1889. No. 27.
Zaterdag 30 November.
Vierde Jaargang
VERSCHIJNT
elken MAANDAG- WOENSDAG- EN VRIJDAGAVOND.
G. M. Klemkerk, te Goes
EN
F. P. D'liuy, te Middelburg.
PRIJS DER ADVERTENTIES
TWEEDE KAMER.
Prjjs per drie maanden franco p. p. f0,95
Enkele nommers-0,02®
UITGAVE VAN
van 1 5 regels 25 cent, iedere regel meer 5 cent.
Familieberichten van 1 5 regels 50 eent, iedere regel,
meer 40 cent.
Bij dit nummer behoort een bijvoegsel.
29 November '89.
Goes, 't Was vol gisterenavond in het
zaaltje van «Ken den Heer.» En niet zonder
reden. De tweede der vier door de Clir.
Jongelingsvereeniging voornoemd georgani
seerde lezingen voor dezen winterzou
gehouden worden door dr. J. Th. de Visser,
predikant te Rotterdam. Die herwaarts ge
komen waren om uit het oogpunt van kunst
en smaak eens recht te genieten, die zjjn
niet teleurgesteld gewordenwant boeiend
schoon was de voordracht over «Potifera,
den priester van Heliopolis»; en't spijt ons
maar dat plaatsgebrek ons dwingt er niet
veel van te zeggen.
Spreker bracht ons naar Egypte, en wel
naar Kaïro, waarvan de vertelster in de
Duizend en een nacht uitriep Wie haar
niet gezien heeft, die heeft de wereld niet
gezienwant haar bodem is van goud, hare
vrouwen zijn betooverend; haar Nijl is een
wonder.
De stad aan het eind van den Mohattam,
met zijn piramides die zelfs den tijd bespotten,
gelegen tusschen tuinen en zandwoestijnen,
met zijn dichte woud van slanke minarets,
is ten allen tijde het voorwerp der levendige
Oostersche poëzie geweest. Eens verrees in
hare nabijheid, zij het ook aan den tegen
gestelder! Nijloever, de oude hoofdstad van
Beneden Egypte, Memphis (Necropolis). Te
midden van haar omringertde vlekken, aan het
kanaal dat den Nijl met de Roode Zee ver
bindt, lag Heliopolis, in den Bijbel On genoemd,
aan de Zuiispits van het weelderige Gosen,
Het was de hoofdzetel der Egyptische
Godsvereering, van den dienst van Ra (de Zon)
aan welken dienst de edelste gedachten, zij
het ook in wanvorm, waren ontleend.
Helleensche wijsheid (Plato en Eratostenes)
werd door haar aangetrokken wat meer
zegtJozef de zoon van Jakob woonde er
en derhalve de Heilige |Geest, die Zafnath
Paaneah bezielde. On was een kostelijke
steen in Pharao's kroon.
En thans Ja, men toont er u nog den
vijgeboorn (sycomore) waaronder Maria op
haar vlucht met het kindje Jezus jzal hebben
gerust. Of een bron, die in tegenstelling
met hare zusters die bitter water geven, het
zoetste water voortbrengt, dewijl daar het
kind Jezus wellicht werd gebaad. Doch
overigens is een enkele hooge obelisk met
eenige steenen het weemoedig overschot van
het eens zoo schooneOn, waaraan de profetie
van Jeremia gelijk aan Babyion, zoo ontzaglijk
letterlijk werd vervuld.
Toch blijft deze nu woeste streek ver
maard om de zinrijkheid van den godsdienst
die daar heeft wortel geschoten. Spreker
verhaalt de sage van Ra, daar als morgen
en avondzon bekend, die wonderlijk geboren,
een langen kamp voert tegen zijn vijanden,
de slang Apeb overwint en door de onder-
wereld naar 't westen doorgaande daar de
nieuwe zon verwekt. Treffende voorstelling
van de overwinning door het licht op de
duisternis behaald in welken triomf dan
ook het zwaartepunt ligt van den oud-
Egyptischen godsdienst.
Spreker herinnert ook aan de mythe van
Isis en Osiris, waarin de nederlaag van
het kwade dcor 't goede wordt geschetst
waarin Set rnet 72 gasten Osiris doodt door
de kist te sluiten, waarin deze op hun ver
zoek had plaats genomen. Set zet de kist
op den Nijl, die bij Biblus aan wal dreef.
