No. 100. 1892
Dinsdag 24 Mei 1892.
Zesde Jaargang.
VERSCHIJNT
G. M. KLEMKERK. te Goes
F. P. D'HUIJ, te Middelburg.
PRIJS DER ADVERTENTIE]*
Nieuwe Subsidies.
Het Biliton Contract.
uw.
ELK EN MAANDAG- WOENSDAG- en VRIJDAGAVOND
Prjjs per drie maanden franco p. p. f 0.95.
Enkele nummers/0.02s.
UITGAVE VAN
EN
van 1 5 regels 25 cent, iedere regel meer 5 cent
Familieberichten van 1 5 regels 50 cent, iedere regel
meer 10 cent.
Na de noodwet van den minister van
Oorlog kwam de noodwet van den minister
van Financiën aan de orde. Een wet,
strekkende tot tegemoetkoming van arme of
noodlijdende gemeenten.
Het is bekend dat het in Zeeland, doch
vooral in Friesland allertreurigst gesteld is
met den toestand der geldmiddelen van de
plattelands gemeenten. Gevolg grootendeels
van de onderwijswet van den liberalen
minister Kappeijne. Dit wordt zelfs door
liberalen erkend, gelijk het ook door libe
ralen als Fransen v d. Putte in 1878 was
voorspeld geworden. De noodwet is dus
inderdaad geen verrassing. Er moest voor
vele gemeenten naar verademing gezocht
worden.
Daarbij komt, wat de heer v. Kerkwijk
in navolging der antirevolutionaire partij,
aan het licht gebracht heeft, dat de liberale
regeeringen te veel de groote steden voor
het platteland voortrokken. Vroegen de
steden om bevoorrechting dan werd hun
die verleend dewijl het alc/emeen belang
het vorderdevroegen de dorpen om steun,
dan werd die geweigerd wijl het slechts
een lokaal, een plaatselijkbelang gold.
Ook kan niet ontkend worden dat na de
regeling der plaatselijke belastingen in 1851
door Thorbecke en de afschaffing der ge
meente accijnzen in 1865 zonder er iets
anders voor in de plaats te geven, aan den
achteruitgang van den stand der gemeente
kassen heeft medegewerkt.
Het 4/5 van het personeel werd aan de
gemeenten gegeven en in 1885 gefixeerd,
waaruit volgde dat gemeenten met weinig
vermogende ingezetenen een klein bedrag
aan personeel ontvingen en dit dus op hoogen
hoofdelijken omslag moesten verhalen, terwijl
welvarende gemeenten een zeer groot bedrag
kregen.
De vorige regeering was er op bedacht
dit euvel te stuiten. Eerst eind 1889 liep
de schatting voor de grondbelasting af,
zoodat pas in 1890 minister Godin de Beau
fort met zijn ontwerp kon gereed zijn om
door wijziging van den zesden titel van de
gemeentewet de plaatselijke belastingen op
beteren voet te regelen en zoo de arme
gemeenten duurzaam te helpen.
Doch daar werd minister Keuchenius door
de Eerste Kamer uitgeworpen en was minis
ter Mackay genoodzaakt hem te vervangen. De
heer Lohman werd minister van binnenland-
sche zaken en daar moest dus opnieuw wat
tusschen Godin en Mackay in orde gebracht
was, tusschen Godin en Lohman worden
geregeld. De nieuwe minister moest zich in
de wet inwerken.
Toch kon het ontwerp den 20 Aug. 1890
de Kamer bereiken. Het werd echter in de
sectiën aan de praal gehouden en bij het
optreden der tegenwoordige liberale regeering
door deze ingetrokken.
Minister Tak schreef een brief aan de
gemeentebesturen of zjj hem eens wilden
melden of hunne gemeenten in geldnood
verkeerden. Een gevaarlijke vraag, om
bedelaars en klaploopers wakkers te maken.
Gelukkig vielen de antwoorden nogal mee,
dank zij de consciëntieuze raadgevingen van
gedeputeerde staten, zoodat in het geheel
slechts eene tegemoetkoming van f250,000
plus f50,000 voor onderwijskosten «noodig»
bleek.
