-MAGAZIJN
KERSTFEEST
WHILST,
elstokken
laas-cadeau.
1. Van Kalmthout,
P. MAAS,
S609. No. 30.
Zaterdag 7 December.
Vierde Jaargang.
EN LAARZEN.
e Parapluies
FLESCH.
VERSCHIJNT
G. M. Klemkerk, te Goes
F. P. D'liuy, te Middelburg.
PRIJS DER ADVERTENTIES:
>ST, VL1SSINGEN
SINGEN.
i
lie Concurrentie.
R HANDEN:
Opleiding van Onderwijzers.
EM1N PACHA.
De Schoolwet in de Eerste
Kamer.
Anijs 55 ct., Persico 60
65 ct., Citroenlikeur 65
teur 65 ct., Curagao 65
Genever 60 ct., Bran-
um f 1,25, Medoc 80 ct.,
STRAAT, MIDDELBURG.
t een
je door den
elken MAANDAG- WOENSDAG- en VRIJDAGAVOND.
f0,95
- 0,02*
Prijs per drie maanden franco p. p.
Enkele nommers
UITGAVE VAN
en
van 1 5 regels 25 cent, iedere regel meer cent.
Familieberichten van 1 5 regels 50 cent, iedere regel,
meer iö cent.
i i
gd 'tjaar 1846,
3, DE FIRMA
en voorradig voor Grond- en
vaarin voorkomen van de
nste qualiteit. Zeilen vai
her breed welke zich aan
uk voor kamers en scheeps
Vas- en Lederdoeken in
erse Tafelkleeden van de
e beste qualiteit.
landel in Wollen, Katoenen
Kapok- en Zeegrasmatras-
eegras in soorten per kilo
1 BOEKEN, tegen vermin-
itgaven. Benevens eene
oeger 13,— thans 1,60.
iden f6,— Ruimef voor
inzage gezonden.
rs, Bellamykade, H 112
K EN MAGAZIJN
van
eeren Bottines met dikke
jolen f3,75. S Jongens Bot-
nes f 3,Heeren Molières
2,75. Jongens Molières 12,50
estreepte Heeren Pantoffels
1,90. Dames gestreepte Pan-
iffels met hakken f 1,60. dito
f 1,40. Kamgaren Dames-
evreau Dameslaarzen f3,—
wasleeren Laarzen f 4,75.
ischoenen met hakken en
sterke Schoollaarzen f2,
TZ- ENZ-
en
lie pr ij z en.
sschikt voor
pluie- en Drankwinkel,
Langevorststraat, GOÈS.
Een onzer correspondenten beging dezer
dagen de van achter door ons zeer be
treurde vergissing van in ons blad, op grond
van de geschriften van den heer de P. te
D. in de Vliss. Crt., te beweren, dat deze
schrijver antirevolutionair i«. De heer de
P. heeft deze bewering weersproken en
met recht, gewraakt. Maar dan verheugt
het ons te meer te mogen vaststellen als
een zaak die goede hoop geeft voor het
goed recht van het antirevolutionaire stand
punt, dat mannen als de heer de P. en
de redactie van de Amsterdammer, die veel
dichter bij de liberalen staan dan bij ons,
blijkens hun eigen verklaring, soms zoo
geheel in onzen geest zich kunnen uit
spreken, onder anderen [in de schoolquaestie.
Uit üe Amst. nemen wij dan ook in
zijn geheel over, een artikel over de op
leiding van onderwijzers. Een artikel als
liit ons hart gesneden.
„Onder de nieuwe bepalingen der School
wet is er éene, die door zeer velen sterk
wordt afgekeurd. Het is die, waarbij den
hoofden der scholen premiën worden toe
gekend, wanneer zy kweekelingen met
goed gevolg opleiden voor het onderwijzers
examen. Dit, meent men, zal aanleiding
geven tot het dresseeren en africhten van
jeugdige leerkrachten en het verstandelijk
peil van den onderwijzersstand doen dalen.
