1891. No. 6. Dinsdag 13 October. Zesde Jaargang. VERSCHIJ ST G. M. KLEMKERK. te Goes F. P. D'HUIJ, te Middelburg. PUI JUS DER ADVERTENTIES De Berkel en de Politiek. i) elkfn MAANDAG- "WOENSDAG- en VRIJDAGAVOND Prjjs per drie maanden franco p. p. ƒ0.95. Enkele nummers/0.02s. UITGAVE VAN en van 1 5 regels 25 cent, iedere regel meer 5 cent Familieberichten van 1 5 regels 50 cent. iedere regel meer 10 cent. Het wordt voor een antirevolutionair al moeilijker zich in stoffelijke zaken een mee ning te vormen en die uit te spreken, zon der gevaar te loopen van door zijn politie ker» tegenstander op de vingers te worden getikt. Laat minister Lohman zijne belangstel ling in zake vakonderwijs toonenaan stonds roept men hem van de overzijde toe: dat hij het toch niet meent, en dat de an tirevolutionairen immers tegen ambachts scholen zyn. En laat het kamerlid v. d. Borch, die antirevolutionair is, den minister inlichtingen vragen omtrent den stand der Geldersch-Overjjselsche beken, en van alle zijnen komen de tegenstanders hem bestor men met het verwijt dat «een anti-revolu tionair afgevaardigde goede zaken eerst be strijdt en tegenwerkt, om later als dit hein nuttig voorkomt, als bevorderaar en voor stander daarvan op te treden». Het was vooral de heer Goeman Borge- tius dien wij ons nog uit de verkiezings campagne herinneren als een bekwaam re denaar, maar die met zekere derwischaah- tige drukte, onjuistheden kan zeggen, het was deze geachte afgevaardigde uit Zut- fen vooral, die van den treurigen toestand der rivier de Berkel in Gelderlands achter hoek gebruik maakte cm den antirevoluti onairen afgevaardigde, v. d. Borch, die hier over klaagde een onaangenaamheid, eigen lijk een onjuistheid te zeggen. Zoo werd zelfs in een waterquaestietje de staatkunde ingeroepen. Het heette dat de heer v. d. Borch vroeger tegen ;rijkssteun aan de waterschappen had gesproken en er zich nu voor verklaarde. Een afgevaardigde die eens in zake zeker enquête voorstel zulk een zonderlingen om mezwaai heeft vertoond, had het doen van dergelijke beschuldiging aan anderen moe ten overlaten. Nu spreekt het van zelf dat een deel dei- liberale pers het met den heer G. B. eens is. Als men hen leest, dan is de heer v. d. Borch zulk een cameleon van een man, dat het eigenlijk te zot schijnt hem nog te verdedigen. Tegenover de onjuiste voorstelling der fei ten van enkele bladen der tegenpartij plaat sen wg iets uit het kort verslag van de Graafschapper. Op een bezadigde en zakelijke wijze werd door den afgevaardigde voor Schiedam de zaak uiteen gezet. Niet de geringste toeleg viel van zijn kant te bespeuren om ande ren de Regeering noch de liberalen te piikkolen. Dadelijk deed de spreker uitkomen, dat hier een zaak aan de orde was, die met de politiek niets te maken had en waarvoor alten konden samenwerken. Wat de zaak zelve betreft, de heer Van der Borch vestigde in de eerste plaats de aandacht op den treurigen waterstand, in Gelderland en Overijssel. Men moet dien gezien hebben, om zicli van de elleude een denkbeeld te kunnen maken. Tal van weilanden zijn teer in waarde gedaald, door den vermeerderden toevloed van water uit het Buitenland en door den slechten toestand der kleine rivieren. Een stuk weiland, dat in 1888 nog 475 gullen opbracht, kon thans nog geen 100 gulden bereiken. Daarom meent spreker bij de Regeering te moeten aandringen om spoedig en krachtig te handelen. Zich