Zoo kwam het ontwerp Tak tot het
bieden van tijdelijken steun aan behoeftige
gemeenten, in de Kamer.
Zeer ingenomen was men eigenlijk er
niet mede. Bij geen der partijen. De heer
de Beaufort (lib.) vond dat de gemeenten
door dezen tijdelijken maatregel toch niet
uit den brand zijn. De heer Mees (lib.)
klaagde dat de maatregel, schoon tijdelijk
heetend, in werkelijkheid blijvend zou zijn
hij rekende uit dat het in het allergunstigste
geval zeker minstens zes jaren duren zou
eer er een nieuwe gemeentewet op dit punt
zou zijn. De heer Pyttersen (lib.) vond
het aanbod prachtig, maar de maatregel
onvolkomen, zoolang uitwonende eigenaren
niet kunnen worden aangeslagen door ge
meenten, waar hunne gronden enz. liggen.
Een maatregel die, zooals men weet, door
de vorige regeering was aangeboden, doch
door haar aftreden van de baan geraakte.
De heer Veegens (lib.) vond in deze
noodwet groote bezwaren.
De heer Michiels vreesde dat de lijst van
noodlijdende gemeenten niet afgesloten zal
zijn. Integendeel nu zal de stroom los komen.
En dit kamerlid kon waarlijk wel gelijk
hebben. Nu zal het zijn: geen geld?dat
is niets; dan maar naar het groote kantoor.
Nu zullen gemeenten grootere uitgaven
gaan doen met de gedachtehet volgende
jaar laten wij ons noodlijdend verklaren.
Te Ierseke zagmen reeds verschijnselen van
dat soort.
De heer Mees waarschuwde den minister
dat hij met dit ontwerp ingebeelde zieken
zou kweeken. Dit ontwerp, zoo sprak hij,
is geen geneesmiddel, het is een narcotisch
middel.
Onze vrienden die tegen de vivisectie zijn,
zullen zich herinneren welke schadelijke
uitwerking het narcotiseeren op den zieke
uitoefent. Het prikkelt de gevoelszenuwen,
terwijl het de bewegingszenuwen verlamt.
De heer Mees bedoelde dus klaarblijkelijk
te betoogen dat door deze wet tot tegemoet
koming van arme gemeenten wel bjj deze
gemeenten het gevoel van ellende en achter
uitgang werd verhoogd, doch tegelijk de
wil om zich aan dien ongelukkigen toestand
te ontrukken, wordt verbroken.
Trouwens de geschiedenis leert dat sub
sidie, verleend voor en aleer de laatste
pogingen van particuliere inspanning hadden
gefaald, de dood is voor het particulier
initiatief, voor het vrije en blije geven.
De vrije kerken in ons land, de zendings-
vereanigirigen, de christelijke scholen, de
Zondagsschool- en jongeliedenvereenigingen,
die geen steun van den staat genieten, ge
ven daarvan tegenover de van den staat
bezoldigde kerken en openbare scholen
ruimschoots de blijken.
Ouk volgens andere liberale sprekers wer
den bedenkingen geopperd. Aan de regeering
was gezegd dat zij tegenover de gemeenten
als armenbedeeler moet optreden. Uitbrei
ding van staatsarmenzorg dus, zoo sprak de
heer Roessing, ik stem dus voor met tegenzin.
Zelfs de heer Lieftinck kon niet nalaten bij
zijne warme verdediging den wenk te voegen
om het bij deze tijdelijke hulp niet te laten.
Werkverschaffing was noodig.
En zoo zouden wij kunnen voortgaan met
te herinneren aan den tegenstand van man
nen als Havelaar en Donner, Mackay en
v. Velzen. Genoeg zij het echter om te doen
zien hoe gering de geestdrift voor dit ontwerp
wasvelen hebben dan ook dit doende be
denkelijk het hoofd geschud.
Ware een antirevolutionair minister met
zulk een ontwerp gekomen, het zou als
stukwerk of ais te ingrijpend of als een stap
verder vooruit op den weg naar Staatsalver-
mogen, of om al de door voorstemmers
genoemde tegenargumenten van de baan
geschoven zijn.
