1892. No. 42.
Donderdag 7 Januari.
Zesde Jaargang.
VERSCHIJNT
G. M. KLEMKERK. te Goes
F. P. ITHUIJ, te Middelburg.
PRIJS DER ADVERTENTIES
IJK.
JAiN WOUTERSZ.
elken MAANDAG- WOENSDAG- en VRIJDAGAVOND
Prjjs per drie maanden franco p. p. 0.95.
Enkele nummersf 0.02L
UITGAVE VAN
en
van 1 5 regels 25 cent, iedere regel Jmeer 5 cent
Familieberichten van 1 5 regels 50 Gent. iedere regel
meer 10 cent.
Middelburg ook voor St. Laurens Dage
lijks behalve Zaterdag en Maandag; tot 5
Februari.
Mr. Keuchenius en het Billiton-
contract.
Zooals men weet werd dit contract volgens
den raad voornamelijk van het geachte Ka
merlid voor Goes, door de Tweede' Kamer
ver worpen. Daarvoor ontving hij van de
liberale Amsterdammer het volgend waar
lijk niet onverdiende pluimpje
De heer Keuchenius die in deze zaak
indertijd het eerste woord heeft gesproken,
sprak daarover ook het laatste woord en
mocht na aanneming eener motie-Lieftinck
tot sluiting van het debat, het genoegen
smaken zijn dapper optreden in deze zaak
met een overwinning voor bet vaderland
te zien bekroondbet Billiton-contract te
hooren vorwerpen. "Wat de gevolgen daar
van zullen zjjn, is nog niet te voorzien
maar het kan den heer v. d. Kaay worden
nagezegdde verwerping is de
eerste stap op den goeden weg
en het mag wel eens dankbaar worden
herinnerd dat wij dit voor een groot deel
te danken hebben aan den ijver en de
wetenschap van den man, dien de Libe
rale Eerste Kamer indertijd voor Minister
van Koloniën niet goed genoeg beeft geacht."
Vooral dit laatste is snijdend en toch
zoo waar: de Eerste Kamer zond dezen
Staatsman als een onnuttig en den lande
schadelijk regeerder henen. De man dien
zq van godsdienstwaanzin beschuldigden,
blijkt thans nuchterder adviezen gegeven
te hebben dan zij die de verrijkte Billito»-
maatschappij uit vrees voor een proces nog
langer ten koste van 's rijks schatkist wil
den vetmesten.
V Dë slembus van Mei.
De kiesvereenigingen herinneren zich dat
dit jaar, 17 Mei, de verkiezingen moeten
plaats hebben voor de Provinciale Staten.
In onze provincie moeten aftreden 22 Staten
leden, waarvan 13 liberalen, 2 roomsehen
en 7 antirevolutionairen.
In Middelburg treden af: 2 antirevolu
tionairen: graaf v. Lijnden en dr. v. d. Beke
Callenfels; en 4 liberalen, de heeren
Lantsheer, Snijders, Dronkersen v.Teylingen.
In Zierihzee 3 liberalen, de hh Fokker,
v. d. Lek de Clercq en v. d. Have.
In Tholen 2 antirevolutionairen, de hh.
mr. v. Buren en Hollestelle.
In Goes 2 antirevolutionairen, de hh. Den
Boer en mr. Lucasse; en 2 liberalen, de
hh. Kakebeeke en B. v. d. Bilt.
In Sluis 3 liberalen, de hh. Hennequin,
de Smidt en Risseeuw.
In Hulst 1 liberaal, mr. v. Deinse; 1
antirevolutionair: Oggel; en 2 roomschen,
de hh. Moerdijk en v. Waesberge Janssens.
11.) FEUILLETON.
Eene episode uit de dagen der Hervorming
door W. K. HAGA.
Eindelijk besloot hij zijn buurman in de
zaak te betrekken. «Kent ge het heerschap,
dat juist voor ons zit?» was de vraag, die
hij fluisterend tot bem richtte. «Laat ik
eens zien», hernam deze, «is dat Gerrit
Vos niet? wat zou die hier komen doen?»
