigen grootmoedigheid een lans brak voor gezonde rechtstoestanden. Doch helaas, hoe werd de keuze teleurgesteld. Ware niet de heer Löben Seis in de commissie geweest, de verwachting zou geheel falikant zijn uitgekomen. Vanachter blijkt dat degene- raai, de predikant, de gemoedelijke rechts geleerden, van de rechtskrenking die te Vlissingen heeft plaats gehad, niets gevoeld hebben. De heer Löben Seis stond met zijn meening alleenen moet dus, nu zelfs mr. Goekoop hem in den steek liet, het ongerief van het gemis van rechtsgeleerden bijstand ongemakkelijk hebben gevoeld. Ware de heer De Geer maar in de commissie geweest 1 De commissie dan heeft de zaak onder zocht en r.a lang wikken en wegen in een lang rapport conclusie genomen om de zaak blauw blauw te laten, den minister te danken voor zijnejnlichtingen en, waar het toch eigenlijk op neer komt, den ouden De Jonge met zijn adres en zijn zoon zelfs zon der een kluitje in het riet te sturen. En deze conclusie werd mede ondertee kend door mr. Goekoop, die lange redevoe ringen afstak om recht voor den mishandel den cadet te eischendoch thans voor het beleedigde burgermanskind zelfs geen woord van medegevoel over had. Da heer Löben Seis echter maakt geen onderscheid, wat blijkt uit het rapport door hem als minder heid der commissie overgelegd. De heer v. Lëben Seis toch zegt «Door requestrant wordt beweerd, dat zijn zoon in het hospitaal te Vlissingen «behan delingen heeft ondergaan in strijd met de reglementen en wetten, maar ook met de humaniteit». Hij beroept zich daarbij op een aantal feiten, die zooals blijkt uit het door den Minister overgelegde dossier voor een belangrijk gedeelte kwalijk geloo chend kunnen worden. «Zij betreffen in de eerste plaats de ge neeskundige behandeling. «De grieven bestaan hoofdzakelijk hierin, dat de milicien De Jonge ondanks zijn voort durend protest onderscheidene malen zou zijn geëlectriseerd, daarbij vastgebonden, voorts onderworpen zou zijn aan inspuitingen in zijne knie, en zelfs gechloroformiseerd. «Adressant beroept zich ter wraking dezer behandeling abusievelijk op het Koninklijk besluit dd. 3 Maart 1871. Dit is niet meer van kracht. Maar het thans vigeerende «Re glement op het geneeskundig onderzoek omtrent de geschiktheid voor den krijgsdienst van militieplichtingen en van hen, die als vrijwilliger, plaatsvervanger of nummerver- wisselaar bq de militie wenscheu te worden toegelaten of als zoodanig zijn ingelijfd» (Koninklijk besluit dd.2Nov. 1880, {Staats blad No. 151) bevat eene overeenkomstige bepaling, als waarop adressant zich beroept. Art. 4 toch luidt«Indien het verrichten van eene heelkundige kunstbewerkiug uit zicht geeft op het terugkeeren van de geschiktheid voor den dienst, maar de ingelijfde er niet in toestemt die kunst bewerking te ondergaan, verliest hij hierdoor niet de aanspraak op ontslag uit den dienst of op pensioen we'ke hij hebben mocht.» «Adressant beroept zich echter niet alleen op de bestaande reglementen en wetten, maar ook op de humaniteit. En opmerking verdient, dat in strijd met de in het hos pitaal te Vlissingen gevolgde practijk, de inspecteur van den geneeskundigen dienst der landmacht verklaart dat hij :«niet gaarne bepaald zou willen zien dat lijders gedwon gen werden tot het ondergaan van heel kundige kunstbewerkingen of de chlorofor- miseering. «De Minister Bei'gansius keurde in nog veel stelliger bewoordingen de toegepaste behandeling af. Beide autoriteiten waren van meening, aat het wenschelijk is om over de rechtsvraag een oordeel van den advocaat- fiscaal uit te lokken, en deze laatste mee ning werd door den tegenwoordigen Minister van Oorlog gedeeld. Ook de advocaat-fiscaal is van maening, dat de Staat niet het recht heeft «van den militair te eischen dat deze zich aan eene kunstbewerking onderwerpe, die onder ongunstige omstandigheden het leven van den