1890. No. 18. Dinsdag II November. Vijfde Jaargang. VERSCHIJ NT G. M. KLEMKERK, te Goes F. P. IVHUIJ, te Middelburg. PRIJS DER ADVERTEN 11 EN Binnen enkele weken begin nen wij D. V. met het Feuil leton Strijd en Zegepraal. SOPHIAPOLDER. BUITENLAND. I ëlken MAANDAG- WOENSDAG- en VRIJDAGAVOND Prijs per drie maanden franco p. p. ƒ0.95. Enkele nummersƒ0.025. UITGAVE VAN en van 1 5 regels 25 cent, iedere regel meer 5 cent Familieberichten van 1 5 regels 50 cent. iedere regel meer 10 cent. Schetsen uit den Franseh-Duitschen oorlog.) Aan het eind der zitting van jl. Vrijdag heeft de heer J. H. Snijders, in de Staten van Zeeland onderstaand belangrijke woord gesproken in het belang van bovengenoemden polder. M. de V. Ik vraag het woord voor eene mededeeling en eene aanbeveling. Na de jongste afwijzing van het verzoek om calamiteus verklaring van den Sophia- polder, heb ik mij met den heer Huvers en nu wijlen den heer van Schouwen te dezer zake tot Zijne Excellentie den Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid, gewend. Toegelaten in een bijzonder gebouw hebben wij ZExc. den Minister or.ze giieven bloot gelegd tegen de naar onze meening met de wet strijdige wijze waarop som mige aanvragen om calamiteusverklaring zijn toegestaan of geweigerd. Wij hebben de aandacht van ZExc. met name gevestigd op eenige bijzonderheden betreffende de cal. verklaring van den Leendert Abrahampolder en van den Tho- maespolder en met ZExc. de lijdensgeschie denis en de herhaalde afwijzing der aan vragen om calamiteus-verklaring van den Sophiapolder met de daarvoor achtereen volgens aangevoerde argumenten, nagegaan. Wij hebben ZExc. den Minister in konnis gesteld met het jongste algemeen verslag der afdeelingen in zake den Sophiapolder en met ernst gewezen op het daarin j ter bestlijding van het verzoek om cal. ver klaring vermelde op indruk berekende ar gument van Gedeputeerde Staten dat «de door den Hoofdingenieur van den provinci alen Waterstaat te volgen wijze van oeververdediging werd gedeeld en goedge keurd door eene commissie van speciali teiten op het gebied van den Waterstaat, die deze aangelegenheid op de plaats zelve heeft onderzochtterwijl wij daarentegen den Minister op grond van door ons inge wonnen nauwkeurige informatiën nadrukke lijk hebben kunnen verzekeren, gelijk trouwens bij onderzoek nader aan Z. E. blijken zoudat bedoelde commiss e nim mer op Noord Beveland is geweest, veel minder «deze aangelegenheid ter plaatse zelve heeft onderzocht». Het qualificeeren der argumentatie van heeren Gedeputeerden werd door ons aan de overweging van Z. E. aanbevolen. Wij hebben den Minister de weigering medegedeeld van heeren Gedeputeerde Sta ten en de daarvoor door hen aangevoerde redenen, om de Vergadering, vóór de be slissing over het verzoek om Calamiteus verklaring van den Sophiapolder, inzage te geven van 't Rapport der bedoelde Commissie van specialiteiten, door Heeren Gedeputeer den als wapen ter bestrijding van het verzoek des polders aangehaald. Wij hebben ZE. in kennis gesteld met mijn bezoek aan den heer Hoofd ingenieur van den Rijks Waterstaat in Zeeland, ter bekoming van inzage van het raar mijne meening ook bij ZEd. berustende stuk waaromtrent ik door ZEd. naar den Hoofd-Ingenieur van den Provincialen Waterstaat verwezen werd. U bebben ZE. mijne mislukte poging medegedeeld tot het erlangen van uitstel van de beslissing der Vergadering omtrent de aanvraag des polders, ten einde mij vooraf tot ZE. den minister te kunnen wenden ter verkrijging van bedoeld rapport. W ij hebben de aandacht van