1890. No. 42. Dinsdag 7 Januari. Vierde Jaargang VERSCHIJNT G. xM. Klemkeik, te Goes F. P. D'liuy, te Middelburg. PRIJS DER ADVERTENTIES; Onze Regeering. GROOTHEID en VAL. elken MAANDAG- WOENSDAG- EN VRIJDAGAVOND. Prijs per drie maanden franco p. p. f0,95 Enkele nommers-0,026 UITGAVE VAN EN van 1 5 regels 25 cent, iedere regel meer 5 cent. Familieberichten van 1 5 regeh 50 cent, iedere regel, meer 10 cent. Wij wenschen niet in de eerste plaats te spreken over onzen regeerenden Vorst, doch over zijne ministers, zijne dienaren zooals dit vreemde woord beteekent. Dat wij onzen geëerbiedigden Koning buiten Le- spreking laten, ligt waarlijk niet aan kleinachting van zijne schoone, gewichtige taak; ook niet dewijl wij Z. M. gelijk de socialist en hier en daar de liberalist doet, voor een roi fainéant, een kuning-lediglooper houden. Integendeel. Trouwens wij weten beter. De dagbladen deelden reeds meer malen feiten mede, waaruit blijkt dat onze grijze Koning dien de Heerenog lang spareonvermoeid den sinds 1849 ingevoerden stelregel volgt, namelijk van op vaste uren op te staan en ter ruste te gaan en daar tusschenin alles te doen wat de regeeringstaak van den dag van hem vordert. D«ch de bureau werkzaamheid van onzen Koning wordt te weinig naar buiten open baar dan dat wjj er bij zouden kunnen stilstaan. 't Is er mee gelijk met de bijenkorf, waar de koningin ongezien haran arbeid, verricht en de werkbijen uit- en invliegen met de verzamelde honig. Zoo zouden wij onzen Koning in zijn meer onzichtbaren arbeid met de koningin, de ministers met de werkbijen kunnen vergelijken. Als wij van de regeering spreken, bedoelen wij dus voor net oogenblik jonze ministers. Neen, wij wenschen geen inventaris voor te lezen van hetgeen deze acht vroede mannen in het afgeloopen jaar tot stand brachten. Liberalen, die bij erva ring kunnen spreken komen er rond voor uit, dit ministerie deed zoo niet veel, dan toch niet minder dan eenig voorganger. Onze ministers werken. De heeren liberale kamerleden weten dit ook wel, al roepen zij om de natie tegen haar in te nemen deze regeering het woord nietsdoeners na. Men mag evenwel niet uit het oog verliezen, dat dit geroep reeds aan het minderen is. Spijt de leugen dat de ministers er een kapstok op na houden, waar zij alle wets voorstellen of wijzigingen eenvoudig aan ophangen begint deze straatleus te ver- 24. FEUILLETON. {Schetsen uit het leven van Napoleon 1.) Weldra vereenigde zich het Russische leger onder 'keizer Alexander met het Oos- tenrijksche onder keizer Frans, met het voornemen nog een laatste poging te wagen om den Franschen overweldiger uit Duitsch- land terug te dringen. Bij Austerlitz ston den de drie keizers en hunne legers weder vijandig tegenover elkander. Napoleon liet allerwegen schansen opwer pen, waarachter zijn leger zich schijnbaar moest verbergen. 'tWas een krijgslist ten einde bij den vijand den indruk te vestigen dat het Fransche leger bevreesd was voor dat der Verbondenen. De krijgslist gelukte. Den 2 December was Napoleon jarig. Des nachts te voren begaf hij zich in het leger om naar de stemming zijner grena diers te inforineeren. Zij w.iakten bij hunne wachtvuren Spoedig herkenden zij hem en staken toortsen van stroo op hunne ge weren om zijn weg te verlichten. Een der oudste grenadiers sprak hem aan. »Sire 1 zoo klonk het, smoigen behoeft gij niet te vechten, noch u bloot te geven. Dat zul len wij wel voor u doen. Wij zullen al de Russische vaandels aan uwe voeten komen neerleggen, als geschenk op uw verjaardag.» Deze eenvoudige welgemeende