aansluitende bij vroegere besprekin gen omtrent dit onderwerp, vroeg de heer Van der Borch den minister, hoever het. door zijn ambtsvoorganger ingesteld onder zoek naar den toestand der kleine rivieren was gevorderd; en ot de minister, zoodra dit onderzoek voldoende gevorderd was, van Rijkswege verbetering zou doen aanbrengen in den waterafvoer langs die kleine rivieren, die hun oorsprong in het buitenland hebben. Hiermee zou dit onderhoud naar alle waarschijnlijkheid afgeloopen zijn geweest, had de heer Borgesius, blijkbaar ontstemd, zooals het Dagbl. van Z-H. en 's-Gr. op merkt, dat niet hij de afgevaardigde van Zutphen de zaak had ter sprake gebraciit, niet het woord gevraagd. Zoo kalm als de heer Van der Borch was, zoo opgewonden was de heer Borgesius. Als een heftig liberaal partijman, scheen hij het niet te kunnen nalaten een poging te doen om den antirevolutionairen Baron van der Borch in liet zonnetje te zetten, dat ham echter niet gelakte. En wat had nu rnr. Goeman Borgesius in het midden te brengen Liet hy een nieuw licht over de quaestie schijnen, zoodat zij nader tot hare oplossing werd gebracht De man dacht er niet aan. Alsof het iets tot de zaak kon af- ot toedoen, kwam hij met de Handelingen der Tweede Kamer, jaargang 1888, aandragen, om daaruit de beschuldiging van inconsequentie tegen den heer Baron van den Borch te putten. In 1888 toch had hij, Goeman Borgesius, met den heer Van der Borch over deze zaak gesproken en nu meende hy uit eemge regels van eene toen door den heer Van der Borch gehouden rede te kunnen bewijzen, dat die afgevaardigde vroeger had afgewezen en tegengehouden, wat hij nu met aandrang van de Regeering verlangde. Hij eindigde zyn niet merkwaardige rede niet de flauwe «aardigheid», dat hij in de interpellatie van den heer Van der Borch een streven ziet om van zyne bekeering dei- Kamer kennis te geven. De heer Van der Borch liet zich echter door de stekelige rede van Zutphen's afge vaardigde niet van den goeden weg afbrengen. Hij bewees hem de onjuistheid zijner rede- neering, door nu niet een paar regels, maai de geheele zinsnede voor te lezen, welke door den heer Borgesius ouder gewoonte uit haar verband was gerukt. En wat bleek nu Dit, dat de heer Van der Borch volstrekt niet inconsequent heelt gehandeld, gelijk ook wij reeds in ons vorig No. hebben opgemerkt. Wat hij in 1888 en later verlangde, wil hij ook nu. Niet enkel in 1888, maar ia 1889 en 1890 heeft hij op verbetering van Rijkswege aangedrongen, uit een beginsel van rechtvaardigheid. Niet de belanghebbende, wel de Staat, moet hier de kosten betalen. Wanneer hij zicli tegen het ontwerp van 1888 heeft verzet, dan was het, omdat men van de belanghebbenden te veel verlangde. Wat hij steeds bestreden heelt, is de ge dwongen oprichting van het waterschap. Nog zijn er honderden, die, hoewel de toe standen treurig zijn, een regeling zouden verwerpen als in 1888 is voorgesteld. Dal de heer Van der Borch nu de zaak had aangeroerd, de reden daarvan is, dat de Begrooting van Waterstaat in den regel met eenigen speed wordt behandeld. GENERAAL BOOTH, In Engelands donkerste wildernissen. (Uitgever S. L. v. Looij te Amsterdam.) GRIET. Zij had eene woning, maar was des avonds zelden nuchter genoeg om het tot huis te brengen. In den regel viel zij maar ergens neer, en ronkte daar tot een voorbijganger ot politiedienaar haar vond en huiswaarts hielp. In een van