ZE. gevestigd op de voorspelling, vóór jaren reeds door wijlen het geachte lid van Gedeputeerde Staten, den Heer J. A. A. Fransen van de Putte ten aanzien van de schromelijke gevolgen der afwijzing van een toenmaals aanhangig verzoek in deze Vergadering uitgesproken, welke voorspelling in den laatsten tijd maar al te zeer bevestigd werd, zoodat thans van het Rijk en van de Provincie, blijkens de jongste aanbe stedingen ontzaglijke en steeds grootere offers worden gevorderd, waarvan het einde, bij voortdurende afwijzing, niet is te voorzien. I Wij hebben Z. E. herinnerd aan het oor deel van ons vroeger geacht medelid, mr. J. Moolenbuigh, thans li(l van de Eerste Kamer der S. G. uitgesproken, in zijn «Iets omtrent het ver.dag der Staats-com- missie, ingesteld bij Kon. besluit van 26 Aug. 1867 No. 28», waar Z.EG. op bladz. 11 zegt«Men mag aannemen dat terwijl van de zijde des verzoekenden polders alle pogingen worden aangewend om de over tuiging der Vergadering daarheen te leiden dat het verzoek wordt ingewilligd, van den anderen kant het geval zich kan voordoen dat men de overtuiging tracht te leiden juist in tegenovergestelde richting «Ik zou vermeenen dat zoo ooit, alsdan hier van toepassing kan zijn het beginsel, dat van de uitspraak van een administratieven rechter hooger beroep bij den hoogeren rechter openstaat, en dat, ingeval de staten afwijzend op het verzoek tot calamiteus-verklaring bi-schikken de polder van die beschikking in hooger beroep zou kunnen komen bij den Koning, die volgens de voorschriften der wet van 21 December 1861 (Stbl. No. 129), in het hoogste ressort zon kunnen beslissen.» Wij hebben aan Z Exc. te kennen ge geven dat, naar onze bescheiden meening, de geschiedenis van den Sophiapolder. den Leendert Abrahampolder en den Thomaes- polder de noodzakelijkheid aantoont eener wetswijziging in den door Mr. Moolenburgh aangegeven zin en dat wij geenszins de gevolgen schromen, die daaruit mogelijk tegelijk zouden kunnen ontstaan, omdat wij in de eerste [plaats staatsburgers zijn en als leden der Provinciale Staten niet alleen de belangen te behartigen hebben der indij kers v«n polders maar die van alle inge zetenen, groot en klein, en nimmer uit het oog mogen verliezen dat de uitgaven voor de Calamiteuze polders, hetzij in den vorm van belastingen of opcenten, door ieder zijn evenredig deel moeten worden opgebracht. Wij zijn thans door Heeren Gedeputeerde Staten in het bezit gesteld, van het meer genoemd rapport der commissie van Spe cialiteiten op het gebied van den waterstaat. Of dit een gevolg is van ons bezoek aan den Minister is ons onbekend. Aannemende evenwel dat wij daarvoor aan het Gede puteerd Collegie dank verschuldigd zijn, betuig ik gaarne, ook namens den heer Huvers, onze erkentelijkheid aan Heeren Gedeputeerde Staten, dat zij dit stuk met begeleidende missive in druk aan al de leden dezer Vergadering hebben doen toekomen. Uit dit verslag blijkt toch dat bedoelde specialiteiten, wel verre van, na een on derzoek der aangelegenheid op de plaats zelve «de wijze van oeververdediging», te hebben goedgekeurd, zooals blijkens het meergenoemd algemeen Verslag door Heeren Gedeputeerden is verklaard, juist het tegen overgestelde mededeelen. Behalve dat toch op bladz. 