Donderdag 12 Mei 1892. Zesde Jaargang. 1892. Ho, 95 VERS C II IJ V T PRIJS DER ADVERTENTIE* G. M. KLEMKKRK, te Goes F. P. D'RUIJ, te Middelburg. IJK. Kouchenius' vragen. JAN WOUTERSZ. uw. UITGAVE VAN ei.ken MAANDAG- WOENSDAG- en VRIJDAGAVOND van 1 5 regels 25 cent, iedere regel meer 5 cent Prjjs per drie maanden franco p. p. f 0.95. en Familieberichten van 1 5 regels 50 cent, iedere regel Enkele nummers /0.02s. meer 10 cent. Kapelle, ook voor Schore, 12 en 13 Mei; Wemeldinge 14 MeiIerseke 16 en 17 Mei Hansweert 18 Mei; Kruiningen, met uit zondering van Hansweert, 19 MeiIvrab- bendijke, ook voor Waarde, 20 Mei en 21 Mei des voorm.; Rilland-Bath 21 Mei des namiddags en 23 Mei. Naar aanleiding van het aan den kapitein Roelants verleende ontslag heeft de afge vaardigde uit Goes aan de ministers van oorlog, justitie en binnenlandsche zaken (Seyffardt, Smidt en Tak) eenige vragen gedaan, de toelichting waarvan door den spreker werl ingeleid met eene herinnering aan het doel der Liberale Unie, namelijk de partijen van het Christelijk geloof (anti revolutionairen en roomsch-katholieken) te bestrijden; en eene verklaring van goed vertrouwen in de gezindheid van den minister van oorlog. Tusschen haakjes zij opgemerkt dat der gelijke zachtmoedige aanloopjes ons weinig nut stichtend voorkomen. Wel doet het ons genoegen telkens meer te mogen wijzen op de totale afwezigheid van heftigheid in de redevoeringen van den oud-minister, die eens door een lid der Eerste Kamer een godsdienstwaanzinnige gescholden; en vaak door de liberale pers als een stekelig tegen stander uitgekreten werd. Doch ook in het zachtzinnige kan men overdrijven, en dan geeft men de tegenpartij de gelegenheid zich op den antirevolutionairen spreker te baroepen bij hare bewering, dat zij het zóó bont niet maakt, als de antirevolutionaire pers het voorstelt, en dan krijgen onze vrienden, die het volk moeten voorlichten er de beschuldiging bij, dat zij overdrijven en kwaadspreken. W at toch is het geval De heer Keuchenius interpelleerde den minister over het droeve, haast zeiden wij het lage feit dat eer, minister der konin gin een officier, die de zedelijkheid bevor dert en de hoererij tegengaat, uit het leger bande, en aan hoerebazen en hoeren waar dinnen, aan soldaten en officieren, die de ontucht plegen de hand boven het hoofd hield. Bij het prolesteeren tegen dezen gruwel had de heer Keuchenius zijn zachtzinnige, schijn oaar voor tweeërlei uitlegging vatbare in leiding kunnen achterwege laten. De liberale bladen althans maakten er een goed ge bruik van. Zij verbreidden het gerucht, dat de minister Seyffardt van den heer Keuche nius een goade aanteekening ontving, terwij! toch door dezen afgevaardigde niets meer ge zegd was dan dat hij vertrouwde in '«ministers goeden wil, niet alleen met betrekking tot de handhaving van den persoolijken dienstplicht, 42Ö FEUILLETON. Eene episode uit de dagen der Hervorming door W. K. HAGA. (Slot.) Gedurende eenigen tijd hoort men slechts het knetteren van het brandende hout. Met steeds onstuimiger drift valt het vernielende element op de beide getrouwe belijders aan. Met de woede als van het bloeddorstig woudgedierte bestoken de vuurtongen haar weerlooze prooi aan alle zijden, als voelden ze zich het beeld van den onverzoenbaren priesterhaat. Doch hoort! kunnen de ongelukkigen nog zingen? Rijst er onder het smartvol lijden nog een juichtoon uit hunne borst Vermag de geest zich nog boven de aanvallen des doods te verheffen Eene ontroering vaart door de ziel der omstanders, terwijl zij luisteren naar het triomflied, dat uit den mond der marte laars ten hemel stijgt: U looft 'd Apostelschaar in heerlijkheid, o (Heer! Profeten, Martelaars vermelden daar Uw eer, Door heel Uw Kerk wordt steeds, daar boven, (hier beneden, In strijd en zegepraal Hier zwegen de zangers stil. Het moor dend koord had hun den reeds zwakker geworden levensadem ontnomen; maar, terwijl hier het aardsche lichaam aan den vuurgloed ten prooi bleef, steeg de verloste ziel ten hemel, om eenmaal in den dag der dagen met een verheerlijkt lichaam over