hare opgewonden buien had een mededrontaard haar, zoo zy meende, erg beleedigd. Hij was klein, gebocheld en ook een stevige drinker. Zonder zich zelfs maar een oogenblik te bezinnen, greep Griet den dwerg aan, en duwde hem, met het hoofd vooruit, in een der wijde riolen van het Schotsche stadje, waar zij woonden. Had niet spoedig daarop een voorbijganger zijne voeten gezien en hem ijlings er uit getrokken, het slachtoffer van Griets woede zou in het riool gestikt zijn. Op zekeren winteravond had Griet weder zwaar gedronken en als gewoonlijk als een helleveeg gevochten. Op weg huiswaarts struikelde zij en viel op straat langs een kaaimuur. Daar lag zy, zoo lang als zij was op de sneeuw, terwijl het bloed uit meer dan ééne wond stroomde en haat- loshangend haar eéne mas^a bloed en sneeuw vormde. Om vijf uren des morgens vonden haar zoo eenige fabrieksmeisjes, verstijfd door de koude en haar einde nabij. Moeilijk viel het haar uit haar dronken slaap te doen wakker worden, maar toen zij ontwaakt was, bleek het nog zwaarder taak haar van deu grond te krijgen. Het van bloe t doortrokken hoofdhaar was aan de straatsteenen vastgevroren. Zoo lag Griet daar stevig geboeid. Na allerlei be proefd te hebben, en daarvoor met scheld woorden en vloeken beloond te zijn, kwam een der meisjes op het denkbeeld van huis een ketel warm water te halen, en door dit met voorzichtigheid op het haar te gieten, liet dit eindelijk los, en gelukte het de nog maar half ontnuchterde vrouw naar huis te krygen. Ook Griet liet zich eindelijk oveihalen naar onze zaal te komen. Dagen en avon den kostte het den kapitein haar tot rede te brengen en haren wil tot een beteren zin over te buigendoch eindelijk bleek haar hart gebroken, beleed zij den Heer hare schuld, en werd eene van hare zon den verloste nuchtere vrouw. Alles ging voor een tijd best met haar, toen het buiten hare schuld byna weder het oude zou geworden zijn. Eene vriendin had haar bij zich genoodigd. Deze was pas gehuwd en haar man drong er bij Giiet op aan, dat zy op de gezondheid van hem en zijne vrouw drinken zou. «Gij begrypt toch.» voegde hij er by, «dat ik u geen drank zal schenken. Drink met dit glas limonade ons welzijn.» Griet dronk, daar zij niets kwaads ver moedde, maar proefde opeens dat zy drank binnen gekregen had. De man lachte hartelijk, toen hij haar ontsteld gelaat zag, maar eene vriendin spoedde zich dadelijk naar den kapitein, om dien mededeeling van het gt beurde te doen «Misschien is het nog tijd,» zeide de vriendin, «zij heeft haar woord niet vrij willig gebroken.» «Het kan niet meer helpen,» kreet Griet, «blijft weg, ik wil niets van haar weten. Weg, kapitein, geef, geef mij meerik ben van binnen enkel vuur.» Onze kapitein liet zich niet van haar stuk brengen, maar nam haar mede naar haar eigen huis en sloot daar zichzelve met Griet op. Zy hield den sleutel der deur in haar zak, terwijl Griet als een wild dier in zyn kooi de kamer op en neder liep, en half waanzinnig van drankdorst om meer whisky dwong. «Nooit zoolang als ik leef,» was het eenig antwoord van haar bewaakster. Eindeljjk p'aatste zich Griet bij de deur, waaraan zij naar de meening van den kapitein toch niets kon doen. Op eens echter kraakte er iets. De kapitein zag op, en de deur was open en Griet de straat op. Van vroe ger met stelen en al de loopjes daarbij be kend, had zy het slot weten te forceeren, vloog de straat op en de