1890. No. 147. Zaterdag 13 September, Vierde Jaargang VERSCHIJNT PRIJS DER AD VERTEN TIEN G. M. KLEMKERK, te Goes F. P. D'HUIJ, te Middelburg. Welk licht werpt de Heilige Schrift op het Sociale vraagstuk onzes tijds DE ZEEUW. UITGAVE VAN elken MAANDAG- WOENSDAG- en VRIJDAGAVOND van 1 5 regels 25 cent, iedere regel meer 5 cent. Pry's per drie maanden franco p. p. ƒ0.95. en Familieberichten van 1 5 regels 50 cent, iedere reget Enkele nummers ƒ0.02'. meer 10 cent. Ds. Van Andel te Leeuwarden heeft deze vraag beantwoord. Het Sociale vraagstuk (zoo sprak hij, vol gens het verslag in de N. Grou. Crt.) is vooral voor déze wereld, die bezig is vooi by te gaan, en plaats te maken voor de waar achtige wereld. Nu is de Christen, en in zonderheid de Evangeliedienaar, meer ge roepen zich bezig te houden met die waar achtige wereld, dan met die verdwijnende. Toch zou ik niet gaarne hét antwoord schuldig ^lijven op de vraag, welk licht Gods Woord op de Sociale vragen onzes tyds werpt. Met recht toch zouden de maatschappe lijke reformateurs van onzen tijd dan tot ons kunnen zeggen: Indien gij niet in staat zijt ons de lijnen aan te geven, waarlangs we het maatschappelijk gebouw kunnen optrekken, dan moet gjj het ons niet kwalijk -nemen, dat wij ons niet aan u storen, maar onzen eigen gang gian. Sommigen zouden hierop misschien antwoorden, dat de Bijbel ons geen Staathuishoudkunde leert, gelijk ook onze voorvaderen zeiden. Doqh met alle bescheidenheid en eerbied voor de voorge slachten, nemen we toch maar niet alles zoo van hen over, dat ze ons nagelaten hebben. Het behoort ons in dezen te gaan als den zoon, die eene uitgebreide erfenis van zijnen vader kreeg, welke hij stuk voorj stuk ging bezien, het bruikbare van het onbruikbare scheidende het eerste wendde hy te zijnen nutte aan, het andere wierp hy weg. Zoo doen wy ook met de erfenis onzer vaderen. Dat de Bybel ons geene staathuishoudkunde zou leeren, behoort tot het onbruikbare ge deelte onzer erfenis, tot het meubilair, dat ons niet past. Op de vraag: hoe moet de inrichting der maatschappij zyn, om te be antwoorden aan de eischen van het recht en de gerechtigheid geeft de IHeilige Schrift wel degelijk de beginselen die hierbij gelden, de lijnen voor den bouw aan. En niet alleen dit, maar God de Heere heeft deze beginselen ook toegepast. Hy heeft een maatschappelijk, gebouw opgetrokken naai de aangegeven architectonische lynen, in een Koninkrijk, namelyk dat van Israël. Eene andere vraag is het, of het my gelukt is, het licht, dat Gods Woord daarover verspreidt, juist op te vangen en weer te geven. Op dit terrein moet de weg nog afgebakend worden. By hetgeen de Heilige Schrift ons aan gaande de staathuishoudkunde leert, staat voorop, dat ook de aarde des Heeren is. Hy is de eigenaar van alleswij menschen zyn slechts zjjne knechten. Hieruit volgt, dat we onze aardsche dingen niet naar eigen goedvinden mogen inrichtenalle eigen willig optreden in de maatschappelijke reiormatie wordt mede hierdoor uitge sloten. Dat Woord van God, leerende dat de aarde des Heeren is, mitsgaders hare vol heid, zegt tevens dat de mensch geschapen is naar Gods Beeld. Omdat God nu Heer is over alles, heeft Hij den mensch, opdat deze ook daarin zijnen God gelijken zou, een eigendom, namelijk de aarde, geschon ken. Alle eigendomsrecht bij den mensch grondt zich dus in zijne gelijkenis met God. Oorspronkelijk bezat één mensch alles. Aan Adam behoorde het geheele aardrijk toe. Het erfrecht, dat onder ons bestaat, vindt zijnen grond in onze geboorte uit Adam. In elk mensch is Adam vertegen woordigd. Had