1890. No. 6B. EXTRA VERKIEZINGSNUMMER van Maandag 10 Maart Vierde Jaargang
VERSCHIJNT
G. M. KLEMKERK, te Goes
F. P. D'HUIJ, te Middelburg.
PRIJS HER A D VERTE NU EN
WAAROM?
WAT ER GEBEURD IS.
WAS HET DAN ZOO ERG
UIT EEN BRIEF.
elken MAANDAG- WOENSDAG- en VRIJDAGAVOND.
Pr\js per drie maanden franco p. p. ƒ0.95.
Enkele nummers - 0,02e.
UITGAVE VAN
en
van 1 5 regels 25 cent, iedere regel meer 5 cent.
Familieberichten van 1 5 regels 50 cent, iedere regel
meer 10 cent.
Waarom weer een verkiezing
Omdat onze geachte afgevaardigde,
jhr, de Savornin Lobman, minister
geworden is, en de Grondwet zegt
dat, zoo een Kamerlid door Z. M.
den Koning ergens toe benoemd
wordt, hij ophoudt Kamerlid te zijn.
Hij moest dus aftreden.
Waarom kunnen wij hem dan niet
opnieuw kiezen
Dat zou te veel zijn voor hem
hij is nu Minister van Binnenland-
sche Zaken, en daar heeft hij de
handen genoeg vol aan.
Maar hebben wij dan nu twee
Ministers voor binnenlandsche za
ken? Mackay is het immers ook?
Neen Mackay is het niet meer
hg is nu Minister van Koloniën in
plaats van KEUCHENIUS.
In plaats van Keuchenius? Maar
waarom is die toch wel heengegaan?
Hij kon niet blijven, want de eerste
kamer had zijn begrooting verwor
pen, dat wil zeggen, zij hadden hem
geweigerd één cent voor zijn trac-
tement of voor zijne ambtenaren te
mogen uitgeven.
Maar waarom deden zij dit?
Niet dewijl de begrooting niet in
orde was; alles was volkomen in
orde; de liberale heeren zeiden het
zelf. Vijf hunner stemden dan ook
vóór de begrooting, evenals in de
tweede kamer ook vijf liberalen
voor zijne begrooting hadden ge
stemd.
Het zat hem er dan ook niet in
dat zijne rekening niet deugde; alles
was in orde. Slechts èen ding hin
derde dezen menschen. En dat is:
dat Keuchenius in 's lands Veigader-
zaal veel te veel uitkwam voor zijne
christelijke beginselen.
't Is wel jammer dat in ons Chris
telijk Nederland van de edelsten der
natie zoo iets treurigs moet gezegd
worden. Maar het leit valt niette
loochenende vijandschap tegen
den Christus heeft ons dierbaar va
derland van een uitstekend minister
beroofd.
Maar laten wij u kortelijk de zaak
mogen meedeelen.
Zooals gij weet moet een minister
alle jaren in de tweede kamer ko
men met zijne begrooting, dat wil
zeggen met een lijst, waarop aan
gegeven staat hoeveel geld hij het
volgende jaar gaarne gebruiken zou,
om naar eisch te kunnen besturen.
Vindt de tweede kamer nu zulk een
begrooting goed, dan gaat de minis
ter er mee naar de eerste kamer;
en als er nu geen fouten in die be
grooting zijn, dan keurt ook de, eer
ste kamer ze goed. Tenminste zoo
behoort het te wezen.
De antirevolutionaire leerdoor
Groen, later door Lohman gepredikt
zelfs door enkele liberalen aanvaard,
is deze
De Kamers mogen een begrooting
piet afstemmen als zij op die begroo
ting zelve niets aan te merken hebben-
En tegen deze leer nu zondigde de
eerste kamer toen zij Keuchenius
zijn tractement weigerde, omdat zij
tegen Keuchenius zeiven was.
Maar wat had Keuchenius dan
toch wel gedaan
VelerleiHij had reeds vroeger,
in 1866, toen hij lid van den raad
van lndië was, het voor de eere van
den Christus opgenomen en zich
daardoor vele vijanden bezorgd. La
ter als Kamerlid trad hij op voor de
rechten van den Javaan, wat hem
zijne betrekking kostte. Nog later,
in lndië teruggekeerd, bleet hij aan
zijne beginselen getrouw.
Eindelijk ten tweeden male naar de
tweede kamer getogen, kwam hij tel
kens weer, /ij het ook soms wat veel
in het breedsprakige, op zijne belij
denis terug; en voegde dan, bij zijne
zeer zaakrijke adviezen inzake lndië,
enz. menige vermaning aan denatie om
weder te keeren tot Neêrlands God,
die onze vaderen zoo menigmaal ken
nelijk geholpen en uitgeleid had.