naaste kroeg binnen. Geen oogenblik later of de kapitein was ook daar, en eer de kroeghouder het glas der ongelukkige hal kunnen vullen, stond de schuitl.oed nevens Griet en zeide tot den man: «wanneergij haar in durft schen ken, sla ik het glas stuk eer het hare lippen bereiken kan.» Eindelijk liet Griet zich bewegen, en werd nu zoolang bewaakt tot de bui over en zij weder zichzelve was. De man, die haar verraderlijk den whis ky gegeven had, dorst in weken niet bui ten de deur komen. Het volk uit de buurt, hoe ruw ook, zou hem gelyncht hebben, zoo verbitterd waren allen over zijn gemeen bedrijf. Weldra verschijnt de laatste aflevering van dit belangrijke werk van generaal Booth, vertaald door Adama v. Sche'.tema. Moge het vele koopers en lezers en betrachters vinden Bitterheid de grondtoon. Onder dit opschrift lezen we in de Zaaier het volgende Het orgaan der socialistische onderwijzers, de «Volksonnderwijzer» geheeten, weet te vertellen dat de Amsterdamsche onderwijzer (de neutrale natuurlijk) meermalen zijn baantje vloekt; dat hij met wrok in't hart naar school gaatdat de toestanden er noodwendig toe moeten leiden dat bitterheid de grondtoon van zijn karakter wordt. Ontevredenheid met het bestaande is dus de grondtoon van het karakter van den socialist, en die ontevredenheid ontstaat, omdat de ware «vrede des harten» geruist wordt. Nu verergeren de sociale misstanden wel de kwaal, maar ze zijn er niet de oorzaak van. Dat bitterheid de grondtoon van het ka- taktervan menig openbaar onderwijzer is en meer en meer wordt, is het gevolg van het ongeloot, door het bekende dwepen van velen dier heeren met Multatuli's geschrif ten tot meer zelfbewustheid gebracht. Waar bitterheid de grondtoon van het karakter des onderwijzers is, daar komt van het onderwijs niets terecht. Daar wordt de openbare school een broeinest van allerlei leeringen, in de hoogste mate gevaarlijk voor staat en maatschappij. Daar gaat reeds in de lente des levens over het toe komstig geslacht de pestwalm der onte vredenheid. 12 October 1891 Naar het Ilaagsche Dagblad verneemt, heeft de fraetie der katholieke leden van de Tweede Kamer, welke het centrum ge noemd wordt, eene uitnoodiging tot de andere katholieke leden gericht om zich bij haar aan te sluiten. Kiesrecht. Volgens den Haagschen Correspondent van de Nieuwe Groninger Courant komt er vooreerst van het kies recht niets. Volgens hem gaat waarschijn lijk dit zittingjaar met de voorbereiding voorby. Het volgende met het inkomen en grondig onderzoeken. Het derde met de behandeling. En met de verkiezingen van '95 zou dan de wet in werking treden. Is dit zoo, dan worden wij mooi aan het lijntje gehouden, maar vergelijk daar bij nu eens wat de liberalen bij de stem bus hebben gezegd. In de Vrijdag te Hoedekenskerke ge houden vergadering van den gemeenteraad kwam in behandeling de gemeentebegroo- ting voor 1892. De belooning van den amb tenaar van den burgerlijken stand werd van f 35 op f 75 gebracht, terwijl er besloten werd een lantaarn op den dijk te plaatsen ter voorkoming van ongelukken. Ten slotte werd de geheele bogrooting in ontvang en uitgaaf op f8118.81 vastgesteld, en voor onvoorziene behoeften f 239.73V2 geraamd. De begrooting van het burgerl. armbestuur werd met algemeene stemmen goedgekeurd in ontvang en uitgaaf op f 26941/2 en voor onvoorziene behoeften f 161.49Va, Tot lid en voorzitter van hei burgerl. arm