1892. No. 53. Dinsdag 2 Februari. Zesde Jaargang. VERSCHIJNT elken MAANDAG. "WOENSDAG- en VRIJDAGAVOND Prjjs per drie maanden franco p. p. f 0.95. Enkele nummers0.02f. G. M. KLEMKERK, te Goes F. P. D'HUIJ, te Middelburg. PRIJS DER ADVERTENTIES Lange Vorststraat C 220, G. M. KLEMKERK, LET WEL. Kamers van Landbouw. 18.) JAN WOÜTËRSZ. Krankzinnigenverpleging. UW. UITGAVE VAN EN van 1 5 regels 25 cent, iedere regel meer 5 cent Familieberichten van 1 5 regels 50 «ent. iedere regel meer 10 cent. Wij maken onze lezers opmerkzaam, dat het bureau van ons blad VERPLAATST is van de Lange Kerkstraat naar de naast het huis vroeger bewoond door de firma Wed. J. C. Massee Zn., en naast de «goedkoope Haagsche Win kel» van J. C. DE BUCK. Alle gelden voor abonnementen en advertentiën uitgezonderd voor Walcherengelieve men dus voortaan aan bovenstaand adres te'voldoen. Lange Vorststraat C 220, Goes. Wjj herinneren nog eens aan het volgende: Men kan kiezer worden, wan neer men, zonder zelf personeele belasting te betalen, toch sedert min stens 9 maanden een gedeelte eener woning bewoont, die in haar geheel het dubbele der huur haalt, voor de verschillende gemeenten aangegeven. Dan moet men echtereen biljet voor kamerbewoners van de secretarie ha len, dat biljet invullen en terugbe zorgen. Daarna wordt de woning ge schat, zonder kosten, en maakt de uitkomst van die schatting iemand kiezer, of weert hem voorloopig van de lijst. Vrienden, bedenkt wel, dit moet voor 15 Februari geschieden. Haast u dus. Gelijk er Kamers van handel zijn die de belangen van den handel bij de regeering bepleiten en bevorderen, zoo moesten er ook al lang kamers van landbouw zijn ge weest, om de belangen van den landbouw bij de regeering voor te dragen. Het komt toch vaak voor dat de belangen van han del en landbouw met elkander in strijd zijn en dan ziet mon het onbillijke feit plaats hebben dat de handel door zijn orgaan met de regeering in contact gesteld, zijn wensch krjjgt, terwijl de landbouw geheel onbe schermd en achtergeschoven staat, bij gemis van een orgaan waardoor hjj zich tegenover de regeering kan uitspreken. FEUILLETON. Eene episode uit de dagen der Hervorming door W. K. HAGA. «Voorwaar een voor mij vleiende reden, eerwaarde»: hernam Woutersz. «Toch is het mijn bedoeling niet u te vleien», jonkman», zeide Antonio, «maar om eens op uw gezang terug te komen, was daar niet een verboden reukje aan?» «Wat meent u hiermede vraagde Wou tersz. «Mjj dacht dat ieder christen het kon zingen, of is u dit niet met mjj eens «Neen I» antwoordde de monnik, «want het zijn de zegezangen der ketters en een geloovig katholiek behoort zich van navol ging ook in dit opzicht te onthouden». «Dit laatste moge in het belang uwer kerk waar zijn,» zeide Woutersz, die zich niet ontzag om ridderlijk t« bekennen dat hij met Rome gebroken had, «toch kunt ge niet ontkennen, dat zjj, die in de woor den van den gewaden zanger David de vertolking hunner gevoelens vinden, voor zeker geen snoode ontwerpen zullen smeden. GÜ noemt ze uw vijanden en spreekt van ketters, maar wat verstaat uw eerwaarde door ketterij f» «Ketterij, vriend 1» hernam Antonio, «is afval van de leer der Heilige Kerk, om een andere leei te omhelzen. Het is voor niets achten wat het door den Heere Jezus Chris tus aangewezen Hoofd zijner Kerk op aarde a\s regel voor het geloofsleven vastgesteld heelt. Het is een