Thans geldt het echter het ontwerp van
Minister Tak, die zijn partij onderden duim
en de macht in handen heeft. Wat konden
de heoren anders doen dan de oogen sluiten
en de pil slikken zoo snel dit een wanhopigen
kranke mag zijn vergund.
En inderdaad het was ook moeilijk. Daarin
toch had de minister gelijk: met redeneeren
over de schuldigen aan dezen ontredderden
stand van zoo menige gemeentekas, komen
wij niet verder.
Ook niet met jammerklachten over de
intrekking der zoo uitnemende met
de grondbelasting verbonden wet van
minister Godin de Beaufort. En het
feit is niet te ontkennen. Er is nood
in tal van gemeenten. Er komen er het
volgende jaar bepaald nog 81 bij, zei de
heer Zaaijer. Ook diende ter wille van deze
omstandigheid het vertrouwen in 's ministers
toezegging dat in 1894 de gemeentewet
kan worden herzien, de Kamer te nopen
hem de gevraagde 3 ton toe te staan. En
zoo kon het gebeuren dat naast besliste
tegenstanders, onder onze vrienden, van
zulk een gevaarlijke, wette- en bandelooze
wijze van bedeeling en tegemoetkoming, als
bijv. de afgevaardigden Donner, de Mackays,
de Van Dedems, Havelaar, v. Velzen, de
Geer, v. d. Velde en Beelaerts, ook mannen
als Huber, Keuchenius, Brantsen en Oppe-
dijk zich met alle liberalen en op drie na
alle katholieken voor dit ontwerp verklaarden.
Zooals men weet moest het contract worden
vernieuwd tusschen den Nederlandschen
Staat en de maatschappij tot ontginning der
tinmijnen op net eiland Biliton, een onzer
Oost-Indische bezittingen,
Hoe door vorige contracten het landsbelang
verwaarloosd en de zak der aandeelhouders
op onbehoorlijke wijze gespekt werd, heeft
het kamerlid mr. Keuchenius herhaaldelijk
aangetoond. Door zijne oppositie, na zijne
ontdekking van het onwettige van het con
tract van 1882, bevoordeelde hij het land
met verscheidene miljoenen, die anders on
rechtmatig in de zakken van aandeelhouders
der bovengenoemde maatschappij zouden
gevloeid zijn.
Het is ook bekend hoe de heer Keuche
nius, ondanks de bangmakerij dat het op
een proces zou uitloopen, zoo streng mogelijk
zijne voorwaarden tot het vernieuwen van
het contract vasthield, toen hij daartoe als
minister gerechtigd en bekwaam was. Doch
helaas, hij werd door de Eerste Kamer -
dat kind der Provinciale Staten smadelijk
weggezondende op dat punt minder
vasthoudende minister Mackay volgde hem
op; en liet de tegenwoordige regeering een
contract na dat door de liberale meerder
heid, gesteund door den heer Keuchenius
en anderen verworpen werd, wijl het te
weinig voordeelen voor den staat bedong.
De vrees voor een proces was op dat
oogen blik bij de liberale tegenstanders van
Keuchenius geheel geweken.
Thans kwam de minister Van Dedem
weder met een contract, dat meerdere voor
deelen beloofde, wel drie ton meer
Terecht wees de heer Keuchenius er op
dat ook dit contract de duizenden die den
Staat konden ten goede komen, met kwistige
hand in de zakken der aandeelhouders stortte,
en wat zegt daar tegenover dan de drie
ton meer die de Staat van dit contract trekt
Maar zie, daar kwam weer de procesvrees
boven. Als wij het contract niet aannemen,
zoo spraken .mr. v. Houten en anderen,
dan krijgen wij een proees! Eenzelfde
proces als dat waarvoor totaal geen vrees
was toen het contract Mackay aan de
orde was.