bestuur werd de burgemeester, de br. J. Welleman, aftredend lid, met algemeene stemmen herbenoemd. Eindelijk werd naar aanleiding van art. 23 lett. f der gemeente wet, de heer J. Thomson door burg. en weth. uitgenoodigd zijn ontslag als raads lid in te dienen, daar hy havenmeester en pachter van de haven is. De heer Thom son zeide met vertrouwen de uitspraak van den raad tegemoet te zien daar hjj wel by publieke aanbesteding pachter der haven geworden is. maar nimmer de be noeming als havenmeester heeft aangeno men en ook den eed heeft geweigerd, die hem was opgelegd. Bij stemming werd met 3 tegen 2 stemmen de heer Thomson in net gelijk gesteld; hij zelf bleef buiten stemming. De voorzitter gaf daarop te kennen, dat burg. en weth. zich voorstel len in deze zaak eene definitieve uitspraak van Ged. staten uit te lokken. M. C. In het Tijdschrift voor Geneeskunde staat een overzicht betreffende de lichame lijke en geestelijke ontwikkeling der mili ciens in Nederland van 1863 lot 1889. Het onderzoek loopt over ongeveer 1 millioen dienstplichtigen. Wy ontleenen daaraan het volgende Van de gemeten lotelingen waren klei- dan 1.55.(minimuinmaat) van 1863 tot 1871 gemiddeld 10.3 pet. 1872 1880 7,1 1881 1888 4,5 Grooter dan 1,70 M. waren: van 1863 tot 1871 gemiddeld 24,4 pet. 1872 1880 26,5 1881 1881 32,6 Hierbij ZÜ vermeld, dat de uitkomsten van de jaren 1842 tot 1861 het tegendeel deden verwachten. Het, onderzoek naar bepaalde lichaamsgebreken leidde tot minder spre kende uitkomstentoch schijnt in het al gemeen de toestand dienaangaande verbe terd te zijn. Van de bij het leger ingedeelde man schappen konden lezen noch schrijven van 1846 tot 1871 gemiddeld 18,5 pet. 1872 1880 12,5 1881 1888 9,2 De ongunstigste verhouding hierbij bestond in Noord-Brabant, alwaar van 1863 tot 1889 gemiddeld 22,4 pet, de gunstigste in Noord- Holland, alwaar gedurende ditzelfde tijdvak gemiddeld 7,3 pet. niet lezen ot schrijven konden. Het congres tegen de gereglementeerde prostitutie te Brussel is. na vier dagen bij een geweest te zijn, gesloten. Besproken werd o. a. nog het wetsontwerp, dat samen gesteld is door de Belgische regeeringscom- missie, en waarin o. a. de afschaffing der bordeelen wordt voorgesteld. Prof. Louis Bridel, uit Genève, hield een belangrijke rede en sprak ook over de rechts positie der vrouw. Na het systeem van re glementeering te hebben aangevallen, ver klaarde hij, dat het een dwaling is wetten tegen de prostitutie te willen maken. Men moet op de oorzaken inwerkende wetti ge echtverenigingen vergemakkelijken door aan gehuwden materiëeie voordeelen toe te staan, zooals ontheffing van sommige be lastingen, enz., de bepalingen der wet be- ti effende den leeftijd, waarop knapen en meisjes in het huwelijk mogen treden, ver zachten; het recht van verzet der ouders in krimpen; het onderzoek naar het vaderschap toelaten; ongehuwde moeders en verleide meisjes, als ook de zedelijk verlaten kinde ren beschermen. Verder dient geproclameerd te worden de gelijkheid der beide seksen, wat de ouderlijke macht betreft; de afschaf fing der straffen op overspel; de opheffing van de burgerlijke onbevoegdhed der ge trouwde vrouw, enz. Voorgesteld eri naar het uitvoerend co mité zijn verzonden twee dagordes 1. pro test tegen de pornographische publicaties; 2. adres, aan alle beschaafde regeeringen te

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1891 | | pagina 1