1892. No. 84. Donderdag 14 April 1892. Zesde Jaargang. VERSCHIJNT G. M. KLEMKERK, te Goes F. P. D'HUIJ, te Middelburg. PRIJS DER ADVERTEYISEN Het ontslag van kapitein ROEI ANTS. KW. ëi.ken MAANDAG- WOENSDAG- en VRIJDAGAVOND Prjjs per drie maanden franco p. p. f 0.95. Enkele numr ars/0.02s. UITGAVE VAN en van 1 5 regels 25 cent, iedere regel meer 5 cent Familieberichten van 1 5 regels 50 cent, iedere regel meer 10 cent. Kapitein Roelants is door den minister van oorlog, Seijffardt, voorbijgegaan bij de bevordering tot majoor. Hij moest kapitein blijven. Een straf die in den regel opge legd diende te worden aan officieren van onzedelijken levenswandel. Neen, deze ka pitein is op die wijze [gestraft wegens zijn zedelijken levenswandel en wijl hij de sol daten die des avonds laat de hoerenhuizen wilden binnengaan, daarvan wilde terug houden. Kapitein Roelants was midder nachtszendeling,! eene zonde in het oog van een liberaal legerbestuur zoo groot, en zoo ondermijnend voor de krijgstucht, dat het «weg niet zulk eenen» op den christen Roelants moest worden toegepast. Nog enkele uren en wjj gedenken het feit dat eene vijandige menigte, de be schaafden voorop, over den Meester vaa kapitein Roelants haarWeg met dezen, Kruist hem\ deed hooren. De ongehoord onchristelijke, ja anti christelijke behandeling dezen christen- krijgsman in eene christennatie ter hoog ster instantie aangedaan, dient algemeen bekend te worden, en wij helpen daaraan mede. Het is onze plicht, opdat de oogea des volks opengaan voor de gevaren van het Nederlandsche liberalisme. Doch ten einde het oordeel over deze zaak gemakkelijk te maken, dient het request opgenomen, waarmee deze officier zicli tot Hare Majesteit de Regentes ge wend heeft oin herstel van eer en recht; het luidt aldus Aan llare Majesteit de Koningin-Regentes. Geeft met den meesten eerbied te kennen, Roelants, Catharinus, kapitein by het 8ste regiment infanterie, in garnizoen te Arnhem, dat hij op grond van Art. 167 der Grond wet, waarbfj volledige vrijheid van godsdienst gewaarborgd wordt, vrijmoedigheid en door de schoons 2 der Inleiding van het regle ment van krijgstucht voor het krijgsvolk te lande, waarbij vooral aan officieren bevolen wordtin godsdienst met een goed voorbeeld voor te gaan, aansporing vond, om zich, op uitnoodiging, te vereenigen met eenige be proefde Christenen tot het oprichten der Nederlandsche Middernachtzending-Vereeni- ging; dat hare Statuten goedgekeurd werden bij Kon. besluit van 15 November 1890, Staats blad No. 35; dat in art. 6« zy by hare werkzaamheden opneemtHet zich door woord en geschrift wenden tot hen, die op plaatsen der verlei ding hun genot zoeken, ten einde hen in christelyken geest te wyzen op de veelvul dige, verderfelijke gevolgen der ontucht en alzoo te trachten hen terug te brengen van den weg der zonde, en in art. De pu blieke consciëntie op te wekken tot de erkentenis, dat de overheid op geenerlei wijze de ontucht mag beschermen of be vorderen en derhalve eene algemeene bewe ging tegen de reglementeering en de huizen van ontucht uit te lokken; dat hy 12 Januari 1891 ontboden werd bij den heer Kolonel van dit Regiment tot het teekenen eener in zyn nadeel bedoelde verklaring, waarin zijn openbaar optreden „voor publieke huizen" overdrijving van zedelijke en maatschappelijke plichten ge noemd werd; dat hij dien 12 Januari aan den M. v. O. een request indiende, bedoelende opheffing dier aanteekening, aangezien zijn optreden de hoogste waarde heeft voor het zedelijk peil der Militairen van het garnizoen; dat hem 24 Maart d.a.v. als beslissing op bovenbedoeld request