kleed, deel uit te maken van die schare, die niemand tellen kan, en van wie het woord des ouderlings tot den Apostel op niet alleen met betrekking tot de regeling der levende strijdkrachten, gegrond op het beginsel van algemeene volks weerbaarheid en met weinig kosten en geringen druk, maar ook door zijne bereid vaar digheid op mijnen wensch dat vrijheid zoude worden gegeven om in de kazernen chris telijke scheurkalenders te doen ophangen, daartoe dadelijk zijne toestemming te ver- leenen. Nu begrijpt een ieder uit dezen aange- haalden zin dat minister Seyffardt «goeden wil» heeft om persoonlijken dienstplichten alle andere genoemde dingen tot stand te brengen, doch er tot nog toe niets van liet blijken. De heer Keuchenius «vertrouwt» er slechts op. En voorts dat de miliciens christelijke scheurkalenders boven hunne krib mogen hangen, ook zelfs zij die zich aan hoererij en drinkerq naar hartelust mogen overgeven en wien geen christelijke kapiteins mogen in den weg treden om het hun te beletten. Vooral wat dit laatste aangaat is de schrille tegenstelling te sprekender, naar mate men de rede van mr. Keuchenius verder leest. Na toelichting van onzen lezers bekende geschiedenis, zooals zij heeft plaats gegrepen, schetste spreker de beginselen van den heer Roelants, die als officier tevens en in de eerste plaats van den «Vorst van het heir des Ileeren» pal stond tegen spot en ver guizing en getuigde van den Onzienlijke «wiens alziend oog» zoo spreekt een Aiabi-ch geleerde «in den zwartsten nacht op den zwartsten steen den gang bespiedt der zioarfsfe mier». - Hij toonde verder aan dat de kapitein Roelants, waar alle uniformdragers de hoe renhuizen mogen binnengaan, volkomen be voegd was er uit te blijven en er voor heen en weer te wandelen. Hij was dan ook volkomengerechtigd tot de vraag aan bovengenoemden minister. Welke is de houding van het Departement van Oorlog en de uwe tegenover officieren, dio aan de Middernachtzending meedoen en ter bestrijding van de openbare ontucht? En het antwoord der drie ministers was grievend en teleurstellend voor den inter- pellint, voor den heer Roelants, en voor het gar.sche christenvolk dat zedelijkheid tot de eerste christelijke deugden rekent. De minister van oorlog toch verklaarde niets minder dan dit. lo. Dat een Neder- landsch officier ook zelfs niet in burger- kleeding, ook zelf.', niet als zwijgend getuige de ontuchtige miliciens van de dwaling huns wegs mag afhouden. 2o. Dat kapitein Roelants, ware hij met dit werk der middernachtszending voortge gaan zwaar zou zijn gestraft geworden. 3o. Dat de minister en alle legerhoofden van oordeel waren, dat zulke mannen niet in het leger thuis behooren, ja dat de heer Roelants daarom dan ook nooit tot majoor zou bevorderd zijn. Ook de antirevolutionaire kamerleden Sohimmelpenninck v. d. Oye en v. Löben Seis, v. Velzen en v. d. Velde heten niet na op het bedenkelijke, het on-liberale, hel schandelijke van zulk een gedragslijn te wijzen. Doch ook de andere ministers bleven er bij (en de gansche liberale partij hield don mond) dat dit de weg was. Voor christe lijke plichtsbetrachting overeenkomstig arti kel 2 van het reglement op den garnizoens dienst, is onder het liberaal regime geen plaats. Het christenvolk is weder gewaarschuwd. Het liberalisme sticht verderf en zedelijken ondergang, overal waar het den voet zet. Het is de meest fanatieke dwang onder den schijn van vrijgevigheid. Het ontzedelijkt onze jongelingen, gelijk het dit onze vade ren deed. Het doodt den prikkel tot zelfbesef en moedigt de nationale volkszonden aan, omdat het zich het vertrouwen koopt van hoerenbazen en ander slag van volk, dat men als de pest diende te schuwen, terwijl het de christenen in Nederland door allerlei dwang en verguizing almeer van zich ver vreemdt. Y Peraequatie der Grondbelasting. Men vraagt ons wat te verstaan is onder peraequatie der grondbelasting. Het woord peraequatie beteekent «gelijk matige verdeeliug» of liever «gelijkmaking.» In 1879 heeft de wet herziening van de belastbare opbreng *t van «ongebouwde eigendommen» bevolen. Die