1892. No. 60. Donderdag 18 Februari. Zesde Jaargang. mr. P. J. F. v. Voorst Vader. VERSCHIJNT G. M. KLEMKERK. te Goes F. P. D'HUIJ, te Middelburg. PRIJS DER ADVERTENTIES M. de Jonge JZoon. JAN WOUTERSZ. ZEEUW O elkfn MAANDAG- WOENSDAG- en VRIJDAGAVOND Prijs per drie maanden franco p. p. f 0.95. Enkele nummersƒ0.02®. UITGAVE VAN EN van 1 5 regels 25 cent, iedere regel meer 5 cent Familieberichten van 1 5 regels 50 cent. iedere regel meer 10 cent. De gezamenlijke antirevolutio naire kiesvereenigingen op Walche ren hebben canchdaat gesteld voor de provinciale staten in bet kies district Middelburg Deze candidatuur heeft onze harte lijke instemming. De gezamenlijke antirevolutionai re kiesvereenigingen op Zuid- en Noord Beveland hebben met groote meerderheid voor het lidmaatschap der Staten candidaat gesteld den heer Lid van den gemeenteraad te Goes. De Zeeuw steunt van harte ook deze candidatuuren hoopt dat èn in Middelburg en in Goes, de verkiezin gen mogen leiden tot verheerlijking Ulods. SPROKKELINGEN. Ieder, die mee leeft met zijn tijd, weet wat er in het christelijk «kamp» plaats grijpt in den huidigen politieken strijd. Den ge moedelijken Christen ontsnapt vaak de ver zuchting «ocliwaren allen éen waar het de bestrijding van den vijand geldt I» Den meer cholerieken Christen, wiens bloed wat sneller vloeit, kost het moeite kalm te blijven, als hij zijn medestrijders van het zelfde regiment zich met elkander in twis ten en gekrakeel verliezen, en den bedreig den f ast beloerd en belaagd ziet door den vijand, dien hij geroepen is tegen te houden en te verslaan. Wanneer men in studeervertrek, kantoor- of huiskamer de Dag- of Weekbladen voor zich uitspreidt en de meeningen der ver schillende geesten, al lezende, beluistert of overdenkt en men straks in het wereld lijke leven op zijn post is, dan zou iemand van warmbloedig temperament bijna de lust bekruipen de bajonet van het geweer niet te richten op hem, voor wie ze bestemd is. Bijna want het woord des Hearen behoudt zijn kracht en moet «deze» bc houden: «Zalig z-jn de zachtmoedigen want zij zullen het aardrijk beërven» en, met dit woord tot grondslag, vragen wij «Waar moet het heen als een «Sprokke laar» in zijn kolommen beslist eiken geloovige in de Ned. Herv. kerk alle samen werking op eenig gebied (sic.) afraadt met Dr. Kuijper en de zijnen, in vereenigingen 21.) FEUILLETON. Fme episode uit de dagen der Hervoming door W. K. HAGA. VIII. De menscli wikt, maar God be chikt. Men stelle zich de bevreemding van vrouw Jaspersz. voor, toen zij den morgen na het bezoek van broeder Antonio in de kanier van Woutersz. komende, deze verlaten vond. Ook het bed bleek niet aangeroerd, en deze omstandigheid, gevoegd bij de mededeeling van haren man, dat hij tot zijn verbazing de voordeur ongesloten had gevonden, liet geen twijfel over dat er iets bijzonders moest voorgevallen zijn. Zij hadden zich den vorigen avond maar tei ruste begeven daar het zich had laten aanzien, dat het onderhoud tusschen den monnik en Woutersz. niet van korten duur zou zijn. Wel meenden zij een ongewone drukte gehoord te hebben, doch niets kwaads vermoedende, hadden zij deze aan de warmte van het gesprek of aan eenig toeval toege schreven, en zich niet verder in hun nacht rust laten storen. Nu evenwel meenden zij aan iets ongewoons te moeten denken en liever dan langer in onzekerheid te blij ven, begaf Jaspersz. zich onmiddellijk op weg naar het Augustijnen klooster, om daar zoo mogelijk uit den mond van broeder Antonio eenige opheldering omtrent deze vreemde zaak* te verkrijgen. De tocht was evenwel vergeefsch. Aan het klooster gekomen, ontving hij op zijn verzoek om den monnik te mogen spreken, ten antwoord, dat deze ongesteld was en niemand kon ontvangen. Hoewel teleurgesteld, kon onze zorgzame huisheer het hierbij niet laten zitten, «Dan naai' de politie», sprak hij bij zichzelf, en niet lang daarna stond bij reeds tegenover den Schout om de verpletterende tijding te vernemen, dat hij, dien hij zocht, reeds achter slot en grendel zuchtte. van