patiënt in gevaar kan brengen diens gezondheid blijvend kan ber.adeelen, of hem het gebruik van een zijner ledematen kan ontnemen.» Onder zoodanige kunst bewerkingen is naar de meening van den advocaat-fiscaal ongetwijfeld de chlorofor- miseering begrepen. «Des ondanks bepaalt de Mi lister van Oorlog zich, voor zoover uit de overgelegde stukken kan blijken, tot den last aan den inspecteur van den geneeskundigen dienst der landmacht, om de onder diens bevelen dienende officieren van gezondheid niet aan te schrijven in den geest van het schrijven van zijn ambtsvoorganger, dat op zeer a'.- doende wijze paal en perk zou gesteld heb ben aan de willekeurige opvattingen, die te deze zake door sommige officieren van ge zondheid schijnen te worden gehuldigd. «Inderdaad mag het wenschelijk heeten, om de bepalingen van het bovengenoemde Reglement op het geneeskundig onderzoek zoodanig aan te vullen, dat z(j voortaan niet worden toegepast op eene wijze als thans heeft plaats gehad. «Adressant behandelt in de tweede plaats de disciplinaire verhoudingen. «Terecht wordt door den inspecteur van den geneeskundigen dienst der landmacht het straffen van zieken in de hospitalen, en ook hunne afzondering als middel ter over reding afgekeurd. Toch is dit geschied. Immers de dirigeerende officier van gezond heid, met het onderzoek belast, verklaart onder anderen dat de milicien De Jonge «door den officier van gezondheid Jansen van II23A uur in de arrestantenkamer geïsoleerd» werd, «onder bijvoeging dat hij zulks als eene straf had te beschouwen en, zoo hij zulks verlangde, zich deswege kon beklagen.» De dirigeerende officier van gezondheid voegt aan bovengenoemde mede- deeling toe: «Van deze straf is door den heer Jansen geene melding gemaakt aan den chef, gelijk m. i. had behooren te ge schieden.» «Behalve deze straf en het niet meedeelen daarvan aan de betrokken autoriteiten, 't geen weer tengevolge had, dat deze later beweerden dat er niet gestraft was, schijnt eveneens uit de overgelegde correspondentie te blijken dat de wijze van behandelen, die de milicien in het algemeen ondervond van de betrokken officieren van gezondheid en van zijne chefs weinig overeenkomstig goede krijgstuchtelijke verhoudingen is. Met leed wezen moet toch geconstateerd worden, dat blijkens het meergemelde onderzoek, door den dirigeerenden officier van gezondheid ingesteld de door adressant gewraakte uit drukking «nu kunt ge hierover weer reque- streeren aan den Minister», werkelijk door den officier van gezondheid Jansen tegen De Jonge is gebezigd, toen deze opnieuw tegen zijn wil geëlectriseerd werd. «Ter beoordeeling van een en ander moet zeker ook rekening gehouden worden met De Jonge's persoonlijkheid en karakter. Vol gens verklaring van den met het onderzoek belasten dirigeerenden officier van gezond heid, is De Jonge «een slechts matig ver standig ontwikkeld man». Naar de ver klaringen van zijn regiments-commandant maakte hq zich driftig bij de gedwongen electriseering. Er was dus groot gevaar, dat bij voortgezette toepassing van dwang De Jonge in zijn angst geprikkeld zou worden tot indisciplinaire daden of uitdrukkingen. Overigens schijnt De Jonge het geenszins te hebben toegelegd om zijn reclame te doen dienen als middel van protest tegen de militaire overheid. Uit het geheele verloop der zaak is veeleer af te leiden, dat zijne reclame uitsluitend was een noodkreet, om ontheven te worden van de ondanks zijn protest op hem toegepaste geneeswijze. «Daarentegen ontvangt men onwillekeurig den ir.druk, dat er van de zijde der genees kundige autoriteiten te Vlissingen eene zekere eenzijdigheid heeft voorgezeten bij het vasthouden aan het vermoeden van simulatie. Inderdaad pleit hiervoor de verklaring van den regiments-commandant: «De Jonge stond namelijk bij de officieren van gezondheid, reeds van den aanvang zijner geneeskundige