herziening moest in tien jaar afgeloopen zijn en is dan ook in 1890 ten einde gebracht. Die uitkomsten moeten van af 1 Januari '92 den grondslag vormen voor de heffing der grondbelasting. Voor 1892 moeit bij de wet het bedrag der belasting worden vastgesteld, gelijk dan ook in het najaar, December '91, is geschied. Dit bedrag wordt omgeslagen over het gezamenlijk bedrag der belast bare opbrengst. Voor het geheele Rijk zal sedert 1 Jan. '1892 het getal te heffen percenten het zelfde zyn. Dit noemt men de peraequatie of gelijk making der grondbelasting. Voorheen was in de verschillende pro vinciën het percenten bedrag ongelijk. Y Scheepvaart op Zondag. De Belgische Regeering heeft weer een kloek besluit genomen. Ze heeft de scheepvaart op de wateren van den Staat voor Zon- en feestdagen voor een gedeelte van den dag aan den band gelegd. Met besluit, dat in zijn geheel dieDt ge kend te worden, luidt als volgt LEOPOLD II, Koning der Belgen, Aan alle tegenwoordigen en toekomen den, Heil Patmos geldt «Deze zijn het, die uit de groote verdruk king komen, en zij hebben hunne lange kleederen gewasschen, en hebben hunne lange kleederen wit gemaakt in het bloed des Lams. Daarom zijn zij voor den troon van God, en dienen Hem dag en nacht in Zijnen tempel; en die op den troon zit, zal hen overschaduwen. Zij zullen niet meer hongeren en zullen niet meer dorsten, en de zon zal op hen niet vallen, noch eenige hitte. Want het Lam, dat in het midden des troons is, zal hen weiden en zal hun een leidsman zijn tot levende fonteinen der waterenen God zal alle tranen van hunne oogen afwisschen.» Een tijdsverloop van achttien maanden gaan wij stilzwijgend voorbij. 't Is aan den eersten zondagavond in December van het jaar 1572 het jaar ook voor Dordrecht van een groote betee- kenis! dat wjj den vriendelijken lezer uitnoodigen, ons nogmaals naar de Nieuw- straat te volgen. Stilte heerscht in Dordrechts buurten, en ook in de straat, waar zich het doel onzer tocht bevindt, gaat slechts een enkele wan delaar voor ons uit. Met moeite schrijdt hij, leunend op zijn staf, voort. Het voorover gebogen hoofd doet denken aan een bijna afgelegde levens baan, en het van tijd tot tijd nemen van eenige rust doet vermoeden, dat het oogen- blik, waarop het uurwerk van dezen mensch voor immer zal stilstaan, niet verre meer af ligt. Waarlijk, wij zouden in dien gebogen grijsaard den man niet herkend hebben, die nauw een jaar geleden nog van ijver blaakte en thans een uitgeloofde fakkel gelijkt. Niemand zou gemeend hebben in hem den nog kort geleden zoo krachtvollen prior van het Augustijnen-klooster te ont moeten. En toch, hij is het. De gebeurtenissen van het vervlogen jaar hebden hem on herstelbaar geknakt: het uur van bezwijken zal dra voor hem slaan. Wat er dan heeft plaats gehad? Doch beluisteren we hem, terwijl hij voor Jaspersz' woning stilstaat en zijn overvol ge moed in bittere woorden lucht geeft: «Ja ketters! roept hij, nu kunt gij zingen! Ge hebt thans getriumfeerd! Nu bekommeit het u niet of de eertijds zoo gevreesde prior het hoort. Nu zoudt gjj hem belachen, als ge hem hier zaagt staan 1 «Vervloekt zijt gij en al wat het uwe is 1» Hierop gaat hij voort, na nog eenmaal een wraakgierigen blik op de gehate wo ning geworpen, na nog eenmaal de vuist dreigend tegen het onverstoorde ge/ang opgeheven te hebben, om, in zijne eenzame cel gekomen, de nederlaag zijner Kerk met heete tranen te beweenen. Wij volgen den man niet, al zijn wij niet zonder medelijden voor hem, die zijn droom beelden vernietigd zag, sinds de geuzen de overhand hadden verkregen sinds Dordrecht de zijde van den Prins had gekozen, sinds van Drencwaert zijn ambt had neergelegd en bovenal sinds de eeredienst zijner Kerk bij dien van de Hervormde was achter gesteld. We treden liever de woning van onzen ouden vriend binnen, om nog een laatsten groet te bieden aan hen, wier lijden bij den overgang der stad mede in blijd schap was verkeerd, en die, eerst kortelings uit de ballingschap weergekeerd, thans te vamen zijn, om God voor zoo ongedachte Herzien de bepalingen