werd medegedeeld het besluit van den M. v. O. dd. 20 Maait 1891, kabinet Litt. T 15, waarbij hem ver boden werd „bedoelde functiën in uniform waar te nemen"; dat hy in deze beperking vooral zag eene smaadheid aangedaan aan den Man van Smarte, welke Zyn begenadigd schepsel niet zoude mogen lijdelijk aanzien; dat hij, om nietongeschiktelijk te hande len, meende den gang van zaken, voorloo- pig te moeten afwachten dat hij, zonder de woorden van dien Mi nister, nimmer zoude hebben durven geloo- ven, dat deze—het verzoek ontwijkende- de beslissing konde zyn op zijn request; dat hij dit bevel stiptelijk heeft opgevolgd; dat hem 25 December jl. gelast werd eene Nota van den Generaal-Majoorbij zijne beoordeelingsljjst jvoor gezien te teeke nen, waarin zijn optreden, hoewel in burger- kleeding, zoodanig veroordeeld wordt, dat het dien Opper.Officier belet hem voor den hoose ren rang aan te bevelen dat zoodoende de beperking dermate uit gebreid wordt, dat, bij mogelijke doorwerking dezer opvatting, adressant, door niet zich de zaak zyns Heeren aan te trekken, wel zoude mogen aangemerkt worden als niet langer recht te hebben op de onderscheiding, waar voor hij God drieëemg dankt; dat z. i. de in art. 167 hem gewaar borgde volkomen vrijheid miskend wordt; dat de in art. 169 toegezegde gelijke aan- spra k op het bekleeden van waardigheden voor hem wordt buiten werking gesteld; dac zoodoende der schoone 2 van het reglement van krijgstucht hare beteekenis wordt ontnomen; dat dientengevolge de nauwgezette opvol ging van wet en reglement blootstelt aan benadeeling door chefs, die in hunnen dag, zoo goed als hy in den zijne, onder inroeping van de hnlpevan God almachtig bezwoeren, ook onderwerping aan den krijgstucht; dat alzoo in zijn streven om naar vermogen recht en gerechtigheid te oefenen en zoodoen de den Troon uwer Majesteit te helpen schra gen, tegen hem preventief wordt te werk gegaan op eene wyze, welke gemist wordt tegenover personen schuldig aan de zonden der Maatschappij; dat niettegenstaande den tegenstand van het heirleger gehuwde bezoekers dier huizen van allerlei leeftijd en stand; ongeacht het verzet der houders of houdsters dier ver blijven, en in spijt der meesttijds zeer twij felachtige bescherming der M. Z. door de politie; geen enkele klacht tegen zijn gedrag bjj een zijner chefs inkwam, daar in dat geval, ook hij zeer zeker zoude zijn gehoord geworden dat ook, in het te stellen geval, waarbij een ondergeschikte zich aan de discipline zoude vergrijpen door adressant kwalijk te bejegenen, terwijl deze hem, naar deugde lijk voorgeschreven eisch en recht, zoude trachten terug te houden van daden, die ontsieren en schadenop hem, die onrecht pleegde, door den meerdere niet te eerbie digen, maar immers toch niet op adressant die trachtte af te manen van onrecht tegen de hoogste Majesteit, straf toe te passen ware; dat de autoriteit, haar gezag slechts ont- leenende van den driemaal heiligen God, vooral in dezen tijd het hoogste belang heeft by het optreden van mannen, die niet zonder zelfverloochening, zonder aanzien des persoons kwaad kwaad durven noemen, met opwekking het te laten en het goede te doen; dat nochtans, zooals uit de herhaalde aanteekening blijkt, hjj door Chefs, niet wegens gebrek aan toewijding, achterlijkheid e. a. maar wegens goede werken, waartoe ook in de eerste plaats zijn God hem ver maant, ongeschikt wordt geacht voor den hoogeren rang; dat hij Christen is met de wetenschap, dat de knecht niet hooger is dan zijn Heere dat hij geroepen kan worden een zwaar kruis, als lichten last, blijmoedig Hem na te dragen, en