uiting van wantreuwen ,n hetgeen de gansche geestelijkheid als "Waarachtig predikt». «Zoolang de leer der kerk zuiver is», zei .0.ut,:KZ> «is hetgeen daartegen ingaat gelijk men dan ook in de eerste „r66^ vtt' ketterijen sprak, doch onoH leer der Heilige Kerk niet ziin mi nton'° hem in de rede, terwjjl <flfeiaat 6en strenëe plooi aannam, dnei m.aa!' nj6n klonk het antwoord. «Het dani<f-n eld,it te moeten zeggen en u het niet i i te kwetien, doch ik mag en met to"' '^n bijbel zegt het mij, Mi oord in de hand, is er veel Zoo zou bijv. door den vrijen invoer van rogge, maïs en tarwe wel de handel kun nen gebaat zijn, terwijl de landbouw van deze protectie van den handel al de nadeelen ondervindt. Immers de prijzen van genoemde producten van den landbouw gaan daardoor naar beneden en de landbouwer lijdt schade. Te meer doet zich dit ongerief gevoelen, wanneer onze naburen steeds voortgaan onzen uitvoer te belasten. Vroeger is wel eens beweerd dat men de kamers van koophandel en fabrieken zou kunnen uitbreiden door er bijvoorbeeld die voor landbouw aan te verbinden. Dit is echter in het belang van den landbouw niet aan te raden. Handel en landbouw hebben immers somwijlen tegenstrijdige belangen. Bedoelde kamers van landbouw dienen een zelfstandig karakter te hebben, niet alleen daarom maar ook dewijl de welvaart van den landbouw voor het grootste deel de bron is van den voorspoed der natie. Zeeland, N. Brabant en Limburg, een groot deel van Zuid- en Noord Holland en Gelderland, benevens Groningen en Friesland met een deel van Drente en Overjjsel hebben waar lijk bij den bloei van den laadbouw geen gering belang. Gaat het den boer goed, dan heeft ook de winkelstand geen klagen. Handel en nijverheid zitten in menig opzicht aan den landbouw vast. In Friesland (en hier en daar ook in Zeeland) doet zich de behoefte aan Kamers van Landbouw ook nog om een andere reden gevoelen. Vooral in Friesland is het gezien hoe de eigenerfde boeren van tijd tot tijd verdwe nen, en de gronden en boerderijen langza merhand in handen van weinige bezitters kwamen, die voor hooge huren of pachten de verkregen plaatsen aan huurboeren ga ven voor eenige jaren, om za naderhand, als de huurder geen geld of kapitaal meer heeft, aan andere voor dikwijls nog boo- gere prijzen te verpachten. Rijzen nu de prjjzen van graan, boter, kaas en vee, dan worden de huren hooger, en de steeds rij ker wordende weinige grondeigenaars gaan met de voordeelen strijken, en die dikwijls buiten de provincie, of zelfs buitenlands verteren. De huurboer intusschen moet als boer zijn fatsoen houden; dat kost geldl Hij zit behalve op een soms onmatig hooge huur op de zwaarste Rijks- en Gemeen telasten Hij heeft te kampen met de steeds hoogere eischen der dienstboden en arbei ders; (eischen die echter niet te hoog zijn.) Dalen nu de prjjzen van graan, vee, boter van wat de kerk leert, ernstig te veroor- deelen». «Gij beroept u op den bjjbel», zeide An tonio, «maar dat is juist uw fout. De bijbel is niet voor leeken, zooals gij, en wie hem gaat lezen ondanks het daartegen uitgevaar digd verbod, moet vervallen in de doling, waarin ik tot mijn leedwezen bespeur, dat gij al diep in verward zijt». «Uw eerwaarde spreekt van verbod», merkte Woutersz op, «maar is dit gerecht vaardigd? Gaat de geestelijkheid hierin hare bevoegdheid niet te buiten, ja wat meer is, stelt zij zich niet tegen