Eeu waarschuwend gebaar van Kalfsvel
was voldoende om de voortzetting van het
gesprek te beletten, Hij wist genoeg en be
greep niet dat hij den indringer niet eerder
herkend had. Nauwelijks was dan ook de
samenkomst geëindigd en Vos met zekeren
spoed heengegaan, om zich aan nieuwsgie
rige blikken te onttrekken of Kalfsvel was
hem op de hielen.
«Goeden avond, vriend !»zeide hij, toen hij
in de thans verlaten Doelenstraat hem op z\jde
trad, «wij moeten denzelfden weg, waarom
zouden we eikaarsgezelschapdannietzoeken?»
«Ik heb het uwe niet gezocht», zeide
Vos, die Kalfsvel herkende, zoo koel moge
lijk, «en als ge er mij van wildet ontslaan,
zoudt ge mij een dienst doen.»
«Hoe is t mogelijkzei Kalfsvel, «zoo
even hebben we in eikaars nabijheid geze
ten en nu snauw je me zoo af. In de sa
menkomst vond ik je ook al zoo onhartelijk,
uat je met eenmaal naar mij omzag.»
«Wat bedoelt ge man?» zeide Vos, «ik
den rmjnem» ie eiSen ™g> en ^tIMj
«Welzoo, vriend Vosherken je me niet?»
hernam Kal svel eenigszins spottend, «en
ben je nu al vergeten, waar je zoo even
geweest ben? Dat is zonderling. Ik dacht
nog al, dat je met zoo'n aandacht had ge
luisterd, en om toch niets te vergeten, no-
eenige aanteekenmgen had gemaakt. Mag
Wat leest gij
Dat deze vraag in onzen tijd niet onge
past is, zal ieder christelijk huisvader ons
wel direct toegeven.
De drukkunst, Mr. I. Da Costa heeft het
in zijn onvergetelijk dichtstuk Voor vijf
en twintig jaren», zoo terecht gezegd, voert
ten hemel of ter hel.
«Ja, ook ter helle!» Want diezelfde Pers,
waardoor reeds zoovele zegeningen aan het
mensehdom zijn en nog voortdurend worden
gebracht, kan ook zijn een instrument in
den kamp tegen God en daarbij tevens een
«verharde zondekweekster, verboden lust- en
haat- en oproervlam-ontsteekster.»
Aan die woorden van Da Costa dachten
wij onwillekeurig, toen wij dezer dagen
in het hoofdorgaan der liberale partij, de
N. Rott. Crt., lazen:
„In casu werd Daisy Hopkins voor
dezen ouderwetschen rechterstoel gedaagd,
omdat men haar verdacht met zekeren
student eenen onkuischen omgang te hebben
gehad, hetgeen den vice kanselier de macht
geeft, haar deswege te vonnissen. Wat
daarin nu zoo verschrikkelijks ligt, zullen
niet alleen zij, die het geluk of het ongeluk
hebben gehad student te zijn' geweest, zich
afvragen. Maar men stuit hier af op de
eigenaardige zedelijkheidsbegrippen van
hooggeplaatsten, wien het misschien ont
schoten is, dat zij eenmaal jong waren.»
Wat zegt men van zulk eene zedeleer
Een meisje, dat bestraft wordt om
onkuischen omgang met een student, wordt
verontschuldigd.
Of erger nog, er wordt gevraagd: wat
ligt daarin nu zoo verschrikkelijks
t Wordt voorgesteld, alsof niemand
daarin iets afkeurenswaardigs zou zien.
Zulk een gedrag wordt onzen jongelingen
als hun betamende voorgesteld.
Wat daartegen inkomt, zijn slechts eigen
aardige zedelijkheidsbegrippen.
Menschen, die dat afkeuren, zijn slechts
«vergeten, dat zij zeiven jong zijn geweest».
En zulke beschouwingen leest men in
de fatsoenlijke, nette ISieuwe Rotterdamsche
Courant, een van de hoofd bladen der liberale
richting, die zich in de verkiezingsdagen als
extra vroom bij de kiezers aandient.
Is het niet zedebedervend?