behandeling, onder verdenkiug in hooge mate te simuleeren. Het is gebleken, dat dit ver moeden van simulatie bij De Jonge's klacht over onbuigzaamheid van het kniegewricht ten slotte moest opgegeven worden. «Wat eindelijk betreft de wijze, waarop de door De Jonge ingebrachte reclame be handeld werd door zijn compagnies- en zijn batailjons-commandant, gegronde twijfel mag geopperd worden, of zij in overeenstemming is met eene goede opvatting der bestaande voorschriften. Vooral het in handen geven van de klacht door den batailjons-commandant aan den chef van het hospitaal te Vlissingen, die tot zekere hoogte partij was in de zaak, met verzoek om met dat schrijven te han delen zooals deze laatste zoude vermeenen te behooren, in plaats van ter informatie, werpt op deze zaak een eigenaardig licht. «Betere regeling van het recht van re clame voor in het hospitaal verpleegd wordende militairen schijnt zeer wenschelijk.» Wjj danken den heer v. Löben Seis voor deze adviezen. Natuurlijk zullen de rechtsgeleerde tegen standers van den persoonlijken dienstplicht, onder onze antirevolutionairen in de Kamer, als Huber en De Geer hem bijvallendoch ook de voorstanders daarvan zullen zijne conclusie met warmte dienen te steunen; het geldt hier toch niet alleen de vrijheid van een onbekenden jongen in een uithoek van Nederland, neen het geldt de rechtspositie van al onze zonen, die eens dienen zullen. Doch men ga nog verder. De Tweede Kamer heeft aan den belee- digden vader te antwoorden dat er gezondigd is; zij kan dit doen door aanneming van eene motie. En kapitein Roelants, èn schutter Roos, èn milicien De Jonge vragen om redres van grieven. Reeds veel te lang lag de liberale vrijheidshoed ter aarde. Het wordt tijd hem op te rapen uit het slijk, en hem, behoorlijk opgepoetst, zijn plaats op de speer der Neder - landsche Maagd te hergeven. O Dit wil zeggen, dat hij het er maar om deed. Ds. de Liefde schrijft ergens in zijn «Handwijzer voor Burger en Boer»: «Nie mand zegge hierbij Och wat gaan mij die politieke zaken aan. Bedenk dat uwe KERK, uwe SCHOOL met de politieke zaken te maken heeft. Bedenk dat God u tot burger van deze stad gesteld heeft, en dat God wil dat gij een goed en IJVERIG bur ger zijt.» Be godlooze school. In het arr. Heerenveen, zoo lezen we in het Vaandel, hielden de openbare onderwijzers hun jaarvergadering onder presidium van den arrondissements schoolopziener H. de Jong. Deze vergadering werd mede bijge woond door den districts-schoolopziener Van R e n e s s e. Een der openbare onderwijzers hield een referaat, waarin hij de stelling verkondigde «Alle onderwijs moet uitgaan van aanschou wing.» De districts-schoolopziener was het met den inleider eens; maar blijkbaar voelde hij wel, dat er iets hokte en deed den inleider de vraag: Hoe doet gij, bijv. bij de behan deling eener vrucht of bloem, om daaruit den kinderen Gods almacht te leeren kennen De inleider antwoordde: «dat bij nauw keurige beschouwing van een plant wel degelijk gewerkt wordt op het zedelijk gevoel der kinderen, doch dat h(j, als onder wijzer, nimmer den naam van God in de school gebruikte; omdat hij het dogma daar buiten wenschte te houden, waartoe hij in het andere geval zou medewerken.» Een school dus, waar de naam van God niet genoemd wordt. Dat is de neutrale staatsschool. Scholen zonder God. Aan den «bond tot bestrijding der vivisec- tie» mag de vraag wel eens voorgelegd: Welk standpunt neemt gij in bij de bestrijding der goddelooze dusgenaamde wetenschap? Is het dat van uwen voorzitter, den orthodoxen predikant ds. Hugenholtz, of is het dat van H. S. Salt, den schrq ver van «Humanitarianisme», wiens vlugschrift gij hebt uitgegeven? In evengenoemde brochure door den bond uitgegeven en dus voor hare rekening ge nomen, worden toch eenige grove ketterijen verkondigd, waarmede zeker in de eerste plaats die