den verklaar den wil van den Heiland zelt en van Zijne Apostelen? Of hoe moet ik het woord des Ueeren in de gelijkenis van den rijken man «Zij hebben Mozes en de profeten» anders opvatten dan als eene aanduiding, dat een ieder die een richtsnoer voor zjjn geloofsle ven begeert, dit in de heilige bladen kan vinden En als Paulus de Bereeërs prijst, omdat zij in de Heilige Schrift onderzoch ten of het hun geleerde daarmede overeen kwam, wat ligt er anders in dan eene aanbeveling tot ijverig bijbelonderzoek en een veroordeeling van het alleen op mensche- lyk gezag aannemen van de dingen, die voor een zalig sterven onmisbaar zijn?» «Er is wel eenige schijn van waarheid in uw betoog», hernam de monnik, «doch waar gij de voorlichting der geestelijkheid en der kerk in het algemeen gering, mis schien wel gansch onnoodig splint te ach ten, zal uw onafhankelijk lezen des Bijbels tot niets dan wanbegrippen leiden, zooals dan ook onze ervaring leert, op grond waarvan de kerk aan de vrijheid van on derzoek «en perk heeft gemeend te moeten stellen.» «Als gij denkt, dat ik voorlichting van de door den Heiligen Geest bestuurde en onderrichte gemeente onnoodig oordeel, maakt ge een verkeerde gevolgtrekking uit hetgeen ik zeide», hernam "Woutersz. «Verre van dit. Ik acht de onderwijzing in Gods Woord onmisbaar, en ik dank er den barmhartigen God voor, dat hij mjj dat onderwijs heeft geschonken door mid del van een geloovige vriendinwie ik al en kaas, daar stoort zich de rijke landheer veelal niet aan. Hij berekent weldat zijn huurboer, als die prijzen hoog zijn, wat meer voor de Hectare diende te betalen maar vermindert nooit den prijs. Is het wonder, dat de huurboer uit ge brek aan geld en ziende dat hjj het toch niet vol kan houden, de gronden uitput, er uithaalt wat hjj kan; dat er aan geen wis selbouw, scheuren van weilanden, zware bemesting gedacht wordt, en als noodza kelijk gevolg daarvan de producten, het vee, de rnelk, boter en kaas in kwaliteit ver minderen? En wat komt hiervan? Ver mindering van welvaart! Ook met het oog hierop dus ware het zeer te wenschen dat de landbouw zijne rechten konde hernemen. De landbouwers van onzen tjjd zjjn niet minder werkzaam en degelijk dan hunne voorvaders. En wie in Kamers van landbouw een middel tot opheffing van den kwijnenden landbouw ziet, die helpe mede om dit te verkrijgen; en aan de candidalen voor Tweede Kamer of Staten Provinciaal den eisch te stellen dat zij onder meer ook het denkbeeldKamers van Landbouw, zooveel mogelijk trachten te verwezenlijken. Dezer dagen maakte een oud-verpleegde in het krankzinnigengesticht te Den Haag, mevr. Stuten—te Gempt enkele treurige feiten openbaar, die het wantrouwen in de neutrale, liberale of hoe meu ze ook noemen wil, stichtingen van dien aard, zeker hebben versterkt. Dat de stichting dien naam verdient is gemakkelijk aan te toonen uit het feit dat de Staten van Zuid-Hollanden de gemeente raad van Den Haag, die beide «liberaal» zijit dit krankzinnigengesticht met subsidie steunen. En dat zij geen stichting van christeljjken aard subsidiëeren, behoeft wel geen bewijs voor hen die weten dat de Provinciale Staten van Zuid-Holland dezer dagen een voorstel van vijandige strekking tegen het christelijk krankzinnigengesticht te Loosduinen, hebben aangenomen en hun tegenzin tegen dergelijke christelijke stich tingen hebben uitgesproken. En nu mag