1891. No. 53.
Dinsdag 3 Februari.
Vijfde Jaargang.
O
VERSCHIJNT
G. M. KLEMK.ERK, te Goes
F. P. IFHUIJ, te Middelburg.
PRIJS DER ADVERTENTIE»
De aanval op den Gouverneur.
De Stedenwet in de Kamer.
DE ZEEUW
elk en MAANDAG- WOENSDAG- en VRIJDAGAVOND
Prijs per drie maanden franco p. p. ƒ0.95.
Enkele nummersƒ0.025.
UITGAVE VAN
EN
van 1 5 regels 25 cent, iedere regel meer 5 cent
Familieberichten van 1 5 regels 50 cent. iedere regel
meer 10 cent.
Hoe langer hoe meer komt bij de liberale
woordvoerders het gebruik in zwang, in
hunne bestrijding der regeering gebruik
te maken van krantenberichten. Vooral
in zake gouverneur Lohman werd door
mr. Smidt heel wat aan overdreven, leu
genachtige, lasterlijke voorstellingen van
West Indische en Nederlandsche «liberale»
bladen ontleend.
In mijn tijd, zoo zegt hij, als om zijn
eigen bestuur boven dat van zijn opvol
ger te roemen, in mijn tijd waren er wel
veel slechte neigingen en verkeerde toestanden
en elementen in de kolonie, maar er was
dan toch nog godsdienstige verdraagzaam
heid, doch die is nu weg. Er is animositeit
van Christen tegen Jood.
En dan de Volksbode, men vertelt
en men zal het wel weten ook, dat dit het
blad van den gouverneur is! En het moet
zeker wel erg zijn, anders zouden immers
die achtenswaardige moderne en katholieke
■stelijken er niet tegen protesteeren. En
Jan dat aanhoudend schenden van het Re-
geei ingsreglement dat de Gouverneur doet.
En de Volksbode? De redacteur is een
onderwijzer met een onzedelijk verleden
zijne helpers zijn een timmerman, een met
selaar, een schrijnwerker enz. Een hunner
is laatst nog met den gouverneur in een
gesprek geweest. Ziedaar enkele van de vele
bakerpraatjes, van welke mr. Smidt de
overbrenger wel wilde zijn.
De heer Bool, liberaal afgevaardigde voor
Leiden, erkende wel dat de gouverneur fou
ten had, doch ging niet zoo ver als dhr.
Smidt, die ook wel «hoog waardeerbare
handelingen» van den gouverneur te consta-
teeren had. Maar de heer Rooi had ook
bespeurd dat onder de leden der Koloniale
Staten in Suriname en onder de toongevende
ingezetenen velen zyn, die blijkbaar weinig
sympathie koesteren voor het gezag, zoowel
in de kolonie als hier te lande, ja voor het
moederland in het algemeen.
En dit had mr. Smidt verzwegen, hij die
zelfs de nietigste, meest huishoudelijke zaken
van den gouverneur ter tafel bracht, b v. dat
bij een croquetveld achter zijn huis had doen
aanleggen, en hij nu geen paard kon houden
De heer Bool zou dan ook liever etn
regeeringscommissaris daarheen zenden om
de°zaak eens goed te onderzoeken. Het
denkbeeld is wel wat sterk liberalistisch
een commissaris te doen onderzoeken of
het Gezag, de Overheid haar plicht wel
doet, en dan van dit onderzoek te laten
afhangen of dit Gezag aan het woord mag
blijven. Hij vond steun bij de heeren Sanders
en Donner'; doch de bedoeling was goed.
De heer Bool veroordeelt iemand niet op
lasterlijk krantengeschrijf. Hij kent bij er
varing de gevolgen van dergelijke zwart-
makerij.
Eindelijk kwamen de verdedigers van den
gouverneur, of liever van het Gezag, aan
het woord, ue heeren Mackay, Donner, v.
Asch v. Wijk enj Keuchenius kweten zich
van die taak. De heer Mackay wees op
verschillende feiten. Hij herinnerde hoe
liberalen als jhr. Elout en mr. Smidt over
Suriname en Surinaamsche toestanden reeds
in 1884 en 1888 dachten.
Elout schreef immers reeds in 1884
„Men kan niet zeggen dat de hoogere
standen in Paramaribo in eendracht en vrede
samenleven. In dat kleine plaatsje met zyn
20,000 inwoners zijn er genoeg verdeeldhe
den en gespannen verhoudingen voor een
klein werelddeel.