meer of mindere beteekenis, omdat die geloovige daardoor moiwerkt tot Kuijpers doel: de doleantie. En waar het doel be reikt is wordt tevens afgekondigd de «dood» der N. H. kerk. Daarom moet de an tirevolutionaire partij geschuwd worden. Zich te verdiepen in de alleszins gewettigde vraag of deze dingen alzc a zijn en of ge noemd kerkgenootschap bijaldien eens de zilveren keten, die het aan den Staat bindt, verbroken werd geen recht van bestaan of levensvatbaarheid zou hebben, doet deze Sprokkelaar niet, en daarom ge loof ik niet aan zijn ernst en beschouw dit «stoute wtord», dit «directe gebod aan bovengenoemden geloovige» als een van spijt overkropt gemoed, dat 1 Dt zulk schrij ven dreef. Spijt of teleurstelling mag geen wapen zijn in een heiligen strijd. Ik dacht dat waar de vijand van «buiten» zoo Godvergetend en Gods wetten ver tredend optreedt tegen de veste van Gods kinderen (en dezen vindt men toch zeker onder alle kerkelijke richtingen,) men éen moest zijn tegenover hem, en elkaar met waardeering (iets dat men in den liberaal zoo graag prijst) over de «muren des af- seheidsels» de hand morst reiken. Dit is meer naar den geest van Christus en op het aambeeld van «handreiken» te slaan, eisch voor elk, die door den loop der om standigheden aangewezen is om wapens te smeden, waarmee hij straks zelf met zijn broeders ten strijde trekt. Laten wij in de politiek vooral schouder aan schouder staan, al 's dat lichaamsdeel bij onzen nevenman ons wat te hard, te knokig. 0) „Nieuwe Sprokkelaar", Weekblad, uitgegeven te Rotterdam. V Enquête. Met een gemengd gevoel zoo schrijft de N. Prov. Gron. Crt. verneemt men dat de Enquête hervat is. «Gemengd» want men vraagt zich af, wat eindelijk de practische vrucht van dit onderzoek zijn zal Onder het vorig Ministerie was dit anders. Toen leefde men in het vooruitzicht dat de Regeering iets doen zou om het den Ar beid mogelijk te maken, tegenover andere machten in de maatschappij, die hem vaak drukken, weer georganiseerd op te treden, om zijn goed recht te verdedigen. Maar die schoone hoop is vervlogen. Geen Kamers van Arbeid, heeft deze Regee ring gezegd; die zijn niet noodig. (Het was trouwens ook maar een uitvinding uit het politieke Nazareth. Kan uit Nazareth iets goeds komen?; Er komen dus, al duurt de Enquête ook nog zoo lang, geen Kamers van Ar- ■agggbgacwiiwrih'ii btwrt «Maar wat heeft hij dan gedaan, heer Schout!» riep Jaspersz, van zijn eersten schrik ter nauwernood bekomen. «Hier moet een vergissing plaats gehad hebben. Gij hebt een onschuldige laten kerkeren, want niet alleen ik, maar neem wien ge wilt, een ieder zal niet dan met lof van hem spreken.» «Dit is geen geringe besehuldiging, vriend!» hernam van Blijenburgh, wien deze woor den pijnlijk a-indeden, omdat hij ze moest billijken en nochtans zijn gevoelen ver bergen. «Zijt ge zoo zeker, dat er niets op hem te zeggen valt «Nu ja», zeide Jaspersz., eenigszins kal mer, «hij hangt de nieuwe leer aan, maar gij zijt te rechtschapen om iemand wegens verschil van godsdienstige overtuiging te straffen.» «Helaas, vriend Jaspersz.ik laat u uw oordeel over mijn persoon, maar gij hebt nu zelf de schuld van uw beschermeling uitgesproken. De plakkaten bedreigenstraffen tegen ongehooizaamheid aan de leer der Kerk en \olgens deze zal de overtreding aangetoond en zoo noodig gestraft worden. Gij dient dus de rechterlijke beslissing af te wachten.» Hiermede kon Jaspersz. ongetroost heen gaan. Met een bezwaard gemoed verliet hij het raadhuis. De herinnering aan de bloedige plakkaten was hem als een steen op het hart gevallen. Nu doorzag hij eerst in al zijn omvang het gevaar waarin de jongeling verkeerde en onwillekeurig drong een traan in zijne oogen. Wat zou hij doen Naar huis gaan viel hem moeilijk. Hij zag er legen op om zijn vrouw de droeve tijding over te brengen. Hij besloot dus eerst het huisgezin van Meester Andriesz. met het gebeurde in kennis te stellen. Het noodlottig bericht werd aldaar met ontroering vernomen en was oorzaak dat we eenige dagen later alle