Isis zocht en vond Osiris' lijk daar, doch
Set ontnam 't haar, sneed 't in stukken, en
verspreidde de deelen. Isis zocht ze bijeen
en plaatste een grafteeken overal waar een
dergelijk lichaamsdeel gevonden werd. Hun
zoon Horos groot geworden wreekt zijn
vaders dood, en overwint Set, echter zonder
hem te dooden.
Spreker noemt nog de sage van Phoenix,
den vogel uit het palmenland, die daar
verandert, en telkens verjongd verrijst uit
zijne as'che. Eens in de 500 jaar bracht
hij daar te Heliopolis zijn asch. Zoo
hebben daar de edehte aspiratiën van 't
heidendom zich geuit. En als wij dan de
hoogte van wijsheid zien waarop zij stond,
dan moet men wel Gods wijsheid roemen,
die aan deze landstreek een Jozef verbond.
Naar de Schrift in de orde der priesters
opgenomen, met Asnath, de dochter van
den opperpriester Potifera gehuwd, en gel'ijk
gesteld met de prinsen van koninklijken
bloede, kon hij daar de draden vinden, die
hem den toegang zouden verschaffen tot
dezen heidenschen doolhof. Ook Paulus
werd den Griek een Griek. Zeker is ook
Jozef den Egyptenaar een Egyptenaar ge
weest. Uit gewijde en ongewijde geschiedenis
blijkt dat hij het Egyptische volk de vrijheid
heeft willen schenken. Daartoe zond God
Jakobs huis naar Gosen. Doch 't Egyptische
volk heeft deze, heeft de vrijheid geweigerd.
Zelf verslaafd, is 't geëindigd met het volk
dat het de vrijheid brengen wou in slaven
ketenen te boeien. En de Engel der Wrake,
die over de rivieren van Babel en Ninevé
zijn «Gij hebt niet gewild» doet hooren,
schrijft helaas hetzelfde vonnis met vlam -
mend schrift op de puinen van Heliopolis
neer.
Op deze wegsleepend schoone inleiding
volgde een verhaal, waarin spreker, aan de
hand van gewijde en ongewijde bladen en
met behulp der fantasie, in verschillende
episodes den godsdienstigen en staatkundi
gen toestand dier dagen schetste. Wij wen-
schen hierbij niet in critische beschouwin
gen te treden over de grenzen waarbinnen
de fantasie zich mag bewegen over 't recht
om te schetsen zooals de spreker deed, som
wijlen op grond van eene, zoo niet twijfel
achtige dan toch zeker betwiste tekstuit
legging. Wij wenschen objectief te blijven
en geven in korte trekken de ie«t.
De spreker verplaatste zijn gehoor 2200
jaar vóór onze jaartelling beurtelings in den
tempel en in Potifera's woning. Het was
bij gelegenheid van een feest in den tempel
van Ra den Zonnegod. In een der zalen
waar het volk vertoefde heerschten kunst
en stilte, doch in de zaal achter die, met
haar 24 kolonnades, de zaal der ingewijden,
bereikte de Egyptische architectuur haar
toppunt,en met haar de geestdrift dei-
ingewijden, waarvan de echo in de overige
zalen gehoord werd. Inmiddels is Potifera
in zielsverukking in zijn woning terugge
keerd en bezingt de grootheid van Ra, en
de heerlijkheid van zijn ambt. Zijn schoon
zoon Jozef treedt, binnen en tracht hem te
weerleggen. Hij ontkent niet dat zijn vaders
eeredienst betooverend, de Zonnedienst rijk
aan gedachten is, en de zege van het leven
over den dood en van het goed over het kwaad
nergens zoo wordt beteekend; doch heden
in den tempel heeft hij op nieuw gevoeld,
dat het geloof in Abrahams God oneindig
hooger is. «Kan er kracht ten leven uitgaan»
zoo vraagt hij, «van een God die slechts
bewondering wektdie neerwerpt en niet
opheft Potifera verwijst hem naar de ze
delijkheid in Egypte dat geen harems kent
dan bij den koning en dat nog om staat
kundige redenen waar dus op 't dons geen
man wordt verweekt. Naastenliefde en
eerlijkheid is er het eerste gebod. En leeft
daar tegenover in deze streken nog niet de
herinnering aan Abraham die Pharao be
droog Wordt in de grafschriften op onze
graven niet de hulpvaardigheid geroemd
door de overledenen in hun leven getoond
«Het is niet 't zelfde herneemt Jozef
of men uit landaard en neiging dan wel
door overwinning van 't kwaad tot de deugd
komt; en juist in dit laatste is de steun van
een God noodig, die de stem der lusten
doet zwijgen, enz. Wie waarborgt ons, bij
de wetenschap dat uw goden het kwade
overwonnen hebben, dat wij het zelf zullen
doen En uw deugden Haat ook gij
niet den buitenlander Uw God staat bo
ven u. Gij heft u tot hem op, zonder
Hem te naderen. Mijn God daalt tot mij
af en heft, mij op. Hij heeft gemeenschap
met mij en in die gemeenschap ligt de
kracht ten leven. Hij is het LevenHij
is de Zon, die zoowel in de zedelijke als
in de natuurlijke wereld Zijn licht laat schij
nen.» Zafnath gaat weg en in Potifera's
binnenste ontbrandt een strijd die eindigt
met het vaste voornemen dat over Jehova in
zjjn huis en hart niet meer za! gesproken
worden.