De heer Mackay (wij bedoelen den afge
vaardigde voor Hilversum) stelde er tegenover
de lichtpunten die het optreden van dezen
gouverneur biedt. Hij wees er op dat de
bijdrage uit Nederland voor de kolonie
f 63,000 beneden de raming kon blijven, en
dus de druk, die Suriname tot een lastpost
voor Nederland maakt door het tegenwoordig
bestuur is verzacht. Hij wees ook op het
feit dat de communicatiemiddelen verbeterd
zijn door aansluiting van Suriname aan het
telegraafnet. En zeer van pas kwam zijne
vraag
Zou de onderstelling te gewaagd zyn dat
wanneer dezelfde mededeeling een paar jaren
vroeger was verschenen, daarvan met grooten
ophef melding zou gemaakt zyn in dezelfde
bladen die zich nu ten doel stellen de
onverkwikkelijke toestanden in Suriname
zooveel mogelijk 'publiek te maken? En
toch verdient het heugelijk feit dat onder
het bewind van dezen Gouverneur is tot
stand gekomen, myns inziens ook in deze
Kamer met dankbaarheid te worden ge
noemd, en met gulden letters in de jaar
boeken der Surinaamsche geschiedenis te
worden aangeteekend.
Ook wees hij op de verhooging der in
voerrechten met f 130.000. En op het feit
dat in het gebrek aan werkkrachten in
Suriname door dezen gouverneur aanvanke
lijk was voorzien door aanmoediging der
landverhuizing van de Oost naar de West.
Vroegere landvoogden, ook mr. Smidt,
hadden daar nooit aangedurfd, en zie
gouverneur Lohmau gelukt het
Wat is er van den zoo breed uitgemeten
opstand der Paranegers aan geweest?
"Wat was het eiDde der zaak? Dat door
de bemoeiingen van dezen gouverneur de
quaestie tot een minnelyke schikking is
gebracht en op dit oogen'olik de stemming
der bevolking in het Paradistrict zoo ver
anderd is dat de belasting bijna overal ge
willig wordt betaald. Het is verblijdend
dit te kunnen constateeren.
En hqt zoogenaamde opstootje in den
nacht van 2 op 2 Juli De heer Mackay
vervolgt
Wat heeft men ook over die zaak op den
Gouverneur den steen geworpen, en wat
blykt nu? Dat dezelfde personen waarop
de heer Wertheim, (in de le Kamer deze
zaak critiseerende) zich beriep om aan te
toonen dat de Gouverneur ten deze niet
goed gehandeld had, erkennen moesten dat
de Gouverneur de man is geweest die de
opgewonden gemeederen tot bedaren heeft
gebracht. De heer Van Meurs, lid der
koloniale Staten, erkent dat toen de gouver
neur het volk verzocht uiteen jte gaan,
hieraan gevolg word gegeven. En de heer
Swyt, mede lid der Koloniale Staten, ver
klaart dat de zachte, vaderlijke toespraak
van den Gouverneur een goede uitwerking
had.
Had de heer Smidt reeds gewezen op
de vieze persproducten die alle gouverneurs
trachten te treffen, de heer Mackay wees
thans op enkele bladen, lang geen vrienden
der tegenwoordige Regeering, die het beleid
vaD dezen Gouverneur zeer prijzen. Zoo
schreef de Vrageninger 13 Dec. 1890:
„Wy hoorden den Gouverneur van onze
West-Indië roemen en wel door een zende
ling van de Broedergemeente, dus door een
onpartijdige, die tevens op de hoogte was,
daar hij zelf in Suriname was geweest.
Deze verklaarde, dat onze West-Indische
bezittingen nog nimmer zulk een goed
Bestuurder hebben gehad en dat de chris
telijke zending zich daar nog nooit van
Regeeringszijde in zulk een sympathie had
mogen verblijden als onder den tegenwoor-
digen Landvoogd, die niet behoort tot de
Ned. Geref. (doleerende) maar tot de
Duitsch-Luthersche gemeente."