vrienden in de kamer van Andriesz. te zamen vinden. Er heerschte een droeve stemming en onenig heid. Maar de vraag is niet ongeoorloofd Wat komt er dan? Of komt er in 't ge heel geen practisch resultaat Stekelig als altijd, heeft de heer Rut gers van Rozenburg reeds van «een berg papier» gesprokenen wezenlijk, als men altijd aan het navragen blijft zonder meer dan kan men er wel grijs bij worden, maar de maatschappij zal er niet bij pro- fiteeren. Hoe de toestanden in Friesland zijn hoe de toestand der boeren en (afzonderlijke quaestie, die veorziening vereischt), die der boerenarbeiders is, is nu toch wel genoeg zaam bekend. Ook in Zeeland schreiende behoeften. Yan Friesche toestanden staan de Friesche couranten vol. De Ministers lezen die toch ook Maar er heerscht een eerbiedig zwijgen. Het eenige dat men hoort, is, dat de bereden politiemacht in Friesland zal worden uitge breid. Dit is toch een weemoedige gedachte. Het vorig Ministerie had een wetsontwerp klaar om de noodlijdende gemeenten tege moet te komen. De vereeniging van Friesche burgemees ters verklaarde dat deze hulp zeer goed werken zou. (Zoo oordeelde ook mr. Bybau van Ko- lijo'plaat voor wat de Zeeuwsche gemeenten aanging). Maanden lang bleef dat wetsontwerp op de talel der Tweede Kamer liggen. Zij had geen tijd om het te behandelen. Toen kwam de nieuwe Regeering. Die trok het eenvoudig in. En nu Nu heet het dat men toch tot den maat regel van den minister Godin zal overgaan, maar vooralsnog ziet niemand er iets van. De Kamer komt (misschien 1 want er is geen officieel bericht) in Maart bijeen, en zal dan eens kijken wat opgedischt wordt. Het gaat llollandaisement calme gelijk de Spaansche Esquiroz van onze trekschuit zeidemeer dan op zijn elf en dertigst. En toch is dit dat groote Ministerie, waar alle liberalen den mond vol van hadden, dat een- en andermaal zulke schoone belof ten deed. en dat vooiai tegen den kalen achtergrond van het vorig Ministerie (dat niets deed!) zoo schitterend zou uitkomen. Men zou bijna zeggen dat het Quietisme van godsdienstig op staatkundig geb;ed was overgeslagen, en dat de grootste staatslieden tegenwoordig van de leer zijn, dat in stil zitten eigenlijk da ware kracht ligt. Stilzitten Maar het leven staat niet stilen wanneer er gistende toestanden in de maatschappij zijn waar noodzakelijk wat aan gedaan moet worden, dan kan maal werd het gesprek onderbroken dear het snikken der vrouwen die allen den be minlijken jongeling liefhadden. Men erkende dat het leven thans een andere kleur had gekregen. Men gevoelde den ernst des tijds, een tijd van zelfonderzoek en zelf beproeving, hoe men er bij stond en hoe ieder persoonlijk voor zich zou doen, indien hij in liet ge zicht vau kerker of schavot tot het doen ven belijdenis zou gedwongen worden. Menige traan blonk ook in der mannen oogen en vrouw Andriesz., het was haar aan te zien dat de treurige tijding tot nu toe eiken nacht den slaap van hare sponde had doen wijken. Wat zullen wij doen, vrienden vraagde eindelijk meester Andriesz., «moeten we on zen vriend aan zijn lot overlaten «Neen, voorwaar nietzei Kalfsvel «we moeten hem redden, en dat zal ik beproeven.» «En ik zal je helpen», riep meester Jaspersz., terwijl zijn gelaat ophelderde, nis brak de zoj eensklaps door dikke regenwolken. «En ik» voegde meesterCornelisz. eraan toe. «En ik! en ik!» klonk het uit ver scheidene monden. «Dat is alles zeer goed,» hervatte Jacob Andi.esz., maar veroorloof mij de opmerking dut het spoediger gezegd is dan gedaan. Ik twijlel niet aan uwen goeden wil, en ik zal zoo mogelijk toonen, dat ik hierin voor u niet onderdoedoch al weten wij in welk gebouw onze vriend is opgesloten, een moeilijke zaak is het om tot zijn cel door te dringen, vooral indien deze, wat zich verwachten laat, in het midden- of achtergedeelte is gelegen». Deze nuchtere beschouwing van Andriesz. had op zijn hoorders de uitwerking van een stortbad, waarop men niet gerekend had. Inderdaadredding liet zich niet zoo ge makkelijk aanzienmen overlegde er nog eens in den