Dat noemde men preêken.
Alsof een volksvertegenwoordiger,
die op koloniaal gebied erkend knap
per is dan zijne tegenstanders, ook
niet getuigen mag van zijn geloof;
en de regeering niet zou mogen be
palen bij hare dure roeping.
De liberalist is daar tegen.
Niemand behoeft hem dit kwalijk
te riemen. Zijne|leverisbescbouwing,
zijn „geloof', zijne beginselen staan
lijnrecht tegen die van den christe
lijk hhtorischen staatsman Keu
chenius over. Maar om kort te
gaan, nu wordt die zoogenaamde
preeker door Z. M. den Koning tot
minister benoemd! Dat was wat!
Nu zou men de poppen aan 't dan
sen hebben! Nu zou men spoedig
de Javaantjesin doleerende oefenaar-
tjes veranderd zien: ja wat erger is,
nu stond lndië een godsdienstoorlog
te wachtenwant Keuchenius zou nu
te vuur en te zwaard het christendom
aan lndië opdringen! Zoo spraken
of zij 't zelve geloofden of niet de
tegenstandersUilenspiegel alleen
had pret bij al de ergernis
Maar ten slotte vief het bestuur
van den minister nog al mee. Wij
zouden tal van uitspraken kunnen
noemen van liberalen, vooral in ln
dië, die zelfs vertrouwen in hem
stelden. Ja zelfs dat Keuchenius het
christendom in lndië wenschte te
steunen, wekte bij hen hoegenaamd
geen schrik. De verbreiding van het
christendom onder de heidenen in
den Archipel kon zelfs, zoo meenden
deze liberale zaakkenners, niets dan
goed doen.
Maar de heeren in de eerste kamer
wisten beter. Keuchenius had nu
eenmaal gebroken met het stelsel
van „Laat maar gaan"; sterk als hij
was door de geschiedenis, dat dit
stelsel, deze neutraliteit, dit ontzien
van den Mohamedaan moest uit-
loopen op ontchristening van lndië.
Keuchenius had geschreven dat
de mahomedaansche hoofden de
zendelingen niet meer mochten be
moeilijken. Keuchenius wilde de
moderne Staatskerk in lndië red
den uit de klauwen van het ongeloof.
Keuchenius voerde het nieuwe stelsel
in, dat hij nu al sinds dertig jaren
had aanbevolen; namelijk dat eene
regeering van het christelijk Neder
land ook had te waken voor de zen
ding en de zendelingen, voor de be
vordering van het christendom in de
Oost.
Laat de oud-zendeling Haan het
u zeggen:
Wij hebben genoeg door te 'wijzen op:
opiumpacht hazardspel heerendienst
landpacht koffiecultuur kazerneleven
en willen dan aan de liberalen gevraagd
hebben: of de inlanders hierdoor niet uitge
mergeld, uitgezogen en verdierlijkt zijn
geworden
Geen hunner, die met den inlander bekend
is, zal dit durven tegenspreken. Maar dan
willen wjj vragen Wat is door u liberalen
gedaan om dat te veranderen, en waar is de
man onder u, die zich aangegord heeft om
den inlander te verlossen uit deze ellende,
waarin gij hem hebt gebracht, of toeliet
dat hjj kwam
De eerste, die begonnen is dit te doen, is
Minister Keuchenius 1 Hij heeft het opium,
de koffiecultuur, de heerendiensten en de
kazernes onder handen genomen, aanvankelijk
in beter doen gebracht, en zou, indien hij
kloek gesteund ware, al veel meer hebben
verricht, terwijl hij bovendien aan de kerk
en de Zending heeft gedacht.
Doch juist dit is den liberalen een doorn
in het oog. Dat lndië moderne predikanten
heeft, die in leege kerken optreden, ach dat
hindert nietdat zendelingen moeten zien,
dat hun vertaalde Bijbels door witte mieren
worden opgevreten in Gouverhementskanto-
ren, dat beteekent nietsdat Zendelingen ver
hinderd worden hunne gemeenten te bezoe
ken, dat kan geen kwaaddat een hoofd
ambtenaar een buffel offert tot verbanning
van den duivel, dat hindert nietdat op de
Inlandsche scholen propaganda wordt ge
maakt voor het Mohameelani rne, dat is goed,
maar dat een Minister het Christendom vrjj-
heid geeft zich door geestelijke wapenen
in lndië uit te breiden, dat is een kwaad,
waarover een liberaal niet heenstappen kan
Toch zal het|dien weg op moeten met lndië.
Het neutrale standpunt, dat eigenlijk een
ontzien van en «egioopen met het Mo-
bamedariisme was, zal ons du ar te staan
komen.