Nu was juist dezer dagen uitgelekt dat
een Indisch ambtenaar met de Biliton-
maatschappjj in ongeoorloofde be
trekking stondwat dus wel tot voorzichtig
heid in het toestaan van zoovele geldelijke
voordeelen aan een maatschappij die hare
winsten bij honderdmiljoenen telt, had
mceten nopen.
Met den heer Keuchenius had ook de
heer Mackay enkele bedenkingen die hem
echter niet genoeg wogen om het contract
te verwerpen. Doch beiden legden er den
nadruk op, waar de minister vroeger tot
verwerping van j het contract Mackay had
gedrongen, omdat hij een voordeeliger manier
wist, ja misschien wel Staatsexploitatie,
dat nu dit in hoofdzaak met het oude over
eenstemmende, nieuwe contract niet ge
tuigde van een krachtig optreden.
Een akelige woordentwist werd bij deze
besprekingengevoerd, tusschen enkele liberale
leden en het radicale lid den heer Tijdens.
De heer Keuchenius had gezegd dat
volgens de Statuten de winsten behooren
aan de erven van wijlen prins Hendrik, van
wijlen baron v. Tuijl en den heer J. Loudon
oud gouverneur generaal.
Hier maakten de minister en de heer
Tijdens uit op dat de Koningin aandeelen
had, en dat de heer Keuchenius door zijne
opsomming dit had bedoeld.
De minister distilleerde uit deze dwaze
conclusie eenige hatelijkheden aan het adres
van den afgevaardigde uit Goes; de heer
Tijdens gaf eenige grofheden aan het adres
der commissarissen.
De heer Keuchenius weerlegde terstond
met instemming der Kamer, de geheel
ongegronde beschuldiging van den minister,
als zoude hij aan de Koningin ook maar
hebben gedacht, terwijl de heer Tijdens
door den heer Zaaijer voor schetteraar
gescholden, dezen, die verslaggever van de
Kamerzittingen der «Nieuwe Rott. Crt» is
het «huurling» voor de voeten wierp. Te
recht mocht de heer Keuchenius aan het
eind met de hem eigen ironie opmerken
dat de heer Tijdens van het voorbeeld der
overige Kamerleden wel zooveel zal leeren,
dat hij na verloop van tijd een meer
parlementair spreker wordt.
Het is in den laatsten tijd dan ook treurig
met de incidenten in de tweede kamer.
Telkens las men van woordentwisten die
de beraadslagingen onderbraken. Gelukkig
ging de Kamer op reces om wat te beko
men van zoovele zenuwaehtige aandoeningen.
V Een getuigenis aangaande den Bijbel.
Zelfs Göthe, van wien men het niet zou
verwacht hebben, heeft in zijn «Aus meinen
Leben 1 3, 111 112, over den Bijbel ge
sproken op eene wijze, die tegenover het
wetenschappelijk streven van de onge-
loovigen onzer dagen wel in herinnering
mag worden gebracht. Hij zegt ter aan
gehaalde plaatseHoe hooger de eeuwen
in beschaving stijgen, des te meer zal de
Bijbel gedeeltelijk als fondament, gedeeltelijk
als werktuig der opvoeding, wel is waar
niet door de neuswijzen, maar door de
waarlijk wijze menschen gebruikt kunnen
worden. Ga de ontwikkeling van den men-
schelijken geest nog altijd voort, nemen
de natuurwetenschappen in altijd breedere
uitbreiding en diepte toe, en ontwikkelt de
menschelijke geest zich zooals hij wil
boven de hoogheid en zedelijke ontwikkeling
van het christendom, zooals het in het
Evangelie flonkert en gloort, zal het niet
uitkomen».
Liberale verkiezings-manoeuvres.
In de week, voorafgaande aan den dag
der stemming op 10 Mei jl. had het ka
merlid mr. W. G. baron Brantsen van de
Zijp te 'sHage het ongeluk van zijn paard
te vallen en bij die gelegenheid een zoo
geweldigen trap van het paard te krijgen,
dat hem een oog letterlijk werd uitgetrapt
en dit later moest uitgenomen worden.