Waarlijk, het wordt hoog tijd, dat onze
Christenen zich eens ernstig de vraag be
ginnen te stellen: Wat wordt in mijn
huis gelezen Want helaas! feit is het,
dat in menig christelijk huisgezin, dat nog
bij Gods Woord wenscht te leven, niets
anders dan het liberale en moderne dag- of
weekblad wordt aangetroffen.
Ouders, wat leest gij en wat geeft gij
aan uwe kinderen ter lezing?
(De Delvenaar.)
Hoe nut
Nog zullen de kiezers, die dezen zomer
ik ze tot opscherping van mijn geheugen
ook eens zien?»
Een rilling voer den armen Vos door de
leden. Hij zag zich herkend en zijne bedoe
ling doorzien. Watzou hij beginnen? Vluch
ten scheen-hem nuttelooze moeite en om
zich met geweld tegen het gevreesde gezel
schap te verzetten, daarvoor was zijn te
genpartij te stoer gebouwd. Het eenige
wat hem het raadzaamst toescheen, was zich
lijdelijk aan liet hijzijn van Kalfsvel te on
derwerpen en op geen enkele vraag eenig
antwoord te geven. Hij was toch slechts
eon minuut of acht vnn zijn woning ver
wijderd.
Voor een wijle gingen beiden dus spra
keloos nevens elkander voort.
«Hoe is het?» zei Kalfsvel eindelijk,
«krijg ik nu niet eens bescheid meer, als
ik wat vraag Ik wilde je aanteekeningen
eens zien. Je kunt mij gerust vertrouwen.
Ik zal niet verklappen dat je een kettersche
prediking hebt bijgewoond, want ik ben zelf
een zoogenaamde ketter».
Er volgde geen antwoord,
«Neen maar», ging Kalfsvel voort, «nu
wordt je waarlijk onbeleefd. Ik verlang je
beurs niet. Als ik maar eens even zien
mag, wat je zeo ijverig hebt zitten op
schrijven».
Weder geen antwoord.
«Hoor eens, vriend Vos vervolgde Kalfs
vel, «nu neem je, geloof ik, een loopje met
me. De veiligheid mijner vrienden eischt,
dat ik je met dit verzoek moet plagen, dus
neg eenswilt ge ze mij laten zien, ja of
neen Zeg je weer niets dan
moet ik tot mijn spijt andere maatregelen
nemen», en meteen Vos met zijn ijzeren
handen aanvattende, liet hij hem boven de
Lindegracht zweven, waarlangs ze sinds
enkele oogenblikken voortwandelden. «Nu
kunt ge kiezen. Of te water en dan mag
de liberale verkiezingsredenaars hebben ge
hoord, zich herinneren, hoe er geschetterd
wt.rd over de groote weldaad, die de liberale
partij aan de gemeenten had bewezen, toen
zij in 1865 de gemeente-accijnzen afscliafte.
Dit hadden de liberalen gedaan, en o
schande! daar waren de antirevolutionairen
in dien tijd tegen geweestDaarom nu geen
antirevolutionair meer naar de Kamer!
Zoo spraken de liberale voorvechters op
net spreekgestoelte en in hunne bladen.
Maar zie, dezer dagen is dit blaadje pre
cies omgekeerd. De afschaffing van de
gemeente-aceijnzen werd in de Kamer een
ramp voor zeer vele gpmeenten geacht.
En wie zeiden dat? Een paar antirevo
lutionairen wellicht? Neen, het waren twee
liberale Kamerleden, die het open en rond
uitspraken.
Wij vragen: Wie hebben nu gelijk: de
liberale verkiezings-apostelen van dezen zo
mer, die de afschaffing der accijnzen loven
en prezen, of de twee liberale Kamerleden,
die deze zelfde afschaffing betreurden?
Tot zoover de Graafschapper. Wij voegen
hierbij, dat de liberalen dit reeds meer
malen erkend hebbeno. a. ook bij de
behandeling der voorstellen van Goeman
Borgesius. Trouwens, had men naar Groen
geluisterd, de gemeente-financiën zouden niet
zoo hopeloos in de war geraakt zijn. Groen
gaf ten allen tijde deze les:
«Schaf geen belasting af zonder equiva
lent». Daarom stemde hij tegen de afschaf
fing der accijnzen; niet omdat hij princi
pieel tegen de afschaffing was: maar om
geen oude schoenen weg te werpen, voor
dat men nieuwe had. De liberalen laten
deze overwegingen achterwege en verkon
digen dan van de daken: «Groen was tegen
de afschaffing der accijnzen».