Is inderdaad dit gevaar te duchten
Wy kunnen het niet inzien. Men wordt
onderwijzer, om te onderwijzen. Om te
kunnen onderwijzen, dient men het een en
ander te weten. Dat men het noodige weet,
moet blijken uit een examen. Wat doet het
er nu toe, waar of hoe men datgene, wat
men als onderwijzer behoort te kennen, ge
leerd heelt?
Het africhtingssysteem voor leerling-on
derwijzers voor zoover het het weten be
treft behoeft toch waarlijk niet nog op
de een of andere manier in zwang te werden
gebracht. Het is immers regel. In plaats
van van den onderwijzer slechts datgene te
vorderen, wat hij voor de school moet
weten, vraagt men hem den inhoud van
zooveel leerboeken als zyn hoofd maar om
vatten kan; en is er van vrye studie, of
om minder deftig en dus meer juist te
spreken, van een zich oefenen uit liefheb
berij schier geen sprake.
De klacht, een tamelijk algemeene, is, dat
onderwijzers te veel geleerd en te weinig
liet geleerde verwerkt hebben, zoodat zij,
met een ongare wetenschap gevuld, juist de
neiging vertoonen, om de kinderen met
veel onverteerbaars lastig te vallen. Men
denke maar eens aan hetgeen onze school
meesters van het taai-onderwijs hebben
gemaakt
De groote kwaal by het onderwijs is, dat
de eenvoud er bjj zoek is geraakt; en dat is
een rechtstreeksch gevolg van de quasi-
geleerdheid, waartoe men de onderwijzers
heeft trachten op te leiden. Men ging van
de zonderlinge meening uit, dat de jongens
beter zouden leeren lezen, schrijven en re
kenen, als de onderwijzers met een hoofd
vol boekenkennis voor de klasjstonden. Men
begint thans te begrypen, voor 't minst te
gevoelen, dat men een dwaasheid heeft be
gaan, maar het zal nog weieenigen tijd duren
eer men daarvan een helder besef krijgt,
en tot de overtuiging komt, dat men de
opleiding van den onderwijzer zal moeten
vereenvoudigen, om het onderwijs zelf
vruchtbaarder te maken.
Onze tijd kenmerkt zich door een over
groot vertrouwen in wat men „opleiding"
noemt. Men meent den mensch tot alles
te kunnen en te moeten „opleiden." Nu
bestaat helaas dat opleiden vaak in niet veel
anders dan in het doen van huiten leeren,
want men verkeert in den waan, dat iemand,
naar mate hy meer weet al is dat meer
dere ook zuiver ballast ook meer waard
is. Het vormen van zichzelf wordt als iets
zoo extraordinaire en gevaarlijks beschouwd,
dat men het niet durft aanbevelen. Tan
daar dan ook, dat men van die onderwijzers
die zichzelf zullen vormen, zonder kweek
school of normaalles, niet veel goeds ver
wacht.
Het is echter de vraag of niet juist deze
onderwijzers, over 't algemeen, tot de
hesten zullen behooren van het gild. Indien
men er maar voor zorgt, dat zij op meer dan
één school, zyn werkzaam geweest, vóór zy
zelf als zoodanig kunnen optreden. Dat de
onderwijzer slechts in de school voldoende
gevormd kan worden, achten wij boven alle
bedenking verheven.