Spreker verplaatste ons daarna in een
der nevenvertrekken van het tempelgebouw,
waar priesters, profeten, schrijvers en sto-
listen (die het beeld van Ra in de troon-
zaal moesten sluieren en ontsluieren) zijn daar
bezig. Een priesterorde van het onedelst
allooi is daar bijeen. Lava, de zoon van Po
lifera, beklaagt zich over de Israëlieten die
in Egypte de vrijheid hebben ingevoerd die
in onheilige vermetelheid het juk afschudden
en de priesterlijke voorlichting verwerpen.
De schuldige is volgens hem Jozef, dien hij
haat, en die het Egyptische volk mee weet
af te voeren. Toko pleit verzachtende om
standigheden voor zijn volk dat pas de
Hykso's overwon. Doch een ander wjjt de
schuld aan Farao. Van hem dreigt gevaar,
dewijl hij na zijne overwinning op de Hykso's
aan het volk rechten heeft verleend zonder
de priesters er in te kennen. (Hij doelt op
de hervormingen door Jozef ingevoerd en
in Genesis 48 breedvoerig medegedeeld.) Hij
•.raagt wat er van de priesterkaste komen
zal, als een ander, hun ongenegen, Pharao
opvolgt. De vergadering besluit den opper
priester kennis te geven van deze dingen;
want zegt een ander, de li-tige Onco
bezonnenheid die voordeel geeft, gaat
boven onbezonnen haat. Lava is woedend
over dit besluit, dat zijn plannen verijdelt.
Is er vraagt spreker wel ooit van
eendracht onder de boozen spraak?
Des avonds zijn vader en dochter in het
huis des eersten bijeen. Asnath, Jozefs
vrouw, tracht het hart haars vaders gunstig
te stemmen voor den dienst van Jehova.
Vrijheid acht zij den weg tot waarachtig
levensgeluken komt op tegen de zelfzucht
der Egyptische wijsheid, die slechts plaats
heeft voor zich zeiven. Dwang tot gods
dienst leidt van God af, zoo eindigt zij,
vrijheid voor Godsdienst vaart tot God op.
Potifera wijst haar de deur, dewijl zij
niet zwijgen kan van Jehova, dien zij aan
Zafnats hand leerde beminnen.,, Lava juicht
om dezen afloop der zaak. .^Gesmoord»,
voegt hij, inmiddels binnengekomen, haar
toe. «Verworpen» klinkt een stem inden
hemel.
Het laatste tooneel heeft plaats in de
woning van den aartsvader Jacob, aan wiens
ziekbed Jozef en Asnath troost in hun
zielelijden zoeken. De oude man troost hen
met voorbeelden aan eigen leven ontleend
zijn ervaring is dat in lijdenstijd het geloof
het weligst wast. Bovendien komt het Rijk
Gods niet als wij worden gehoord en ge
hoorzaamd slechts als Hij, die de Waarheid
is, triomfeert.
Hij wijst hen ten slotte op de belofte dat
de Silo komt.
Aan liet einde van zijn «verhaal» gekomen,
wijst spreker er op dat zelfs het geklank
van den Silo te Heliopolis gehoord, haar
niet voor den levenden God gewonnen heeft,
zoomin als Mozes en de groote profeten.
Ook de Helleensche wijsbegeerte vermocht
't nietde Bijbeloverzetting in haren omtrek
bewerkt, droeg voor Egypte geen vruchten.