Wie zou nu hebben kunnen en mogen
verwachten, dat de lib. of slechts eenige
lib. kiezers zouden trachten uit dat ongeluk
politieke munt te slaan En toch, aldus
is het geschied. In de lib. Zutph. Crt.
stond Zondag 8 Mei het volgende ingez.
stuk te lezen
Een ongeluk.
Dezer dagen vermeldden de dagbladen,
dat den heer Mr. W. G. Baron Brant
sen van de Zijpte's Gravenhage by
een val van zijn paard een zijner oogen
werd uitgetrapt. Eenige kiezers zjjn nu
van oordeel, dat dit treurige incident aan
dien geachten candidaat der Provinciale
Staten van Gelderland voor het district
Aalten overkomen, zijn physieke geschikt
heid voor die belangrijke betrekking niet
verhnogen zal.
eenige kiezers.
Aalten, Mei 1892.
Hoe onwaardig en hoe misseljjkroept
in oprechte verontwaardiging de Zuid-Hol
lander uit.
Aanstonds voegen wij er echter bij, dat
de liberale Zutph. Courant, waarin het
stukje voorkwam, in een volgend nummer
haar leedwezen uitsprak voor de plaatsing
daarvan.
De manoeuvre was ook haar blijkbaar al
te vies.
22 Mei '92.
Evenredige vertegenwoordiging.
De vorige week werd te Neutachel in
Zwitserland bij proef het stelsel van verkie
zing voor evenredige vertegenwoordiging
toegepast. Het D. v. N. geeft aan de hand
van het Journa.1 des Débats daaromtrent de
volgende schets, die aan hen, voor wie dat
stelsel niet duidelijk was, een juist begrip
er van geeft.
De kiezer stemt, zooals gewoonlijk, op de
candidaten van zijn partij, volgens een ge
drukt lijstje. Daarna telt het kiescomité het
aantal stemmen, door de verschillende candi-
datenlijstjes verkregen, bijeen en deelt dat
eindcijfer door het aantal te verkiezen af
gevaardigden. Men verkrijgt zoo het quotient
het cijfer der stemmen op iedere lijst uit
gebracht wordt nu door het quotient gedeeld,
om te bepalen op hoeveel afgevaardigden
zij recht heett. Gekozen zijn dan diegenen,
die op de lijst de meeste stemmen op zich
hebben vereenigd. Tot toelichtiug geven wjj
het volgende voorbeeld. Drie partijen hebben
gestemd op «en lijstje van 5 candidaten
I. II. III.
A 818 F 917 L 612
B 849 G 1008 M 598
C 861 H 928 N 620
D 823 J 968 O 581
E 793 K 901 P 602
4144 4722 3013
De stemmen op de verschillende candi
daten uitgebracht worden nu opgteld, 4144
-I- 4722 3014 11879, welk eindcijfer
weer gedeeld wordt door 5,
11879
2376 het quotient.
5
Deelt men nu het aantal stemmen der
afzonderlijke partijen door 2376, [dan blijkt
dat partij I recht heeft op 2 afgevaardigden
(wel niet geheel zuiver), partij II eveneens
op 2 en partij III op 1 afgevaardigde. Van
partij 1 zouden dus gekozen zijn B en C,
van partij II G en J, en van partij III
alleen N.
De heer F. W. H. Oudens, surnume
rair bij de Exploitatie-Maatschappij te Ar-
nemuiden is met 1 Juni a. s. als zoodanig
benoemd aan de Centrale Wagencontrole
te Amsterdam.
Te Hoedekenskerke is bij herstemming
tot lid van den raad gekozen de heer Thomp-
sou met 46 stemmen.
Op den heer Schout waren 26 stemmen
uitgebracht.
Te rekenen van heden zullen op werk
dagen open zijn het rijkstelegraafkantoor
te Sluis van 7% tot 11% uur voor- en van
2 tot 6 en 8% tot 9 uren namiddags en
dat met telefoondienst te Aardenburg van
7i/3 tot 11 uren voor- en van 2 tot 5 en
3% tot 9 uur namiddags.
De diensturen dezer kantoren op Zon- en
feestdagen blijven onveranderd.
De directie van hel post- en telegraafkan:
^oor te Sluis is vacant.