Het is niet de groote voorraad van al
lerlei theoretische kennis, die een man ge
schikt maakt om kinderen op de lagere
school te leeren lezen, rekenen en schrij
ven en het een en ander te vertellen wat
zy noodig hebben om later zichzelf zonder
al te groote inspanning nog een weinig
te ontwikkelen. Onderwijzen vordert oefe
ning, en vooral lust en liefd9 voor de prac-
tyk van het ambt. En waar dezen aanwe
zig zijn, kan men het alleen voor de
lagere school met een tamelijk beperkte
mate van kennis stellen, indien die kennis
maar werkelijk, geheel en al, het eigendom
van den onderwijzer geworden is. Wij weten
wel, dat wat wy hier zeggen, in veler oog,
een afschuwelijke ketterij is. Vooral de
onderwijzers zelf, gesteund door de onder
wijsmannen van hoogere orde, achten deze
leer uit den booze. Zy d. w. z. velen
hunner zullen tegenwerpen, dat zy een
verhevener roeping hebben te vervullenden
kinderen de eerste hulpmiddelen voor het
denken te verschaffen; zij moeten de scho
lieren denken leeren, niets minder dan het
denken zelf. Wy leven in een tyd dat een
aantal mannen inderdaad zich wijsmaken
dat men het kind kan leeren denken. Het
eten gaat tot dusverre nog zonder metho
dische opleiding, maar in het denkenkrygt
men tegenwoordig les.
Deze kwaal zal wel weer overgaan, maar
zij heerscht in hevige mate en het zal nog
lang duren eer zij is uitgewoed. Onder dit.
paedagogisch dogma heeft het onderwijs
een richting aangenomen, die voor de kin
deren zelf minder voordeelig is. Het denken
komt zoo kostelijk van zelf, men behoeft
daaraan niets te doen. Als de kinderen
de hulpmiddelen maar machtig worden,
waardoor de denkbeelden van anderen on
der hun bereik kunnen komen, zij zullen
later, indien het denkvermogen aanwezig
is, zelf daarvan wel het noodige, althans
het mogelijke gebruik maken. En als heel
de stoffelijke wereld om hen heen, met
alles wat daarin voorvalt, ben niet leert
denken, dan kan men gerust de moeite op
geven, want tegenover deze leermeesteres
in het denken is elke denker-docent nog
iets minder dan nul. Wij meenen dat de
onderwijzers geen leermeesters zyn,
anders dan op de oude manier, d. i. dooi
de kinderen, die eenvoudige zaken te lee
ren, die by hun geheugen en verstand pas
sen, en dat als zij zich bezig houden met
het denken der jeugd, dat moet geschieden,
niet in de hoop de kinderen tot denkers
te maken, maar met het doel om zelf zoo
te leeren denken, dat kinderen het begrypen
kunnen. En waarom zouden nu leerling
onderwijzers, die op de school worden ge
vormd, het daarin minder ver brengen dan
hun collega's op de kweekscholen Indien
op de examens, wat bij onderwijs inderdaad
hoofdzaak is ook ais hoofdzaak wordt be
tracht kan het premiestelsel hier be
doeld geen kwaad stichten."
Gedurende een tijdvak van 13 jaren
vertoefde hy in de Aequaioriaal-provincie
in Afrika, die in 1871 door den khedive
Ismael veroverd, eerst door Baker (spreek
uit Beeker) en later door generaal Gordon
bestuurd werd. De onophoudelijke strijd
tegen de slavenhandelaars verbitterde de
Arabieren, en de afpersingen der Turksche
ambtenaars die in Ecyptischen dienst waren,
maakten de heerschappij van den khedive
gehaat. Hoe de Mahdi aan die heerschappij
een eind maakte, is bekend. Onder de
toenmalige Europeesche beambten in Egyp-
tischen dienst, bevond zich ook een Duitsche
geneesheer, dr. Schnitzel', die sedert 1876
als opperste geneesheer voor de Egyptische
provincies Emin Effendi heette en daarna
den titel var. Bey verkreeg.
In 1878 werd Emin Bey tot gouverneur
van Lado benoemd, en sedert bestuurde hij
op voorbeeldige wijze de Aequatoriaal-
provincie. Hij bracht de sedert jaren door
de heerschende slavenjacht verstrooide be
volking weder bijeen, vestigde ze in nieuwe
dorpen, en bevrijdde ze van de plaag der
slavenhouders en van het nuttelooze soldaten
gespuis. Hij breidde den veestapel uit,
voerde nieuwe cultuurgewassen in, legde
handelswegen aan en het tekort van 39
duizend pond in 1879 was in 1882 een
overschot van 8 duizend pond sterling ge
worden. Inmiddels kwam de opstand in
Soedan, door den Mahdi in het leven ge
roepen. Spoedig konden de stoombooten
geen tijdingen meer van Emin overbrengen.