nu de gang der historie zijnen weg gevonden over het pad der ge rechtigheid, dan zou elk huisgezin zijn bezit verkregen hebben, zijn aandeel aan den door God ons geschonken aardbodem. Wel zou, er dan ongelijkheid van bezit geweest zyn, want God is niet de God der doo.le eenvormigheid, maar van de verscheiden heid doch bezitloosheid zou er niet ge weest zijn. De zonde is oorzaak van de bezitloosheiddaar de mensch God geen Heer wilde laten, maar hem naar kroon en troon stak, strafte God den mensch, dcor ook hem geen heer te laten. Bezit loosheid is dus een oordeel Gods, niet over den bezitloozen, maar over den mensch in het algemeen. De zonde lokte Gods toorn tegen Adams huis uit. Gods ontferming was het, dat Hij ons den aardbodem nog als rentmeesters liet behoudenen nu is het de roeping van den mensch mede te werken met Gods ontlerming, en volstrekt niet met Zijnen toorn, opdat het maatschappelijk evenwicht, dat door de zoode steeds meer verstoord won It, zooveel mogelijk worde hersteld, en zoodoende die verloren trek van Gods Beeld bij den mensch worde verduidelijkt. Wy moeteD hiertoe gedreven worden door t besef, dat elk mensch onze medebroeder, en dies medeërfgenaam is. God geeft ook in den staat vóór den val, den inensch het bezit niet hoofd voor hrofd, maar men ontvangt het met het oog op het huisgezin, dat niet bestaat uit de som van eenige afzonderlijke bezitters, maar dat een lichaam vormt, gegroeid uit een hoofd. God geeft den bodem aan den man, maar God beschouwt den man by deze schenking als middel ter vorming van 't menschdom. Het geslacht di s is bezitter van den aard bodem. Door den loop der historie is een groot deel der menschen van 't bezit van den bodem, die eigenlyk alleen waarde heeft, vervreemd geraakt. Er is eene groote ar beidende klasse ontstaan, benevens een handels- en koopmansstand, een stan 1 van geleerden en kunstenaars, van industriëelen en pachters, terwijl de stand der eigenge- erfde boeren, die de pijlers der maatschap py zyn, hoe langer hoe kleiner wordt. Wy weten allen, welke drukkende toestanden dooi het historisch gewordene zijn ontstaan, hoe de pachter zucht onder zware belastin gen, voor geen gering deel het gevolg van het wonen der eigenaars buiten de gemeente. Hoe langer zoo meer komt het landbezit in handen van enkelen. Zoo is het ook met den groothandel en de grootindustrie, die over miilioenen looptdeze drukt den kleinen burger, de kern onzer steden. Dan komt er nog bij het effectenwezen, dat oorzaak is van weigering van hulp aan den kleinen werkman, die iets beginnen wil. Zoo is ontstaan de opeenhooping van land- en geldbezit, waartoe ook niet weinig heeft bygedragen het stoomwezen. Laten wij nu, na onzen blik op het historisch gewordene, vragen, hoe God de door hem gestelde beginselen van staathuis houdkunde heeft toegepast bij Zijn volk. Niet, opdat wij dit God in onzen rijd en by ons volk zouden nadoen, maar alleen om enkele lynen op te sporen, die door de puinhoopen van Israels verloren volksbestaan nog niet geheel zijn uitge- wischt en die nog beteekenis hebben voor onzen tijd. Het grondbezit rustte bij Israël op Gods genadige beschikkingdit besef was het volk door Gods leiding in de historie diep ingeprent. Door de instelling van het jubeljaar zorgde God voor de onvervreemd baarheid van het grondbezit, want na vijftig jaren kwam het eigendom onbezwaard terug. Wel kon er verarming van het geslacht plaats hebben, maar nooit kon die verar ming een| blijvend karakter aannemen. Hierin had men een waarborg tegenover de dwaasheid van sommiger levensgedrag. Hoevele