Die zich voor Israels God niet buigt,
vervalt in een toestand van slavernij. Oud
en NieuwEgypte beiden bewijzen het.
Daar is slavernijdaarbij is Egypte veracht
en vergeten, terwijl 400,000 menschen Israël
roemen als de bronwel huns heils.
Heliopolus »onze geweldenaar» is vergaan.
Doch Jeruzalem, »ons aller moeder", leeft
voort als de Heilige stad, hooggeschat aan
Nijl, Newa en Missisippi, en aan de kusten
van het Hemelsehe Rijk, waar men Isra
els eer bezingt.
Vervolg Zitting van Woensdag.
Evenmin was de heer Rutgers ingenomen
met 's Ministers denkbeelden omtrent be
perking der opiumkitten. De opiumpolitiek
des Ministers vond daarentegen een ver
dediger in den heer Schimmelpenninck van
der Oye.
Eindelijk de Atjehquaestie. De heeren
Van Vlijmen en Rooseboom bepleitten de
wenschelijkheid van zelfstandigheid voor
den gouverneur van Atjeh. Laatstgenoemde
deed zelfs het plan aan de hand, om een
tweede expeditionnaire macht uit Java naar
Atjeh te zenden, om buiten ons geconcen
treerd gebied te landen en de versterkingen
van den vijand in onzen rug te bezetten.
Daarentegen stond de heer Domela Nieu-
wenhuis het middel van vrede sluiten voor.
Oneer was het nooit, vrede te sluiten met
de dappere Atjehers, daar de oorlog voor
ons slechts oneer was. Worden wij uit
Atjeh verdreven, wie weet of dat ons lot
dan ook niet zijn zal in gansch Indië.
Dezelfde spreker verweet den Minister zjjn
stilzitten. De verwachtingen, ten vorigen
jare gekoesterd, waren verdwenen. De man,
die als Kamerlid zooveel wenschelijke her
vormingen had voorgestaan, deed niets.
Waren zijn handen soms gebonden omdat
hjj bedorven wes door de omgeving, waarin
hij verkeerde Spreker hield met een beroep
op Otto'ander en Roorda van Eysinga vol,
dat Indië steeds door ons is geëxploiteerd
en dat het onrechtvaardig verworven bezit
van koloniën ons niet gedijd heeft, daar èn
Indië er niet door is geholpen èn Nederland
is gaan leunen op Indië en dientengevolge
alle geestkracht heeft verloren.
De heer de Savornin Lohman vertrouwt
in de wilskracht van den Minister om her
vormingen in te voeren, o.schoon z. i.
niemand kon verwachten, dat de heer
Keuchenius naar de groene tafel was ver
huisd, om u.t te voeren, wat hij als Kamerlid
gewenscht had. Immers die wenschen
waren toen vaak door de Kamer nietgesteund.
Dat de Minister voorloopig niets aan het
pachtstelsel wilde veranderen, keurde hij
goed, maar de Minister had, door zijne
aanschrijving om het opiumgebruik te
keeren te handhaven, het verbod van kitten
en uitbreiding van de verboden kringen reeds
veel gedaan. Zijn optreden als christen
staatsman kon niet dan gunstig werken;
de Mahomedanen eerbiedigen de christenen
veel meer als ze zien dat ook zij bidden
en als christen-staatsman was de Minister
de aangewezen man om de Nederlandsche
natie te overtuigen, dat zij offers moest brengen
om tekorten te vermijden en toch nuttige
hervormingen voor Indië tot stand te bren
gen. Zijn herinnering aan de «Heilige
Alliantie» was eenvoudig de herinnering
aan een historisch feit van belang en zijne
brieven aan de Synode, niet voor publiciteit
bestemd, behelsden een goede waarschuwing
aan de predikanten, die een verkeerde rich
ting insloegen. Van den vasten wil, de
doorzettendheid, de kennis, ervaring en
werkzaamheid des Ministers verwacht spre
ker veel.
Evenzoo de heer Schaepman, die het
alleszins begrijpelijk vond, dat de Minister
moest bekennen, minder te kunnen doen
dan hij verwacht had, die er op wees, dat
de Minister nooit als hervormer was opge
treden en dat al de bestrijders geen middel
hadden aangegeven om de begrooting te
doen sluiten. Erkennende de verdiensten
der liberale richting op koloniaal gebied,
meende hij, dat wij tengevolge van ver
schillende fouten, thans de naweeën moesten