In Januari 1885 viel Khartoem den op
standelingen in handen. Een gedeelte van
dezen sloegen nu het beleg voor het door
Emins soldaten verdedigde Amadi, vijf dag
reizen van Lado, Emins zetel. Amadi viel,
doch later brachten Emins troepen den
opstandelingen een gevoelige nederlaag toe
bij het station Rino Mikraka, zoodat zij het
reeds half veroverde gebied ontruimden en
geen aanval meer op Lado waagden. Emin
verlegde nu zijn zetel naar Wadelaï nabij
de uitstrooming des Nijls uit het Albert-
Nyar.za, vaar ook de Italiaansche reiziger
Castte aangekomen was. Dr. Junker
verliet Emin in 't begin van 1886 en bracht
sedert langen tijd de eerste berichten van
hen naar Europa.
Van de geheele wereld gescheiden, trachtte
de kloeke man zich zoo goed mogelijk te
helpen. Van katoen die zij zelf aangeplant
hadden, maakten zijne manschappen zich
kleedingstukken en zorgden ook voor schoei
sel. In plaats van suiker gebruikten zij
honing; in plaats van koffie de zaden der
Hibhcusplant. Zeep werd bereid uit talk
en de asch van verschillende hoornen.
Twee expeditiën, die Emin Pacha hulp
zouden brengen (een onder dr. Lanx, den
Congo opwaartsen een onder dr. Fischer
van de oostkust uit) bereikten hun doel
niet; en zoo ondernam Stanley den 24
Febr. 1887 zijn tocht van uit Zanzibar
allereerst te water naar de Congo monding.
Hoe hij dien tocht volbracht en den Emin
ontmoette, hebben wij den lezers reeds
vroeger medegedeeld. Wij voegen er bij
dat Stanley en Emin-pacha, met 560 mannen,
vrouwen en kinderen, aldaar zijn aangeko
men. Allen bevonden zich in goeden wel
stand, maar Stanley en Emin zien er zeer
verouderd uit. Laatstgenoemde verlangt
geen eerbewijzen, maar wenscht weder in
dienst van den Khedive te treden. Des
avonds werd een groot feestmaal gegeven
in het kamp van Gravenreuth, die Stanley,
Emin en hunne metgezellen met hun goed
geslaagden tocht geluk wenschten. In zijn
antwoord prees Stanley den Duitschen on
dernemingsgeest en den bijzonderen aanleg,
welke Duitschland kenmerken, om de be
schaving te verbreiden.
Op 1 Dec. werd de reis naar de kust
voortgezet.
De besprekingen werden voortgezet. Ver
dedigers van 'tontwerp waren de heeren
Verheijen,v. Lijnden, Wertheim, v. Nagell, v.
Royen en v. Gennep. De eerste,Joverbekend als
man van gezag op schoolgebied, jarenlang
inspecteur van het lager onderwijs in Noord-
Brabant, onverdacht voorstander van open
baar en bijzonder onderwijs, die vaak geheel
zelfstandige denkbeelden over deonderwijs-
quaestie ontwikkelde, beval thans de wet
aan als welkome oplossing van den naren
schoolstrijd. De heer v. Lijnden, antirevo
lutionair lid der Staten van Utrecht, broe
der van wijlen den oud-minister, legde het
zwaartepunt zijner redevoering op het niet
steekhoudende van het neutraliteits-beginsel
als waarborg voor verdraagzaamheid en
heette het breken met dien waan een ge
lukkig verschijnsel.