En Het Dagblad van Nederland van 13
Jan. 1891 zegt
Een onpartijdige, die sedert lange jaren
in Suriname woont, zegt (na aangetoond
te hebben dat De Volksbode niet het orgaan
van den Gouverneur kan zijn):
„Toch ademt ieder echt Europeer tegen
woordig veel vrijer in de kolonie! Er komt
orde en gehoorzaamheid onder de bevolking
en de ambtenaren. De echte Europeer ziet
met genoegen tegenwoordig de vroeger zoo
vuile straten tot zindelijke wegen verbeterd
en men moet dankbaar zijn voor de flinke
organisatie der politie onder het krachtig
beleid van den procureur-generaal.
„Hoe orthodox de Gouverneur Lohman
ook zyn moge, een man van groote energie
is hij stellig. En tot zelfs de Koloniale
Staten en de bekende clique erkennen dat
hy even zelfstandig is als dat hy een groote
wilskracht bezit."
Naast die persproducten komen er nog
vele onverdachte en zeer betrouwbare ge
tuigenissen voor in particuliere correspon
denties. die alle met lof over den Gouver
neur spreken en de overtuiging uitdrukken
dat hy de rechte man is op de rechte plaats.
Op een punt waren de heeren Smidt en
Mackay het echter eens, dat de Koloniale
Staten moeten veranderd worden, anders
zal het in Suriname nooit goedgaan. De
heer Smidt zei onder andeven«Die in
stelling, gelijk zij nu is, kan op den duur
onmogelijk goed werken.»
De heer van Asch v. Wijck ontzegde
den heer Smidt het recht de beschuldigin
gen tegen den gouverneur, zooals die uit
Suriname naar de tweede kamer zijn ge
zonden, als wapenen tegen den gouverneur
te gebruiken, alsvorens derzei ver juistheid
bewezen zij. Onder anderen dat de Gou
verneur in strijd met het regeerings- reg
lement heeft gehandeld, door onder anderen
van zyn invloed gebruik te maken om een
strafvervolging tegen sommige arbeiders
tegen te houden.
Een der rechterlijke ambtenaars die den
Gouverneur beschuldigden is de heer van
Meurs.
Een van de personen in deze zaak be
trokken, is de heer mr. C. H. v. Meurs,
de griffier by het Hof van Justitie. Dit
is een van de personen die, als de be
richten daaromtrent juist zyn, niet wenschte
na te leven den last om zonder stokken
in de concertzaal te komen en die toen,
binnenkomende met een stok, gezegd heeft:
ik wil zien wat de politie my doen zal.
Wanneer dergelijke handelingen gepleegd
worden door rechterlijke ambtenaren, dan
moet men beschuldigingen, door die per
sonen ingebracht, met zorg onderzoeken.
De heer Donner verklaarde zeer verwon
derd te zijn over het verschil tusschen
mr. Smidt's redevoering van het vorige
jaar en deze
Waaruit is het verschil tusschen deze
redevoering met die van vroeger te verkla
ren Is er dan werkelijk in dien tyd
zooveel ergerlijks door den Gouverneur be
dreven en zijn de Koloniale Staten zoo
gunstig omgekeerd dat zij nu vrij uitgaan
Wat kan toch den heer Smidt er toe
geleid hebben nu zulk een oordeel uit te
spreken dat zoo geheel verschilt van het
geen vroeger door hem gezegd is Mij
althans heeft hij tot die vraag moeten
brengen, daar ik voor een groot deel myne
kennis van den treurigen toestand van Su
riname juist aan hem te danken heb. Hij
juist heeft voor ons den sluier opgelicht,
ons toestanden geopenbaard waarvan ik en
zeker velen in deze Kamer voor dien tijd wei
nig wisten. En in weerwil hiervan hoor ik dien
geachten spreker nu niets dan beschuldigin
gen tegen dezen Gouverneur uitbrengen ,en
over do houding der Koloniale Staten te
genover den Gouverneur geen woord.
Ik wil niet in bijzonderheden treden, maar
wat de vergunning betreft voor het onderzoek
der rivieren naar goud, zelfs de heer De
Granada, lid der Koloniale staten, zegt
dat de vergunningen niet bepaald on
wettig zijn.
Dat de Gouverneur de oorzaak zon zijn
van rassen- en godsdiensthaat, wordt door de
beschuldigers ook niet bewezen. De gods
dienst van den gouverneur is velen leden
der Koloniale staten een aanstoot.
Bij name van sommige leden der Koloni
ale Staten is het voor mij niet twijfelach
tig of de godsdienstige gevoelens van den
gouverneur zijn mede oorzaak van hunne
ongunstige gezindheid en houding tegeno
ver zijne regeeringsdaden.