dat hij door Gods genade daartoe bereid hoopt gevonden te worden, intusschen niet dan na uitputting om Chris tus' wil, van de middelen door het vigeerend recht geboden ook aan den Christen; dat, by het onvermijdelijk, soms belang rijk verschil van opvatting by verschillende Chefs in zake godsdienst, hy de mogelijk heid niet buitensluiten kan, als eene bieze door den wind, geslingerd te kunnen worden op een gebied, waar hij zich krachtens de Grondwet volkomen veilig moest kunnen achten dat de verschillende besluiten waartoe een Minister en een Generaal komen, hiertoe aanleiding geven; dat op die wijze het den Christen onmo gelijk kan worden gemaakt in het Leger te dienen dat hij niet kan gelooven, dat het Uwer Majesteit zou behagen, zich bjj voorkeur te ontslaan van de diensten harer Christen onderdanen in het leger; dat bovendien, mocht eventueel, het dra gen van burgerkleeding den officier verboden worden, in het aan hem beteekend verbod van den M. v. O. alle militairen zouden ge troffen worden, geljjk nu reeds de duizende militairen, die in zulke kleeding nimmer mogen verschijnen en die reeds nu door dat verbod belet worden te gehoorzamen aan mogelijke invloeden van God den Hei ligen Geest; dat hij in een request aan Uwe Majesteit niet waagt stil te staan by zulk een' schier ongeëvenaarden dwang, welke nochtans de consequentie is van des Ministers en vooral van des generaals opvatting; dat alzoo het verbod van den Minister, en evenzeer de daarmede strijdige opvatting van den generaal, valt buiten de door de Grondwet gestelde palen reden waarom requestrant zich tot Uwe Majesteit wendt met het eerbiedig verzoek dat het Uwe Majesteit moge behagen op te heffen het meergenoemde verbod van den M. v. O. dd. 20 Maart 1891, buiten in vloed te stellen de nota van den Generaal en hem requestrant wederom de hem tijde lijk ontnomen en krachtens de Grondwet hem toekomende burgerlijke en burgerschaps rechten te doen genieten. Arnhem, 28 December, 1891. 't "Welk doende, (w. get.) C. Roelants." Wat blijkt nu uit dit stuk Dat kapitein Roelants een der weinige officieren is die zich, zelfs tegenover de hoog- sten des lands, Jezus niet schaamt. Dat hij zijn plichten als militair steeds behoorlijk vervuld heeft. Dat zijn generaal h»m toch een verklaring heeft laten tee kenen, die hem voor bevordering buiten aanmerking sloot, zoolang hjj niet wenschta uit te scheiden met soldaten en burgers, sprekend of zwijgend, doch meest zwijgend, af te manen van het pad der ontuchtmede zondaren te onttrekken aan het verderf. Dat hij hierom, volgens bekend gebruik in het leger, in plaats van als onbruikbaar, als eerloos, in dienst te blijven, ontslag met pensioen heeft aangevraagd. En dat dit alles kon gebeuren, niettegen staande paragraaf 2 van het Reglement van krijgstucht aldus aanvangt «Daar de godsdienst de bron is van alle geluk, deugd, waren moed en troost, moet ook in den krijgs stand een ieder zich tot betrachting derzelve en tot eene zedige levens wijze bevlijtigende godslasterin gen, het vloeken en zweren moeten worden nagelaten, en zullen de meerderen hierin, en in al wat de handhaving der goede zeden kan bevorderen, hunne minderen met een goed voorbeeld voorgaan en alle buitensporigheden algemeen ver mijd moeten worden».