bezittende vaders kent ouk niet onze tyd, die hunne bezitting in de kroeg brengen en hunne nakomelingen doer, vei- armen. Een blijvende pachtersstand kon zoodoende ook niet ontstaan; de indruk, dat de mensch leenman van God is en niet van den Staat, waartoe het Socialisme den mensch wil verlagen, werd hierdoor levend gehouden. Ook de dagloonersklasse, door tijdelijke verarming ontstaan, loste zich teil ilotte weêr op in de landbouwers. Overbevolking werd voorkomen, doordien geldsommen werden uitgekeerd aan die kinderen, welke geen voldoend landbezit in hun geslacht konden verkrijgen. Met dit geid zocht men elders grondgebied. God had aan Israël gegeven het land van de rivier van Egypte tot aan deEuphraat, ofschoon Israël dit nooit geheel in bezit genomen heelt. Zoodoende bereikte God ook zijn doei met het oog op de bewoning der geheele aarde, waarvan reeds melding gemaakt wordt bij de Schepping. Wat aangaat den groothandel en de groot industrie, dezen waren juist niet in byzon- dere mate bij Israël te vinden, omdat zijne vei houding tot de omringende volken dit niet toeliet. Voor zoover er groothandel gevonden wordt Dij Israël, vooral in den tyd van Koning Salomo, was deze in han den van den Staatwat tengevolge had, dat de winsten het gansche volk ten goede kwamen. Zoo zou het ook met de groot industrie gegaan zyn, doch deze kon, met het oog op den stoom, eerst in onzen tijd, voor goed wortel schieten. Het zou by Israel niet geworden zyn, wat het, helaas, bij ons is, een werken van het werktuig met den mensch, in plaats van een werken 1 van den mensch met het werktuig. In den stiyd onzer dagen op sociaal ge bied hebben wy te waken, dat we nooit uil het o ig verliezen onze bestemmning voor de toekomstige wereld. Met de schets van het Koninkrijk Israël is echter volstrekt niet bedoeld dat deze inrichting voor ons eenige verbindende kracht zou hebben in de verste verte niet. God treedt bij de inrichting der maat schappelijke instellingen onder Israël slechts als adviseur op, om ons als 't ware raad te geven, voor zoover ook wij maatschap pelijke toestanden om ons heen bespeuren, die niet deugen, teneinde verbetering aan te brengen. Bedenkt voorts dat de wereld meer beteekenis heeft voor den wereldling dan voor den Christen, die de les van Jezus ter harte neemt: Zoekt eerst het Koninkrijk Gods en Zijne gerechtigheid, en alle andere dingen zul len u toegeworpen worden. De Christen getuige tegen de vooropstelling der tijde lijke belangen trachte het maatschappe lijke leven te vereenvoudigen. Want juist door de hoogere eischen, die men zich stelt, ontstaat de overmatige zorg voor het aardsche, zöö erg, ook onder ons Christenen, dat men als bedolven raakt onder de nooden van zich en de zijnen voor dezen tijd. Ten einde verbetering van toestanden te verkrijgen, vereenige de Christen zich met allen die God als Opperheer erkennen, er- die door het gebed, dat zulke vereenigin- gen vergezelt, willen tonnen, dat wy men schen knechten Gods zijn. De Christen toorie voorts door zijne daden bovenal dat de invloec, dien hy ter verbetering aan wendt, belangeloos isdat hy niet tuk op eer en winstbejag is, maar dat het hem om het heil zijner medemenschen te doen is. Voorts zij den Christen aanbevolen, waar hij in staat is verbetering aan te brengen, dit steeds te doen zonder krenking van het recht, zonder geweld, met erkenning van het historisch gewordene. 