En van den minister Keuchenius,
die het dien beteren weg opsturen
wilde, zeide men dat hij «godsdienst
waanzin» had.
De tweede kamer had zijne be
grooting aangenomen. Nu zou de
eerste het ook doen? Mis gezien.
Juist zij meende dat de minister niet
meer regeeren mocht, om zijn «gods
dienstwaanzin.»
Dit zei de heer v. Royen, en de
heer v. Gennep zei er nog bij't Is
goed dat de minister het opium
smokkelen tegengaat, maar het mag
geen schade doen aan de schatkist.
Het standpunt van onze tegenpartij
is dat van: Laat maar gaan: als 't
de schatkist maar goed doet.
Wat antwoordde Keuchenius zijnen
beschuldiger?
Hij sprak
En nu de godsdienstige politiek, mijn
beweerde godsdienstwaanzin, Ik zal kort
zijn na hetgeen herhaaldelijk door mij
gezegd. Van niets ben ik meer af keerii
dan de heilige zaak van den godsdienst ti
misbruiken tot najaging van politieke doel
einden. Ik bzoog volstrekt niet de gevoelen;
te streelen van hen die mijn godsdienstig
overtuiging deelen, want ik ben van hu
goedkeuring overtuigd als hun geestverwant
Alleen wensch ik door mijne uitingen t
trachten anderen tot een ander gevoelen ti
brengen. Door den heer Van Roijen wai
bij het algemeen debat van godsdienstwaan
zin gesproken. Ik kan mij self moeilijk
tegen die bewering verdedigen. Razernij
is ook het verwijt, eenmaal tot den grooten
heidenapostel gericht. Maar 19 eeuwen
hebben getoond dat die razernij woorden
van waarheid en gezond verstand waren.
De heilige, beschavende invloed van het
christendom op de maatschappij is het
beste bewijs, dat het geloof, door den
heidenapostel beleden een geloof is, dat in
overeenstemming is met Gods geboden en
den zegen Gods kan waarborgen.
«Waarom maakt de heer Van Roijen
zich zoo ongerust, dat mijne belijdenis
politieke beroeringen in het verre Oosten
zou kunnen ten gevolge hebben Christus,
Mozes en Abraham worden door Mahome-
danen ook als godsgezanten erkend en de
tnaliomedaan neemt het niet kwalijk, da1
een christen hem eert dien hij zelf eert
Hoe kan het beleedigend zijn voor eenip
vorst, dat wij geen stamhuis hooger stellen,
dan het Oranjehuis Hoe zal de mahome-
daan een Nederlander euvel duiden dat hjj
als Christusbeljjder Christus eert?»
Men had gehoopt en gedacht dat
de eerste kamer door dit antwoord
bevredigd, den heer Keuchenius hand
haven zou.
Zij deed dit niet. Met 20 tegen
19 stemmen verwierp zij zijne be
grooting. Zij had hem geen tijd ge
laten, zijne plannen met lndië uit
te voeren. Een werkzaam man doemde
zii tot werkeloosheid. Hare eigene
vrienden durfden 't niet aan met
lndië Keucheniusdie het in
's Heeren mogendheid wel aandorst,
zond zij heen. Een fout die niet is
te herstellen.
Mr. Keuchenius schreef na zijn boven i
beschreven val, dat hjj zijne christelijke be
ginselen reeds voor 25 jaar, en wel vrjj
wat krachtiger, had beleden.
Ik was toen zoo schrijft hij kort
te voren uit lndië wedergekeerd, waar ik
meer dan vijf jaren in het hoogste Regee-
rings Collegïe van lndië, als lid en laat
stelijk als waarnemend vice-president van
den Raad van N. I., dezelfde meeningen had
voorgestaan. Op grond van die meeningen
oordeelde de Gouv. Gen. Sloet van de Beele
dat ik niet voor de betrekking van vice-
president kon in aanmerking komen, en
ofschoon negen maanden de functiën van
die waardigheid zonder eenige aanmerking
waargenomen hebbende, werd dan ook niet
ik, maar een ander benoemd.
Dit belette niet dat de liberalen in 1866
zich gaarne van mij bedienden tot bestrijding
der beginsellooze en beginselverloochenende
conservatieve politiek der leden van het
Kabinet Mijer-Van Zuylen-Heemskerk.
Omtrent de conservatieve koloniale politiek
herinnert hij aan wat Groen op 6 Dec. 1862
in de tweede kamer zei
„Niet de behoefte van den Javaan moest
voor het batig slot wijken, maar het batig
slot voor de zedelijke en stoffelijke
welvaart van den Javaan. Ik maak