het bestuur van l.et Haagsche krankzinnigen gesticht orthodox heeten en een geschrift van ds. Hugenholtz weren, dit is slechts het etiquetde heeren weten zeer goed dat het Haagsche gesticht niet vraagt naar liet christelijke beginsel, waarnaar de lijders dienen behandeld te worden, en dat de mijn leven daarvoor zal dankbaar zjjn.» «Zoo?» zeide Antonio, die van het on derwerp wilde afstappen, «ik meende dat het een prediker was, die u tot deze be denkelijke kennis heeft opgeleid, of is dat zoo niet «Dit zal ik geenszins weerspreken», zei Woutersz., «ook aan dezen godzaligen man ben ik veel verplicht. Gisterenavond mecht de gemeente het slechts zelden te genieten voorrecht smaken, hem voor haar te zien optreden en deor zjjn aangrijpend woord gesterkt en bemoedigd te worden.» «'t Spijt mij», hernam Antonio, met ge maakte teleurstelling, «dat het mij onbe kend is gebleven. De gelegenheid zal zich waarschijnljjk niet spoedig weder voordoen, niet waar De leeraar heelt zeker giste renavond nog de stad verlaten?» «Neen 1» ontkende Woutersz. «Hjj heeft mij de groote eer aangedaan onder mijn dak den nacht door te brengen. Heden morgen is hij vertrokken en ik heb hem een eind weegs vergezeld om hem desnoods bjj onaangename ontmoetingen terzjjde te staan. «Men zei mij, dat hat een zekere Van Balen was, kan dat? vraagde de monnik, met liet onschuldigste gezicht van de wereld, alsof het volstrekt zijn plan niet was, om Woutersz. een strik te spannen, en te trach ten of deze onnoozel genoeg zou zijn, door zijn vriendelijkheid uitgelokt, het ge wensch le geheim te verklappen. Hierin maakte bij echter een misrekening. «Neen!» antwoordde Woutersz. Zoo is zijn naam niet, maar Uw Eerwaarde vergeve het mjj, als ik zijn waren naam niet noem. Niet alsof ik eenig wantrouwen jegens u zou voeden, maar de tijden zijn ernstig en de pijnlijke ervaringen, die de gewaardeerde prediker heeft opgedaan, nopen tot de grootste omzichtigheid.» Anthonio beet zich op de lippen. 'tScheen wel, of zijn goede geest hem in deze zaak was ontvloden. Doch hij bedwong zich. Alles was toch nog niet verloren en het mocht kosten wat het wilde, de jeugdige ketter tegenover hem zou de val niet ont- loopen. verplegers dier ongelukkigen bezielt. Anders subtidiëerden zij het gesticht niet. Van dat «orthodox» zal trouwens wel niet veel aan zijner zitten naast jhr. mr. S. de S. Lohman (broeder van den oud minister) ook katholieken (o. a. mr. Harilo) en liberalen in het bestuur van evengenoemd gesticht. Tevens mag bij de beoordeeling der feiten door mevr. Stuten genoemd eens gedeelte op rekening van hare nauweljjks hersteld* verbeelding worden gesteld maar dan blijft de rest nog erg genoeg. De lezer oordeel» slechts Er was eenige dagen te voren een jong meisje van omstreeks twintig jaar ingebracht. Met dat arme kind was men, natuurljjk op de gewone ruwe wijze, twee dagen bezig ge weest haar eenig voedsel in to geven alles was vergeefsch, zjj spuwde alles terug en zoo werd zjj gebracht in de kamer waar ik ver- bljjf hield en daar met den riem gesnoord in den inquisitiestoel. Toen nu d« oppasseres voor eenige oogenblikken uit de kamer was gegaan, ging ik op do arme patient toe, lief koosde haar eenige oogenblikken, gaf haar een kus op het voorhoofd en vroeg haar toen: wilt gjj van mjj eens drinken Zjj knikte toe stemmend en dronk het glas melk, dat voor haar bestemd op het kastje