taal deed den kleinen bleeken man goed, Toch was hij niet gerust. De Pruisen waren en terecht verontwaardigd dat stommen. Neen, niet meer het ministerie heeft liet thans bij onze tegenstanders gedaan, liet ministerie is nu op eens «nog zoo kwaad niet» geworden, alleen maar ziet u, die Keuchenius, die moest er uit, en die Godin de Beaufort is zulk een nietsdoener en die Dyserinck (ter eere nog al een libe raal 1) is zoo'n prul. De overige ministers dat gaat nog al. Ja, Hartsen is ook wel niet veelmaar och t is buitenlandsche zaken maar. Zijn staat kunde is wel wat veel zoete broodjes bakkend bij de groote mogendheden, en te weinig roepend van ik ben er ook nog\ doch zoo lang de heeren 'tniet allen met majoor Tinda) eens zijn over de noodzakelijkheid van betere organisatie onzer landsverdedi ging, en zij den oorlog nog ver achten, gaat het niet aan een minister van buiten landsche zaken een andere staatkunde te doen voeren. De overige ministers hebben 't er naar het oordeel der liberale partij en pers nog al goed [afgebracht. Het zai dus wel zoo zijn. De heeren Ruijs, Mackay, Havelaar en Bergansius, dat zijn namelijk de ministers van justitie, binnenl. zaken, wa terstaat en oorlog, hebben hunne sporen bij de heeren verdiend. Voor hen wordt de lof trompet gestoken. Het krachtigst voor zeker doet dit de Haagsche briefschrijver der ZaanlandsclieCourant, dien men nu juist niet van sympathie voor ons ministerie beschul digen kan. Hij zegt o. a. De Ministers van Justitie, van Binnen- landsche Zaken, van Oorlog en van Water staat hebben zich vooral ten volle berekend getoond voor de moeielyke taak die op hen rust. Het heeft mij werkelijk getroffen hoe deze bewindslieden volkomen op de hoogte bleken van alle détails, hun departement be treffende, en met vaste hand de teugels voe ren. Men schatte dit niet gering en bewere niet dat dit geen opmerking waard is, omdat men vorderen mag dat niemand scheep ga voor een reis, waarvoor hij niet berekend is. Want men houde in 't oog deze Ministers pas kort varen en dat zij niet, als de liberalen, van vader tot zoon op de parlementaire, baren hebben gedobberd. Doch afgescheiden van hun persoonlijke bekwaamheid bij de verde diging hunner begrooting en van hun tact in de discussie, gaven de heeren Ruijs, Mackay, een der Fransche generaals hun grondgebied was overgetrokken en trokken hem van achter tegemoet. Ook de Russen bouw den daarop hunne hoop. En menscheüjk geredeneerd, zoo de Pruisen hadden kunnen besluiten door te trekken en Napoleon in den rug aan te vallen, in plaats van, zooals nu werkeloos naar hurine kampen terug te keeren, er zou van het Fransche leger niets terecht gekomen zijn. Nu daarentegen werd in slechts enkele uren de strijd ten voordeele der Franschen beslist. Duizenden Russen zakten door het ijs om jammerlijk te verdrinken. Alles vluchtte in de grootste verwarring, met achterlating van wapenen en vaandels, van mondvoorraad en ammunitie, van gekwetsten en gesneuvelden. Twee en twintig duizend dooden, meest Russen, bedekten het slagveld. Pruisens werkeloosheid had den Czaar dit ontzaglijk verlies bezorgd. Het was Gods tijd nog niet. Europa moest nog meer vernederd worden, alvorens het Zijne almacht en genade behagen zou Zijn »Tot hiertoe en niet verderte doen klinken, Een paar dagen later verzocht Keizer Frans den overwinnaar om een mondge sprek. Het werd hem toegestaan. Napoleon traduit zijn veldtent, hij de gekroonde soldaat, om zijn overwonnen tegenstander, een ge boren Vor^t met alle eer te ontvangen. Vleiend verontschuldigde hij zich en zeide »Dit is het eenige paleis dat uwe Majesteit mij noodzaakt sedert drie maanden te be wonen.» En de ander, niet minder vleiend, antwoordde«Gij zijt in deze woning zoo Bergansius en Havelaar blijk van een groote mate van onpartijdigheid, van eerlijkheid in den politieken strijd, van openhartigheid in hun beheer. Natuurlijk moet hierbij, om af te steken, de schrikbarende luiheid en on geschiktheid der overige ministers ook genoemd worden. Het viertal Mackay c. s. thet goede) moet zoodanig om de teekening gedoezeld worden, dat deze er te beter door uitkomt. Het viertal Keuchenius, c. s. (het slechte) kom ter als 't ware door naar voren. Ijlings het wierookvat neergezet en den geesel van touwtjes van onder de jas ge haald, om deze leuteraars eens geducht af te straffen. Hoe jammer toch, en hoe geheel tegen het landsbelang is deze methode van afbre king en verdachtmaking. Ging het dan heusch in Indië en Nederland zooveel slechter in het afgeloopen jaar dan in de daaraan voorafgaande Weten de heeren bovendien niet, dat dit stel ministers, ook bij de ontwikkeling van de meest veelzijdige werkkracht, in vele dingen, dank zij de 40jarige heerschappij van het liberalisme, zoo vleugellam is, dat het bij elke voort gaande beweging, ook nog een weinig achteruit raakt of stil blijft staan Zie, daarin verschilt het ministerie Mackay zoo van het ministerie Heemskerk, dat, terwijl deze de liberale partij als willooze slachtof fers uit den brand had mee te sleepen, gene geen stap in de gewenschte richting kan doen, zonder door de welbewuste libe rale partij in verschillende richtingen te zijn gedrongen. Deze regeering heeft tegen zich een land vol tegenstanders onder burgemeesters en commissarissen en gedeputeerdenonder kamerleden en krantenschrijvers; onder de ambtenaren aan hare eigene departementen. Wij hebben 95 pet. liberale burgemeesters in 8 van de elf provinciën hebben de libe ralen in provinciale en gedeputeerde staten, en in de meeste collegies de meerderheid. En dan de ambtenaren aan onze mini steries Neen dat zijn geene willooze werk tuigen, geene machines. Wel zeker, de minister heeft recht in de Kamer te zeggen dat hij allen lof heeft voor zijne ambtenaren. Maar gesteld dat zoo iets noodig was inde tear.tira l».mmm»—n—aan—m—aaga— gelukkig dat gij mij deswege geen kwaad hart moogt toedragen.» De kennismaking had goede gevolgen. Russen en Oostenrijkers trokken terug naar hun land en de vrede van Presburg gaf er het zegel op. De vijandschap tusschen Frans en Napo leon hield op; en de jonge Alexander werd van een tegenstander in een bewonderaar van Bonaparte veranderd. De veroverde vaandels werden den 1 Januari 1806 onder het gejuich van het Parijsche volk door de straten rondge dragen en daarna in de hoofdkerk van Parijs opgehangen. De aanzienlijkste en bezadigdste mannen van Frankrijk, de leden van den Senaat, gingen het volk voor om den Keizer met allerlei dwaze loftuitingen te overladen. Bespottelijk, zoo niet walgelijk zou ons een bloemlezing voorkomen van gezegden in dit hooge Staatslichaam wij zouden zeggen Frankrijks eerste kamer uitgesproken. Enkele er van ontrukken wij aan de vergetelheid. «Om de rustverstoorders op de beide werelden te vernederen en vrede op aarde te brengen, schiep God Napoleon en rustte.» «Een monument moet wordan opgericht.» «De geheele stad Parijs rnoetden Keizer te voet te gemoet gaan.» «De tong is niet in staat de woorden uit te spreken, die naar waarde prijzen, wat zoover gaat boven onzen lof.» «De degen, dien de keizer in den slag bij Austerlitz droeg, moet gewijd