van het reglement van politie der bevaarbare waterwegen, goedgekeurd door Ons besluit van 1 Mei 1889 Overwegende dat het noodig is de voor den diei.st der scheepvaart aangestelde agenten in staat te stellen hunne gods dienstige plichten te vervullen Op voorstel onzer ministers van Finan ciën, en van Lan (bouw, Nijverheid en Open bare werken. Wjj hebben besloten en besluiten Art. 1. De Zondagen en wettige Feest dagen zal de scheepvaart op de bevaarbare waterwegen door den Staat beheerd en ge ëxploiteerd, enkel mogen geschieden te be ginnen van 9 uren 's morgens. Art. 2. Er wordt uitzondering ge maakt aan de bepalingen van voorgaand artikel 1 1° Voor de bevaarbare waterwegen aan den invloed van het ty onderworpen, voor de scheepvaartsluizen welke deze waterwegen rechtstreeks met de andere bevaarbare waterwegen in verbinding stellen, voor den Demer en voor de vaarten van Gent naar Terneuzen en van Brugge naar Oostende; 2". In geval van dringendheid, wanneer de hoofdingenieurs het noodig achten, en namelijk bij wateraanwas of vaartstremming en voor den doortocht der vervoeren van ontplofbare stoffen en der vaartuigen van geregelden dienst. Art. 3. Het tegenwoordige besluit zal in kracht komen met 1 Juni 1892. Onze minister van Financiën en onze minister van Landbouw, Nijverheid en Openbare Werken zijn, elk op zijn [gebied, met de uitvoering van het tegenwoordig besluit belast. Gegeven te Brussel, den 25 April 1892- LEOPOLD." Let hierbij vooral op den considerant. Ook het personeel bij de watertollen en bruggen in dienst, moet op Zondag zijn godsdienstige plichten kunnen waarnemen. Y Hef beginsel overboord. In het kiesdistrict Goes is voor de jongste Statenverkiezing van beide zijden krachtig gewerkt, ofschoon de antirevolutionairen in gemeenten tot Goes behoorende, in verge lijking met die welke onder den bond Hontenisse ressorteeren, zeker meer ijver en werkzaamheid hadden knnnen ontwik kelen. Onzen dank aan zoo menigen vriend te Kapelle, Biezelinge, Ierseke en elders voor den flinken steun ons verleend, voor hunne ge trouwe persoonlijke voorlichting en bescha mende toewijding. Op het oogenblik is het ons onbekend of hunne pogingen doe! getroffen hebben. Im mers er vielen op den dag van gisteren twee droeve verschijnselen waar te nemen, zoowel in de stad als in de dorpen. Er was eene zekere schuchterheid om «den goeden mynheer» Kakebeeke uit te werpen, ja zelfs verscheidenen der onzen waren conservatief genoeg hem te stemmenbij enkelen bestond bepaalde onwil tegen den tegencan- uitkomst te danken. Daar zitten ze, de kloeke Jacob Andriesz, de vnoedige Maryke Pietersz, de trouwe Kalfsvel en al de anderen, die versmading en uitbanning hebben gesmaakt om des geloofswilledie kommer en leed hebben klein geacht om het hoogste goed te mogen behouden en van wier lippen thans de juichtoon bijna niet wijken kan. «Ja vrienden, zegt Van Gent, die geen moeite heeft ontzien, om in het midden der feestgenooteo tegenwoordig te kunnen zijn, «God heeft boven bidden en denken gedaan. Hij heeft het geroep der verdrukten gehoord. Zijn sterke arm heeft de macht der vijanden te schande gemaakt en de roede des drijvers verbroken. En zien we met tranen op de ledige plaatsen van onze onvergetelijke vriendin en onzen onvergetelijken vriend, zij juichen thans voor den Troon in onuit sprekelijke zaligheid. Komt! stemmen wij in den geest met hun triumflied in als een voorsmaak van wat het eenmaal zijn zal, als ook voor ons de ure van volkomen ver lossing zal aanbreken». En nogmaals klinkt het plechtig in de stilte van hel avonduur, het eeuwenoude en door alle verlosten zoo zeer geliefde zegelied Gy hebt uw vyanden verjaegt, Om by u volck seer onvertsaeght Te wonen vroeg en spade. Gelooft sy Godt, die ons met een Onderhoudt en zegent gemeen Door sijn kracht en genade. Godt de Heer is ons' saligheyt: Hy toont ons syn goetgonstigheyt Door verlossingen machtigh; Het is Godt die syn volck vry stelt, En maeckt dat het blyft ongequelt Van 's doods gewelt seer krachtigh.

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1892 | | pagina 1