Het Vaandel.
V Een bekentenis.
Bij de jongste behandeling van de staats-
begrooting deed de heer Van Alphen de
volgende mededeeling aan de Tweede Kamer:
„Het was in 1886/87 dat ik tijdens de
gehouden parlementaire arbeidsenquête meer
dan een vertrouwelijk gesprek had met haar
eminenten voorzitter, den nog steeds be
treurden Mr. Verniers van der Loeff. Op
een namiddag waren de verhooren afgeloo-
pen; hij was nog met mij alleen in de
verhoorzaal. Broedend over de papieren
van den dag, ontvielen den heer Verniers
van der Loeff, in zich zelf gekeerd, deze
woorden„Beroerde toestanden die wij heden
weer hoorden constateerenEn zich
daarna tot mij wendende: „Dit geef ik u
gaarne toe Van Alphen, dat onder het volk
de godsdienst zoo in verval geraakt is, is
een groote factor mede in de ellende, die wij
heden moesten vernemen.""
„Wat was mjjn antwoord Ditmijn waar
de president, aan wie de schuld Zoolang
het eene private liefhebberij bleef van een
je je papieren meenemen, of weer op het
droge maar dan voor den dag er mede».
De arme Vos trilde in de stevige vuisten
van zijn forschen tegenstander, als voelde
hij de koude golven reeds over zijn lichaam
voorts poelen.»
«Genade riep hij, op smeekenden tooa,
«ik zal ze je geven.»
«Wel, vriend!» zei Kalfsvel, terwijl hij
zijn prooi weder op den kant nederzette en
het bewuste papier in ontvangst nam, «gij
hadt al dien omslag kunnen voorkomen
Maar loop nu niet weg», en hiermede greep
hij Vos, die zich uit de voeten wilde ma
ken, bij de kraag. «Je schijnt eigenlijk niet
veel om de vrucht van je arbeid te geven.
Laat ik eens zien, watje opgeschreven hebt»,
en met zijn nog beschikbare hand het pa
pier openvouwende, doorliep hij, geholpen
door het schijnsel der doorbrekende maan,
en meer gissende dan eigenlijk lezende, de
daarop aarigeteekende namen.
«Ei zoo ging Kalfsvel voort, terwijl hij
bij ieder woord de kraag van den spion
nauwer toehaalde, «ben je daarvoor in ons
midden gekomen, opdat je onschuldige zie
len aan haar belagers zoudt verklikken
Ben je er dus niet voor teruggedeinsd om
de rol van Judas te spelen
«Ik stik!» kermde Vos, en poogde zich
los te wringen.
«Dat zou jammer zijn hernam Kalfsvel
spottend. «Dordrecht zou daardoor een edele
figuur moeten missen. Maar ik wil je toch
eenigermate schadeloosstellen voor het verlies
dat ik je berokken. Dit lijstje mag ik je
niet teruggeven, en daardoor ontgaat je wel
licht de belooning, die je toegezegd was
doch ik zal je iets geven, waar je misschien
nog langer genot van zult hebben. Met
deze woorden schudde hij den verrader zoo
hevig door elkaar, dat het dezen groen en
geel voor de oogen werd en slingerde hem
aantal heeren uit de notabele standen, om
met den godsdienst te breken, had dit geen
invloed op den loop der zaken, maar toen
het volk in meer uitgebreiden kring dat
voorbeeld volgde, begon zich het gemis aan
godsdienst ook in de maatschappelijke toe
standen te doen gevoelen."
Tot zoover de heer Van Alpiien, wiens
mededeeling niet geheel zonder waarde is.
Gelukkig, zeggen wij, als het nog ingezien
en toegestemd wordt. Daar kon een weigering
zijn om schaamrood te worden en dat zou
het begin van nationale ontbinding zijn.
Tweeerlei houding.
Het liberale Kabinet heeft een zeldzaam
gemakkelijke taak gehad bij de discussiën
over de Staatsbegrooting voor 1892.