breede over, totdat men einde lijk tot het besluit kwam, om allereerst te trachten uit te vorschen of Woutersz. al dan niet in een der aan de straat grenzende men zich verzekerd houden dat de ontbin dende elementen voortgaan met hun werk, ondanks alle stilzittende Regeeringen. Zou hel ongeoorloofd zijn nog eens te herinneren, dat het Sociaal Congres, waar van de groote bladen, toen het zat, zooveel notitie namen, Kamers van Arbeid wensche- lijk heelt gekeurd? Of legt dit gansch geen gewicht in de schaal 7 Sparen en geven. Naar aanleiding van een openbaar ge- maakten staat van onze Rijks-postspaarbank kwam in sommige organen de vraag aan de orde, of de toenemende bloei dier inrich ting stof geelt tot blijdschap of tot erger nis. Ons dunkt, tot blijdschap. Een volk dat spaart, staat hooger dan een dut verkwist. Een volk dat niets doet aan sparen, geldt ook ons niet tot ideaal. Maar een volk dat alleen geeft en niet spaart, waar zou dat te zoeken zijn Spaarzaamheid geldt ons altijd nog als een deugd, ook al maakten we menigmaal kennis met hare keerzijde: de gierigheid. Ia verband met deze beschouwingen kwamen ons eenige cijfers onder de oogen, die velen zeker belangrijk voorkomen. Zoo b. v. over het gebruik van tarwe- en roggebrood. Men weet het, het gebruik van 't eerste geldt als welvaart. Welnu, wat vinden we nu opgeteekend In Amsterdam was in de jaren 1782— 1786--in rijke jaren dus het gemiddeld gebruik 8000 last tarwe en 2000 last rogge. Onder den druk van den Franschen tijd, in 18101814 werd gebruikt6300 last tarwe en 1900 last rogge. Opmerkelijk nog wat van Frankrijk staat opgeteekend. In 1825 was 't verbruik van tarwe per jaar en per hoofd 1,53 H. L. In 1835, 1,59; in 1852 1,85; in 1866 2,02; in 1880, 2,27 H. L. Dus, een gestadige toeneming, terwijl het roggogebruik steeds verminderde. Een bewijs dus van toenemende wel vaart; maar is dit nu ook weelde, had men liever rogge moeten blijven en 't ver schil sparen Nu nog eenige cijfers om te doen zien hoe de wijze van leven van ons volk geducht aan 't veranderen is. Men weet hoe onze patricische fami lies de kunst verstonden van te leven op grooten voet. Een groote stoet van bedien den, luidruchtige feesten, groote buiten- vertrekken was gekerkerd, kunnende dan nader, indien dit het geval mocht blijken te zijn, op middelen gepeinsd worden om hem er uit te verlossen, hetgeen; hun wel be zwaarlijk doch niet, onmogelijk voorkwam. Verscheidene dagen gingen echter voorbij, zonderdat men iets vernam. Hoe zou men ook achter het geheim komen Persoonlijk onderzoek was volstrekt af te raden, en bovendien kon de minste onhandigheid ach terdocht verwekken en mogelijke kans tot redding doen verloren gaan. De hoop begon reeds bij menigeen te verflauwen, toen er van ongedachte zijde uitkomst opdaagde. Op zekeren morgen vond Jacob Andriesz. in hei voorhuis een zorgvuldig toegesloten briefje aan zijn adres, dat slechts deze woorden bevatze Redding mogelijk, tweede raam Voorstraat van den linkerkant afge rekend. Men kan zich de verbazing van onze vrienden moeilijk voorstellen, toen ze zich op zoo wonderbare wijze uit de verlegenheid gebracht zagen. «Die hand ken ik», zei Kalfsvel, aan wien Andriesz. het briefje toonde. «Zie eens, hier heb ik het papier, dat ze aan mijn huis op den bewusten avond bezorgd hebben. Het is dezelfde vrouwehand. Wie mag dat zij n Dit te raden was echter onmogelijk, hoe men zon en peinsde. «Hoor eens! zei ten laatste meester An driesz «we zouden aan de bedoelingen van de vriendelijke schrijfster niet beantwoorden, als we nu onzen tijd met nutteloos zoeken v erbeuzelenWeten wij haar naam niet,één ding iszekenzijisonsgenegenenkan het middel in Gods hand zijn, om Zij n trouwen volgeling te be vrijden. Aan Hem onze dank, Die ons in dit strookje papier toont, onzer in deze moei lijke tijden te gedenken. En riu de vrienden gewaarschuwd om heden avond hier te ko men, dan kunnen wij met ernst de mid delen tot verlossing beramen!" {'Wordt vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1892 | | pagina 1