9 wordt uiteengezet, dat het stelsel der vaste punten, zooals dat thans op ver schillende oevervakken is toegepast, door dien de afmetingen der verdedigde vakken te gering zijn genomen aanleiding tot teleurstelling of bezorgdheid let wel «be zorgdheid» heeft gegeven,» wordt op blz 6 nadat is aangewezen hoe bedoeld stelsel behoort te worden toegepast, uitdrukkelijk vermeld, dat men aan de Noordkust van Noord-Beveland het verdedigingswerk aan den Calamiteuzen Anna-Frisopolder op bui tengemeen «dat is in verband der redeneering te grooten afstand van de verdediging van den calamiteuzen Vlietepolder vindt», met andere woorden, dat de daartusschen lig gende Sophiapolder mede behoort te worden beschermd, terwijl verejer wordt uitgesproken dat op de beslissing daaromtrent door «om standigheden van geheel anderen dan van technischen aard» invloed uitgeoefend is. Indien in deze verklaringen de ware oorzaak der aanvankelijke terughouding van het Verslag door heeren Gedeputeerde Staten moet worden gezocht dan zullen alsnu de Staten van Zeeland, met kennis hiervan gewapend, naar wij ons vleien, een even- tueële zesde aanvraag van den Sophiapolder I om calamiteus-verklaring gunstiger dan tot dusverre ontvangen en zulks te meer, nu in de besloten vergadering van 11 Juli jl. waarvan de geheimhouding in de op 11. Dinsdag gehouden besloten zitting op uw voorstel, Mijnheer de voorzitter, werd op geheven, Heeren Gedeputeerden bij mon de van den heer Heijse, de onjuistheid hunner mededeeling «dat de commissie de aangelegenheid op de plaats zelve heeft onderzocht», volkomen hebben erkend. Onze Marine. Naar men aan de N. Rott. Crt. meldt, heeft de commandant van Z. Ms. zeemacht in O.-Indië zich tot den Minister van Marine gewend met een rapport, waarin hij mede deelt, zich niet langer verantwoordelijk te kunnen stellen voor den loop der zaken in Indië wegens den ellendigen toestand, waarin zich onze marine aldaar be>'indt. Dat is waarlijk zeer opbeurend en bemoe digend voor het Nederlandscbe volkdat is zeer bevorderlijk aan den innerlijken vrede en de rust van onze Indië en ook bijzonder dienstbaar aan het ongestoord en onafhankelijk bezit onzer Koloniën. Zoo iets kan bij drag in tot onderwerping van Flores en tot beëindiging van den oorlog op Atjeh. «Den ellendigen toestand»9 Daarm komt men niet binnen eenige maan den. Om in een ellendigen toestand te komen dat een commandant de verantwoor ding niet meer op zich neemt, zijn er jaren van geleidelijk verval noodig. En nu hebben wij een reeks van liberale Ministers gehad, die nu blijken goed voor de Marine in de Indiën te hebben gezorgd. En er zijn mil- lioenen voor Marine uitgegeven en die bljj- ken nu zoo goed besteed te zijn, dat wij met onze Marine in een «ellendigen toestand» verkeeren. Na, wij kunnen het ook wel begrijpen als wij op onze Marine in Neder land zien. IJzeren schepen die midden door bersten als zij door een houten sleepboot worden aangevaren i de sluizen en sluis muren in stukken loopen en zelve groote averij bekomen, omdat er geen stuur in te krijgen isof die bij stil weer met man en muis in de Noordzee verzinken, geven ons ook iets van den «ellendigen toestand» te zien. (de Roeper.) De verkiezingen in Amerika. Nooit heeft in de handels- en fabrieksplaatsen van Europa en ook elders eene buitenlandsche verkiezing zooveel belangstelling gewekt, als de jongste verkiezingen voor het Congres der Vereenigde Staten van Noord Amerika. En geen wonder, het Amerikaansche volk moest uitspraak doen of het protectionisme, zoodanig op de spits gedreven als zulks in de tariefwet van Mc. Kinley was geschied, in het belang van handel en nijverheid was, Met een verplettereede meerder heid is de overdreven protectionistische staatkunde der republikeinen veroordeeld. Amerika is wel voor protectie doch het moet eene protec tie met verstand zijn. Anders ziet het liever de Democraten, de