Van antirevolutionaire zijde zijn duidelijk
onze beginselen uiteengezet; maar er is niet
tegen de begrooting geageerd.
De Roomschen zwegen voor het grootste
deel.
De liberale vo'ksvertegenwnordigers wa
ren tot heden allen onvoorwaardelijk mi
nisterieel.
De houding van onze mannen kon niet
anders zijn. Wij stemmen niet tegen een
begrooting uit partijzucht, en vooral omdat
deze begrooting voor het grootste deel nog
is saamgesteld door de vorige Regeering,
behoefde er niet tegengestemd te worden.
De Roomschen in de Kamer zijn nog
druk bezig om zich te organiseeren, zoodat
een optreden hunnerzijds tegen de begroo-
ting moeilik ging. Maar de houding van
de liberale» is nog al potsierlijk.
De begrootingen van de vorige Regeeriog
werden ontleed, bevit en zooveel mogelijk
tegengewerkt, en nu hoewel deze begroo
ting volgens de eigen verklaring van de
tegenwoordige Ministers van datzelfde
Ministerie afkomstig is is alles even
mooi.
Is dit nu niet partijdig Is dit geen me
ten met twee maten vraagt «De Prov.
N. Holl.» waaraan wij dit ontleenen. Het
bleek ook bij de jongste Kamerzittingen
weer. Aan speldeprikken voor ons vorig Minis
terie heeft het niet ontbroken. De liberr.le
bewindslieden, dat zijn de mannen. Tot
eiken prijs moeten die op het kussen blijven.
En wat zal daarvan het gevolg zijn?
De wagen van Staat zal den slakken
gang gaan en beladen worden met bundels
vol rapporten en een massa welsprekend
heid, totdat hij zoo zwaar beladen is, dat
hij in het zand blijft steken.
6 Januari 1892.
Door den minister van Binnenlandsche
Zaken is aan de Gedeputeerde Staten der
onderscheidene provinciën en aan de districts-
en arr.-schoolopzieners eene opgaaf gezonden
van de principiëele beslissingen, in het afge-
vervolgens met een gebaar van verachting
van zich af.
Gerrit Vos was buiten zich zeiven van
woede. «Daar zal hij voor boeten!» bromde
hij halfluid tusschen de tanden, terwijl hij
meer dan eens zich omkeerde en de vuist
dreigend verhief tegen zijn zich ver wijderen-
den aanvaller. «Bij de Heilige Maagd!» ik
zal niet rusten voordat ik hem vernietigd
heb», en hij ijlde in stede van naar zijn
woning, gelijk h\j eerst van zins was, naar
het verblijf van broeder Antonio, waar hij
door zijn driftig en aanhoudend geklopalge-
meene ontsteltenis veroorzaakte.
De man vergat in zijn woede en gejaagd
heid dat de kloosterlingen reeds sinds een
uur ter ruste waren gegaanen dat er
eenige tijd zou voorbijgaan eer men daar
binnen behoorlijk in staat zou zijn, hemde
dear te openen. Het duurde hem ondraaglijk
lang en op nieuw deed hij de klopper eenige
malen nog driftiger en heftiger dan te voren
nedervailen, totdat ten laatste een bevende
stem hem vroeg wie hij was en wat hij wilde.
«Wie ik ben? Ik ben Gerrit Vos, en ik
wil oogenblikkelijk den eerwaarden broeder
Antonio spreken», schreeuwde Vos in één
adem. «Talm niet langer; doe de deur
open, of bij alle Heiligen
«Er is toch geen brand?» klonk het op
vreesachtigen toon van binnen.
«Nog erger 1 Er zijn ketters in de stad,
die een fatsoenlijk mensch als ik te lijf
willen», was het driftig antwoord.
Dat is voorwaar erg, maar ge zult mor
gen ochtend moeten terugkomen», zeide de
persoon achter de deur, Mij is ten strengste
verÉoden, iemand bij zijn Eerwaarde toe te
laten. Hij is methoofdpijn ter ruste gegaan,
en ik vreeze dat uw onzinnig geweld niet
weinig tot verergering zal hebben bijgedra
gen. Kom morgen terug en slaap zacht.»
Wordt vervolgd.)