leden van den bond niet kunnen instemmen, welke nog hechten aan de christelijke belijdenis. Volgens den schrijver van de brochure is «humanitarianisme» het kweeken en toe- •passen van echt menschelijke beginselen, zooals medelijden, liefde, vriendelijkheid en barmhartigheid. Eene bepaling waarmede wij vrede hebben, mits men de grondge dachte er van niet bij het heidendom zoekt, doch eenig en alleen in het Woord Gods. En van dit laatste nu vinden wjj in het geschrift niets. Integendeel, de schrijver «vindt de eerste, scherpe inprenting van liefde en medelijden jegens de dieren» niet b(j Adam die den dieren namen gaf; niet bij Noach die op Gods bevel de dieren in zijn ark verzamelde; niet bij de aarts vaders of in de Mozaïsche wetgevingniet bij David en Salomo; ook niet bij de profeten van wie zoo menige bladzijde van het Goddelijk medelijden ook met het vee ge tuigt maar bij een Heiden, die na hen leefde. Hij vindt het «in de leer van Boeddha omstreeks vijfhonderd jaar vóór onze christelijke jaartelling» en in de legen den, die hem voorstellen «als predikend liefde voor al wat leeft»; terwijl hij de vermin dering van diens invloed toeschrijft aan de «godsdienstige plechtigheden» zijner volge lingen. Tegen deze miskenning van het gezag der Schrift en de verkeerde te-pas-brenging van den godsdienst moeten wij opkomen. En niet minder tegen den schandelijken lof diende schrijver de leer der zielsverhuizing toeschrijft, door welke «een schakel werd aangebracht tusschen de menschen onderling, en demenschheid met de overige bezielde natuur». Want wel erkent de schrijver dat de christelijke godsdienst «invloed had op de verdere ontwikkeling der humaniteit», en dat der wijsbegeerte «de bezielende prikkel totalgemeene verspreiding harerleer» ontbrak, doch van de kerkelijke heerschappij met hare «godsdienstige onverdraagzaamheid en vreeseljjke voorstellingen van een eeuwige hel hiernamaals» heeft hij een afkeer, en vindt dat Christus en Seneca het heel- wat beter wisten. En nu erkennen wij gaarne dat de be doelde vertaling van Salt veel schoons bevat, waarmede wij van harte instemmen, toch mogen wij daarom de oogen niet sluiten voor de verderfelijke dwalingen die in de inleiding voorkomen terwijl ook het slot strekken moet om de medestanders in den strijd voor de rechten ook van het vee, geheel van deze goede zaak te vervreemden. Het slot toch luidt De oude vormen van geloof voldoen niet meer; en wij zoe ken naar iets nieuws om in de plaats daarvan te stellen. Dat geloof der toekomst, waarin zich al de verschillende en tegenstrijdige par tijen van onzen tijd zullen oplossen en vereenigen, zal een geloof zijn gegrond op humaniteit in de ruime be- teekenis van medelijden, liefde, rechtvaar digheid voor alle levende schepselen. Het humanitarianisme als heilaanbren gend, I eidend geloof dit is meer dan een druombeeld. Nu zullen zeker alle orthodoxe leden van den bond tegen de vivisectie voor dit heil aanbrengend geloof bedankenen met beslistheid weigeren mee te zoeken «naar iets nieuws» om het oude beproefde geloof naar den Woorde Gods te vervangen. Dit is een onmogelijke zaak van hen begeerd. En daarom wenschen wij aan het hoofd bestuur, met name aan den voorzitter van genoemden bond te vragen Wilt gij dien weg op Is het beginsel van Balt het uwe Verspreid dan vrij dergelijke lecturen doch wjj zeggen het «De Oranjevaan» na dan niet met onze verantwoordelijkheid of door onzen steun. Er is nog ruimte genoeg in den bond voor alle partijen om elkander te steunen in de bestrijding van den gruwel der vivi sectie doch dan ga men niet voort met een groot deel der leden, het deel dat wel niet de financiëele, maar dan toch de zedelijke kracht van den bond uitmaakt, in hunne overtuiging te krenken. Het «nieuwe geloof» toch kan niet heil-

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1892 | | pagina 1