stond, tot den bodem uit, en op mjjn vraag of zjj nog m«er wilde hebben, knikte zjj toestemmend. Ik vroeg toen aan de opzichteres of zjj mjj nog wat melk voor haar wilde geven, doch er werd mjj toegesnauwd, dat zjj maar moest wachten tot den middag, zjj kreeg dan so«p— dat was ook drinken! Daarop werd ik den volgenden morgen naar de cel gobracht en toen ik na «enige dagen terugkwam, zat het arme schaap nog in den stoel gegordeld, was vieeseljjk afgevallen en vernam ik tot mjjn leedwezen, dat zjj in al die dagen zoo goed als niets had gebruikt. Toen zjj mjj in de kamer zag komen, herkende zjj mjj direct en stak hare handen naar mjj uit. Toen nu 's middags onder de tafel de oppasseres de celbewoners van middageten ging voorzien, zeide ik aan jufvrouw König, die onze tafel in de onrustige kamer presi deerde jufvrouw, snjjd u nu gauw een stukje vleesch voor jufvrouw S doet het mjjne er msar bjj en geef u mjj dan voor haar een beetje kool en aardappelen. De goede vrouw voldeed aan mjjn verzoek en voegde ook haar stukje vleesch er bjj, zoodat zjj toen een or dentelijke portie had. Daarmede ging ik naar haar toe en vroeg haar, wilt ge nu eens een beetje eton ik zal u voeren zjj greep mjjn hand, zeide driemaal op agiteerenden en zenuwachtigen toon: „Ja voor u"gebruikte alles wat lk haar toediende en kuste mjj daarna op mjjn hand. Ik kon bjj die gelegen heid den wensch niet onderdrukken, dat allen die geroepen zjjn om met krankzinnige «lk kan u slechts gelijk geven», zei hjj, met alle kracht het hem bekruipend gevoel van teleurstelling bedwingende. Ofschoon mijns inziens de Kerk terecht den predikers het zwijgen tracht op te leggen, kan ik mjj zeer goed op uw standpunt plaatsen. Voor mjj behoeft gjj echter niet te vreezen.» «Dat doe ik ook niet», zeide "Woutersz. «Indien ik een oogenblik kon denken, dat uwe komst niet met vrede was, zou ik u waarlijk niet langer op mijn kamer dulden. Voorwaar ik heb van niets grooter afkeer dan van valschbeid.» Een donkere wolk toog over des monniks gelaat. Ohoe gaarne ware hjj van zjjn zetel opgesprongenhad hij den Lutheraan aangegrepen en de wachters gewenkt om hem ia verzekerde bewaring te nemen, doch het oogenblik was daartoe nog niet geko men, en met de stemming der ber.eden- bewoners moest ook gerekend worden, daar deze hoogst waarschijnljjk den dienaren geen toegang zouden verleenen, om intusschen aan de vlucht van zjjn prooi bevorderljjk te zijn. Hij bedwong zich dus andermaal, hoe bezwaarlijk het hem viel, en zooveel mogeljjk aan zijn slem een minzamen klank gevende, zeide hij«Ik zou u toch raden voorzichtig te zjjn, jonkman De Kerkkandeafwjjking die gij en de uwen u veroorlooft, niet dulden. En moge zij lang meedoogend toegezien hebben om door zachtheid de wanorde te herstellen, het oogenblik kon wel eens gekomen zijn, dat zjj streng ging optreden. Ook gjj begeeft u in groot gevaar, tenzjj ge uwen dwaalweg mocht verlaten.» «Ik dank u voor uw welgemeenden raad,» antwoordde Woutersz., «doch teruggaan kan ik niet. Bovendien mijn vrienden en ik zijn in Gods hand. Waar reeds zoovele trouwe belijders hun leven hebben veil gehad voor de zuivere Godsvereering, zal ik niet uit vreeze terugdeinzen, 't Zou mjj onmogelijk zijn want wie eens dat ware manna geproefd heeft, kan bij hetgeen de Kerk biedt, niet leven.» (Wordt vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1892 | | pagina 1