Verwonderen doet mij dit niet de strijd
tusschen ongeloof en geloof ligt, zooals
Goethe ergens zegt, op den diepsten bodem
van alle groote strijddragen.
Wordt vervolgd.)
De strekking der wet is om de 5 meer
voudige districten Amsterdam, Rotterdam,
Utrecht, Den Haag en Groningen -die samen
21 leden ter tweede kamer zenden, te
verdeelen in 21 enkelvoudige districten,
zoodat dan ons land zal bestaan uit 100
districten, waarvan elk één lid kiest. Het
doel er van is om in de groote steden de
minderheden die thans geheel worden over
stemd, kans op vertegenwoordiging teopenen.
Amsterdam bijv., als daar 10000 worden
uitgebracht, en er stemmen 5001 op de
liberalen en 4099 op de niet-liberalen,dan
zijn daar met één stem meerderheid 9
liberalen gekozen, gelijk het ook te dezer
dagen is, dat 9 liberalen voor Amsterdam
ter tweede kamer gaan en de minderheden
eenvoudig mogen toezien.
Dit is eene onzedelijkheid, eene onbillijk
heid, een onrecht, waardoor de liberalen
na de grondwetsherziening allicht nog
enkele stemmen voor zich konden reser
veeren. Maar het zou ook kunnen zyn dat
de stemmenverhouding gelijk bleef. Krijgt
men voortaan ook in de genoemde «groote
steden» enkelvoudige districten of wijken,
dan is het zeer wel mogelijk dat Amster
dam 8 liberalen en 1 antiliberaal ter kamer
zendt, terwijl in de overige steden de
verhouding onveranderd blijft, en in Den
Haag de antirevolutionair zijn zetel aan
een katoliek of liberaal afstaat. Maar dat
is partij berekeningen daar mag een
minister niet aan doen en een party als
de liberale mag er zelfs niet aan denken.
Toch deed dit de heer Viruly, die wel eens
meer er uitflapt, wat bij de anderen op
den diepsten bodem des harten ligt. Hy
zei 'teenige jaren geleden ook dat hij elk
voorstel zou afstemmen dat de liberale
partij in de minderheid brengt. En ook
thans meende hij dat de geheele liberale
partij deze wet moet verwerpen. Ook nam
hij het den heer Veegens die deze wet
warm verdedigde, zeer kwalijk dat hij uit
het partijverband liep.
Hij en de hh. Rutgers en v. d. Feltz
wezen er op dat in 1887 by de Grondwets
herziening de liberalen de amendementjes
al klaar hadden om de districten zoo te
knippen dat de liberale party meerderheid
zou worden en dat de hh. Schaepman en
v. d. Biesen, toen ook al voorstelden de
groote steden te splitsen doch toen is het
gevaar afgekeerd doordat wij allemaal onze
amendementen introkken. Wy, de oneer
lijke; en Schaepman het eerlijke. Doch
de minister toonde dezen onnoozelen duidelijk
aan, dat zy dit niet gedaan hadden uit
billijkheidsgevoel, maar uit vrees dat dan
de vereischte meerderheid voor de Grond
wetsherziening niet zou gevonden zijnen
daar was bij aanneming van hunne partij
dige voorstellen alle kans toe geweest.
Maar de heeren Roëll en Rutgers hiel
den dan toch het ongrondwettige der
stedenwet vol, wat de heer Veegens weer
bestreedterwyl de heer Rutgers, verte
genwoordiger van de mannen met het
kapitaal, het niet verkroppen kon dat
mogelijkheid bestond dat goedkoope kiezers,
uit Nieuwer Amstel bijv., de groot-census
kiezers zouden overstemmeneen grief die
dan ook niet de stedenwet treft, maar der
liberalen tegenwoordige kieswet, met haar
kiesrecht aan huurwaarde en geldbezit
verknocht.
Daar de minister op raad van den heer
Veegens (lib.) eenige wijzigingen in hef
ontwerp bracht, kwamen de liberalen al
spoedig weer met hunne gewone klacht
van niet genoeg op de hoogte te zijn,
aandragen en voor de zooveelste maal werd
door deze lieden, die den ministers telkens
het nietsdoener in het aangezicht slingeren,
het liedje van verlangen opgezet en in