en eeuwig bewaard worden.» Kamer gezegd te worden, heeft men dan in den ambtenaar nog niet twee dingen te onderscheiden Bereidwillig, dienstvaardig, gehoorzaam zijn zij zeer zekerdoch stemt de geest van lien die den minister dienen en helpen in het maken vau wetten, met deze dienstvaardigheid overeen Dat kan immers niet. Deze ambtenaren zoaden wel alle persoonlijkheid, alle zelf standigheid hebben moeten verliezen, alle historische ontwikkeling en ervaring ter zijde stellen alle denkbeelden bjj het maken van wetten, het met hen saamgegroeid libera lisme, inniger dan de Siameesche tweelingen, moeten negeeren, zoo zij die in de gedachten- en wettenwereld van Kappeijne, Van Rees, Sprenger v. Eijk en Heemskerk als visschen in 't water, zich zoo volkomen in hun ele ment voelden, zich nu ook terstond konden inleven in de sfeer van een Mackay en een Keuchenius Dat is te veel gevergd. En men kan er dan ook gerust op rekenen, dat deze liberale heeren (en wie zal een visch er een grief vatimaken dat hij slechts in water leven kan de ooren spitsen en bun brilleglazen nog eens goed afvegen, bij elke nieuwigheid in r&geering of wetten- makerjj, waarmede de minister uit zijn de partement hen komt verrassen. Ons dunkt, het ligt zoo voor de hand, dat een minister, die toch ook een redelijk, toeschietelijk en voor overtuigiig vatbaar wezen is, in negen van de tien gevallen zwichten zal voor den algemeenen aandrang in zijn departement van«Maar Excellentie, dat gaat niet 1» Onze regeering mist veel dat zij in haar dienst riet heeft mannen, uit de niet-liberale levenssfeer. Niet dat wij de tegenwoordige ambtenaren door antirevolutionairen zonder ervaring zouden willen vervangen. Men versta ons wel. Wat wij wenschten is dat beschik baar ware, een stel ambtenaren gerou tineerd in en saamgegroeid met de begin selen van wetten maken, tegengesteld aan de tegenwoordig overheerschende. Het liberalisme heeft zich in alle takken van dienst zoodanig weten in te metselen dat het haast een onmogelijkheid is voor een ministerie der rechterzijde om wat men in de volkstaal noemt op te schieten. Daarom antirevolutionairen 1 die op 't Welk een menschenvergodingvoegen wij er bij. En de profeet zegt«Vervloekt is de mensch, die vleesch tot zijn arm stele.» Als loon voor hun bondgenootschap tegen hunne Duitsche broeders werden de keur vorsten van Beyeren en Wurtemburg tot koningen verheven; de hertog van Baden werd groothertog. Oostenrijks keizer moest aan alle drie eenig grondgebied afstaan. Het grootste kreeg Beijeren, namelijk het hertogdom Tyrol, met zijne dappere in woners. Pruisen kreeg Hanover, in ruil voor Berg en Kleef die aan prins Joachim, eertijds Murat, werden weggeschonken. In deze dagen zorgde Napoleon er ook voor dat zijn stiefzoon Eugenius de Beau- harnais huwde met de prinses Augusta van Beijeren. Deze laatste was wel aireede ver loofd met den erfprins van Badendoch Napoleon wist dit engagement met beider toestemming 1e verbreken en zijn nicht Stefanie aan den erfprins te verbinden. Venetië werd door Oostenrijk aan Frank rijk afgestaan ten behoeve van bovenge- noemden Eugenius. Eenige weken daarna nam Napoleon Napels in bezit. Den 31 Maart benoemde hij zijn broeder Jozef tot koning van Napels en Sicilië. Nog in het zelfde jaar werd de Bataafsche republiek, de oude republiek, gekocht en betaald met het bloed van vele Oranje's, tot een winge west van Frankrijk verlaagdonder den schoonschijnenden naam van HET KONINKRIJK HOLLAND. Wordt vervolgd.

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1890 | | pagina 1