De heer Wertheim was de eerste der
liberale sprekers, die op het voetspoor der
17 het ontwerp aanbeval. Hy schetste den
staatkundigen toestand hoe de schoolstrijd
verlammend had gewerkt, en hoe de op
lossing alleen te verkrijgen was door weder-
zijdsehe toegevingenen die vond hij in dit
wetsvoorstelde anti liberale meerderheid
had in de tweede kanier heel wat toegege
ven. Hij voor zich drukte de hand der
verzoening daarmede den liberalen gereikt,
met eerbiediging der gemoedsbezwaren van
vele christenen tegen het openbaar neutraal
onderwijs. Deze laatste woorden in den
mond van een geloofsgenoot van onzen
felsten tegenstander, mr. Levy, heeft onge
twijfeld waarde.
Na hem volgen verschillende liberale spre
kers, die in den trant der heeren Alberda
en v. Eijbinga hunne lange, waarschijnlijk
van te voren thuis klaargemaakte redevoe
ringen tegen de wet uitspraken, niettegen
staande ze uit te spreken onnoodig gewor
den was, sinds de hh. Six, c. s., hezelfde
reeds hadden in het midden gebrachi. Het zijn
de hh. Muller, Prins, v. Lier, v. Swinderen,
de Vos en Hein. Ook de heer Fijnappel (mi-
rabile dictu) voegde zich by de tegenstan
ders en Kappeijne.
Die dezen naam leest, krijgt onwillekeu
rig het gevoel, alsof Goliath in het strijd
perk trad. De heer Kappeijne behoort echter
tot de menschen die meer den naam dan de
daad van ongemakkelijkheid hebben. Toch
sprak in zijne lange keurig gestijleerde rede
nog iets van den ouden krygslust die dezen
door zijn eigen geestverwanten zoo gesmadert
kampioen der liberalen vijfden jaren geleden
bezielde. Somwijlen bijtend scherp, andere
malen snaaksch humoristisch, overbekend
aan wie in 1878 de schoolwetdebatten
volgde, en met aanhalingen uit Groen en
Godefroij, Mackayl cn Thorbecke spelende
als hadde hij zoo pas hun advies ingewon
nen. Hij meende dat de natie geen uit-
spiaak gedaan had over de onderwijsquaestie
en dat de antirevolutionairen, Groens na
gedachtenis ten spijt, met dit ontwerp hun
eigen graf zouden graven, en zij, de fiere
zonen der geuzen, zich zouden toonen met
de bedelnap. Wel vriendelijk, van dezen
«verdrukker der minderheden.» Een waar
schuwing in ons belang uit zijn mond op
dat gebied heeft natuurlijk een geheel te
gengestelde uitwerking, «Als de vos de
passie preekt
Toch bleken niet alle liberalen het met
hem eens.
Zoo onder anderen de heer v. Nagell die
wel niet veel voor de wet gevoelt, doch
uit «levensmoeheid" op Buijs' voorbeeld zal
toegeven. Maar vooral de heer v. Gennep,
een niet minder onverdacht liberaal dan
Kappeijne, viel dien heer aan over zijne
afgetrokken rechtsbegrippen waarmede hij
de schoolwet had bestreden.
Man van de practijk als hij is, plaatste
hij daar tegenover «daadzaken». Hij wees
op Thorbecke die de middelbare bijzondere
scholen subsidieeren wilde; en geeselde de
tactiek zyner vrienden om zich achter de
grondwet te verschuilen, die toch in geen
geval de subsidie verbiedt.
Hy achtte 't kanon van art. 194 vernageld.
Met v. Zuij len was hij 't ook lang niet eens,
o neen. Dan liever geen lid der eerste
kamer meer, dan op zoo'n manier voor de
wet te stemmen. Maar open en rond kwam
de oude Indische zeeman, oud-wethouder
van Rotterdam er voor uit, dat hij voor
dat susidieeren der bizondere school niets
bang is. Hij achtte de bezwaren overdreven
en de voorstellen niet genoeg gewaardeerd.
Hij gelooft niet dat ooit een R. K. bisschop
of een orthodoxe dominé met de Neder-
landsche Maagd zal wegloopen. Laten wij
zorgen zoo eindigde hij - de antire-