tegenstanders van pro tectie, regeeren dan de Republikeinen van het soort Mac. Kinley. Toch hebbe men geen te hooge verwach ting van dezen ommekeer. Alleen het Huis van afgevaardigden ging om. De Senaat bleef republikeinsch. De democraten wonnen 85 zetelszoodat zij thans in het Huis over de nooit gekende meerderheid van 74 stemmen beschikken. Mac Kinley zelf, werd in zijn district Canton (Ohio) niet herkozen. Zijn tegenstander verkreeg 400 stemmen meer dan hij. Voor het oogenblik hebben de democraten niets aan de behaalde winst. Eerst in December '91 komt het thans gekozen Parlement bijeenen het tegenwoordige oude Congres heeft nog tot Maart, a. s. zitting. Deze ommekeer (voor vier jaar misschien schijnt voorbode van nog meerdere te zijn. Tenminste in Engeland begint de publieke ineening zich al meer te keeren tegen de conservatieve regeering en vóór de liberale partij, waarvan Gladstone de ziel is. Deze groote oude man heeft thans met beslistheid voot zelfregeering der Ieren partij gekozen en voegde reeds weer een nieuw ideaal bij dithij wil ook van Schotland een zelf standigen staat maken, mits onder de regeering der Koningin. De herleving van de liberale partij in Engeland is een goed teeken. Engelsche liberalen zijn door de wateren der Noordzee van de Duitsch-Nederlandsche gescheiden, beiden hebben daardoor ook niets anders dan slechts den naam gemeen. De Engelsche liberalen hebben veel meer overeenkomst met de Nederlandsche anti revolutionairen en Duitsche conservatieven terwijl omgekeerd de Engelsche conservatie ven (Tory's) veel meer hebben van onze hedendaagsche doctrinair liberalen. PAUL KliUGER EN ZIJN HUIS. De woning van den president derTrans- vaalsche republiek ligt in het westelijk deel van het «dorp», en is een ruim huis van één verdieping, waarbinnen zich een paar ruime zalen bevinden en dat van voren met eene veranda voorzien is, waar de wande laar 's morgens zeer vroeg en 's avonds tegen zonsondergang gewoonlijk den Presi dent kan zien zitten in gesprek met de menschen die hem komen bezoeken. De woning onderscheidt zich door niets bijzon ders van het huis van welk vermogend particulier ook, behalve dat er een schild wacht aan den straatkant langs heen en weer pleegt te drentelen. Op zijn verjaardag (16 October) was hg aan het einde van zijn salon gezeten, in groot pontificaal gestoken, al zijn échar- pes, sterren en kruisen op zijne zwarte jas dragende. Zijn stoel was door zjjn kinderen en kleinkinderen met groen en bloemen versierd. Een der bezoekers, medewerker van het Dagblad, aan welk orgaan wij een en ander ontleenen, schrijft omtrent hem Het valt ons op dat hij in den laatsten tijd erg vergrijsd is. Toch draagt hij zjjne 65 jaren met eere. Trouwens Paul Kruger is altijd bekend geweest om zijn buitenge woon krachtig gestel, en talrijk zijn de anecdoten uit zijn jonge jaren waaruit blijkt van zijne lichamelijke meerderheid over witmensch en kaffer. Bovendien is de le venswijze van den Staats-President uitermate eenvoudig en geregeld. Zijn eenige zwak heid is zijn gehechtheid aan tabak. Hij rookt dagelijks vele pijpen tabak, een goed soort, die gekweekt wordt op de «plaats» van een zijner zoons nabij Rustenburg. Spiritualiën gebruikt hij nooit en aan zijne maaltijden besteedthij den kortst mogelijken tijd. Hij staat ook voor zonsopgang op en begeeft zich gewoonlijk reeds tegen 9 uur ter ruste. Op het oogenblik bezit dhr. en mevrouw Kruger 80 kinderen, klein-en achterkleinkinderen. Geen dezer heeft ech-

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1890 | | pagina 1