— Worde hier recht gedaan en tevens uitgemaakt dat onze miliciens in de ka zernes superieuren zullen aantreffen, oie de zonde der hoererij schuwen, en eerbied toonen voor een ieder die deze zonde be strijdt. Ook om de eer onzer militaire speciali teiten is dit gewenscht. Christelijke historische miliciens hebben ons voorheen vaak verklaard het goed te kunnen merken dat Bergansius en Mackay minis ters waren. Laat nu niemand hunner kunnen beweren dat het merkbaar is, dat Bergansius door Seyffardtdat het christ e- lijk beheer door een «liberaal» beheer ver vangen werd. VERLAGING VAN DEN ZOUTACCIJNS. Thans is aan de Tweede Kamer rondge deeld het wetsvoorstel, door den minister van financiën by zijn belastingplannen toegezegd, tot verlaging van den zoutaccijns van f9 tot f4 per 100 KG. Dit ontwerp toelich tende, wijst de Min. er op, dat eene be lasting van omstreeks 65 pet. van den winkelprijs op een artikel van eerste levens behoefte veel te hoog is, vooral omdat de mingegoede daardoor ongelijk zwaar wordt gedrukt; voorts dat de hooge belasting een bezwaar is voor den landbouw, die groote hoeveelheden zont behoeft voor de zuivel bereiding, en vooral dat de zoutaccyns een moeilijk te keeren fraude ten gevolge heeft, waardoor jaarlijks plus minus vier millioen K. G. zonder betaling van accijns in con sumptie wordt gebracht. Naar de meening van den Minister zal de overblijvende zout- belasting voor mingegoeden evenmin als voor de zuivelbereiding overwegend bezwaar opleveren. Hij verwacht stellig, dat de frauduleuze invoer geheel zal ophouden. De Minister berekent, dat de schatkist dooi de voorgestelde accijns verlaging een verlies zal lijden van f 1.997.000, waartegenover zal staan eene besparing van kosten voor personeel langs de zuideiyke grenzen van f60.000 a f70.000 per jaar. Behalve verlaging van accijns wordt de invoering voorgedragen van een beter stelsel van heffing. Het bestaande stelsel van doorloopend crediet voor den zoutaccijns wordt vervangen door dat van afloopend crediet, waarbij de zoutzieders enkel worden aangeslagen voor den accijns van het ruwe zout, met verplichting dien in bepaalde termijnen aan te zuiveren. De overponden die by het raffineeien worden verkregen, zullen huiten den aanslag blijven. Ver plichte dubbele weging van alle ingevoerde partyen zout, hij vorige wetsontwerpen voorgesteld, wordt bjj dit ontwerp niet voorgedragen. Het wetsontwerp bevat voorts nog verschillende andere bepalingen, waarvan vele overeenkomen met die, bij vorige ont werpen voorgesteld. De Kuijper en het le Chr. Sociaal Congres. Van den voorzitter van het Congres zegt dr. Talma uit Vlissingen in «De Bouw- steenen» «Zijn optreden op het congres heeft velen die in andere opzichten niet zijnen weg bewandelen, groote.sympathie afgedwongen. Eene sympathie, die hem zelfs betuigd is door besliste tegenstanders. De openingsrede was een événement. Nog nooit was van deze zijde zulk een forsche toon gehoord in het opkomen voor de rechten der verdrukten. Die rede heeft buiten twijfel grooten invloed geoefend op den gang der beraadslagingen die volgden. Die rede heeft blijvende waarde door de aanteekeningen, die een schat van litteratuur geven, een goede spoorslag tot verdere bestudeering der sociale quaestie.» En omtrent het Congres geeft hij ter behartiging onder meer het volgende: «En wie die op het congres was gevoelde niet dat nan die studie behoefte is. Hoe dikwerf besefte men dat men bezig was eerste schreden te zetten, soms wel eens met wankelende kindervoetjes. Studie van de sociale quaestie is noodig, om, aan een volgend congres een welslagen te verzekeren als dit genootwant de onzekerheid die aan een eerste congres niet toegerekend mag worden, zou een wettige grief zijn bij een tweede.» Waarlijk, zoo komen de verschillende rich tingen op christelijk gebied tot elkander en blijft de belangstelling levende. Eén vraag slechts. Heeft dr. Talma ook gelezen wat het Kamerlid dr. Kuijper in 