12 September 1890. Goes. De gezamenlijke antirevolutionaire kiesvereenigingen op Zuid-Beveland zijnde die te Goes, Kapelle, Biezelinge, Kruiningen, Ier- seke, Krabbendijke, Rilland, Ovezande en Driewegen en Nieuwdorp, hebben met na genoeg algemeene stemmen tot candidaat gesteld voor de verkiezing van een lid der provinciale staten voor het kiesdistrict Goes den heer M. Noordyke, notaris te Kolyns- plaat. Goes. Aan het verslag omtrent de be raadslagingen in de liberale kiesvereeniging, over de vraag of een candidaat zou gesteld worden voor de vacature in de provinciale staten, is het volgende ontleend. (Er waren 25 leden, waaronder ook niet-kiezers aan wezig). De heer J. Fransen van de Putte meende dat, hoewel de kans van slagen uiterst gering is, het in het belang der liberale partij is een candidaat te stellen, om de krachten bijeen te houden tot betere dagen vooi' die partij aanbreken. Nadat de vergadering algemeen blyk gaf zich met dat gevoelen te vereenigen, opende de voorzitter de candidatenlyst, waarop successievelijk geplaatst werJeri de heeren Van Houte te Oostburg, P. Dekker Jz. te Wemeldinge en W. J. Vader te Wissekerke. Door den heer J. J. Ochtinan werd de heer Van Houie aanbevolen wijl hy als siaten-lid, bij het uitwerpen van den heer Van der Bilt, in 't vorig jaar, zijn zetel voor Sluis zoo ridderlijk beschikbaar stelde. De heer J. M. Kakebeeke beval den heer W. J. Vader van v» issenkerke aan als een man volkomen nop de hoogte van polder en gemeentezaken en als een beslist anti- clericaal. Het bestuur stelde den heer Dekker voor wijl deze een «op het platteland geweoschte candidaat is». Ten slotte stelde de vergadering by meer derheid van stemmen, niet den man van buiten het district, ook niet den «anti-cleri- eaab, maar den op het platteland gewenschte lot candidaat. Nog werd medegedeeld dat de hh. Ra- mondt en Lambrechtsen ontslag riemen als bestuursleden en beslist weigeren zich een mogeiyke herkiezing te laten welgevallen. Een der bladen buiten het district roept by deze mededeeling uit«Als zulken den moed verliezen, wat moet er dan van de gewone soldaten worden Een verstrooid k'iddeken, een gemakkelijke prooi voor den vijand.» Middelburg. Aan het gebouw van het gewestelijk bestuur zijn uitgeloot 6 obli- gatiën van f 100Ü ieder, in de geld leening der provincie Zeeland ad f 490,000, zynde de nommers 24, 96, 150, 210, 211 en 439. De liberale kiesvereeniging te Kam perland gaat met de candidal uur van den beer Dekker niet mede. Zij stelde Don derdagavond met algemeene stemmen can didaat den heer W. J. Vader van 's Gra venpolder, burgemeester van Wissenkerke. Wy verwyzen onze lezers naar achter staande advertentie betreffende het Zeeuwsch- Vlaamsch Zendingfeest. De plaatskaarten voor half geld zijn slechts tot a. s. Zater dagavond verkrijgbaar. De minister van Binnenl. Zaken brengt ter kennis van belanghe' benden, dat met 1 Oct. e. k. te vervullen is de betrekking van leeraar in de gesch. en aai'di'ijksk. aan de Rijks h. b. sch. te Winterswijk, op eene jaarwedde van f1800. Aanm. vóór 20 Sept. by dr. W. B. .1. Van Eyk, te 's Gravenhage. De tegenwoordige zitting van de Staten Generaal zal worden gesloten op Zaterdag 13 Sept. 1890, des nam. te drie uren. De min. v. Binnenl. Zaken, is by Kon. besluit gemachtigd zicli op het vermelde tijdstip te begeven naar de vergadering der Staten-Generaal, ten einde, in eene ver- eenigde vergadering der beide Kamers, de zitting in naam des Konings te sluiten. Bij Kon. besluit is kenoemd tot su bst.- griffier bij de arr. rechtbank te Rotterdam mr. J. F. van der Lek de Clercq, thans rechterplaatsverv. in de arr. rechtb., adv. en gem-secr. te Zieriksee; en tot aubst.-

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1890 | | pagina 1