1874 gezegd heeft bij de behandeling der wet-Van Houten op den kinderarbeid 13 April '92. De navolgende leden der Provinciale Staten moeten aftredenin Middelburg van der Beke Callenfels (a. r.), Dronkers, Lantsheer, Graat van Lijnden en Snijders; in Zierikzee van der Lek de Clercq, Fokker en van der Have in Tholen van Buren (a. r.) en Hollestelle (a. r.)in Goesden Boer (a. r.), de Jonge (a. r.), Kakebeeke en Lucasse (a. r.) ;in Sluis: Hennequin, Risseeuw en de Smidt; in Hulst: van Deinse, Moerdijk, Oggel, (a. r.) en van Waes- berghe Janssens. "Wij herinneren hierbij aan het advies van het Centraal Comité, met welk advies wij ons op nader te omschrijven gronden van harte vereenigen, dat namelijk de antirevolutio naire partij in alle districten zelfstandig optrede, en dus bjj eerste stemming geen andere dan beslist antirevolutionaire candi- daten aan te bevelenin de districten Zie rikzee, Goes en Tolen zou de samenwer- bing met de roomschen ook zonder dat advies uitgebleven zijn terwijl in Middelburg en Sluis de steun der roomschen van plaat selijke oi persoonlijke overwegingen afhangt alleen onze vrienden in Hulst stonden voor eene moeilijke keuze. De laatste liberaal voor dit district zitting hebbende, had door een antirevolu tionair kunnen venaiigen worden, en de heer Oggel had zjjn zetel kunnen behouden dit alles vervalt thansimmers er is geen ka tholieke partij meer in Nederland: terwijl zelts plaatselijke samenwerking door een deel der Hulster roomschen is onmogeljjk gemaakt, door hunne openlijke handrei king aan de liberalen bij de Kamerverkiezing. Door de thans door ons te volgen gedrags lijn verliezen wij wel de kans de staten van Zeeland om te zetten, doch onze po sitie zal er door winnen. De r. k. kiesvereeniging te Hulst besloot met 20 tegen 8 stemmen vier katholieke candidaten te stellen. Als nu ook de liberalen vier eigen candidaten stellen en de antirevolutionairen doen even zoo, dan geeft Hulst een goed voorbeeld van een zuivere partijstemming bjj eerste stemming. Noemt «Het Centrum» het terecht ongehoord «schandekoop» dat de roomschen te Goes drie zetels aan den liberaler, tegenstander weggeven, om één zetel te winnen, zelfs in Hulst handelt men eerlijker en voorzichtiger, door ook tegenover het eenige nog zittende liberaal lid, mr. v. Deinse, een eigen candidaat te stellen; daar schijnt dus het «geknoei» tusschen liberalen en roomschen reeds te hebben opgehouden. «Ge/enoei». «Het Handelsblad» was eenige weken geleden zeer ontstemd over het feit dat de katholieken in Amsterdam zich met de antirevolutionairen verbonden hadden om een vacanten zetel door een katholiek te doen bezetten. Het blad schreef „Het geknoei begint weer. Katholieken, antirevolutionairen en radicalen hebben weer ruilhandel in stemmen gedreven. De ka tholieken in Amsterdam eischen dat men eeu katholiek stelt, o m d a t hy tot de minderheid behoort. Bieden ze dan, onna tuurlijk wellevend en beginselloos hoffelyk, zelve aan andersdenkenden in Brabant zetels in gemeenteraad, provinciale staten, tweede kamer, enz.? Ze denken er niet aan". Let wel, zoo schrijft het liberale Han delsblad. Met eene kleine wijziging is haar scherpe oordeel van toepassing op hare eigen geestverwanten en sommige katho lieken in Goes. Het geknoei begon weer. Katholieken en liberalen hebben weer ruilhandel in stemmen gedreven. Do ut des. De katho lieken eischen dat men een katholiek stelt, omdat hij tot de minderheid behoortzjj waren «onnatuurlijk wellevend en beginsel loos hoffelijk» genoeg om van de vier open-

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1892 | | pagina 1