CHRISTELIJK-
NIEUWSBLAD
HISTORISCH
VOOR ZEELAN1).
1889. No. 143.
Donderdag 5 September.
Derde Jaargang.
VERSCHIJNT
PRIJS DER ADVERTENTIEN:
G. M. Klemkerk, te Goes
F. P. D'huy, te Middelburg.
Zal de schoolstrijd uit zijn
ZEEUW,
UITGAVE VAN
elken MAANDAG- WOENSDAG- en
VRIJDAGAVOND.
van 1 5 regels 25 cent, iedere regel meer cent
Pry a per drie maanden franco p. p.
f0,95
en
Familieberichten van 1 5 regels 50 cent, iedere regel
meer 10 cent.
Kapelle
ook voor Schore 5 en 6 Sept. Weineldinge
7 Sept. Terseke 9 en 10 Sept. Krninin-
geu 11 en 12 Sept. voormiddag. Erabben-
dijke, ook voor Waaide 12 Sept. namiddag
en 13 Sept. Billand-Bath 14 September.
Hooren wij andermaal hoe de heer Sa-
vornin Lobman in de Kamerzitting van 23
Augustus deze vraag beantwoordt:
Nu kan men wel zeggen: waarom zouden
wij dien schoolstrijd beëindigen, doch die
vraag kan niet ernstig gemeend zijn. De heer
v. Houten heeft gezegd dat die strijd juist
verbroedering teweeg heeft gebracht, maar ik
betwijfel of die verbroedering hem bijzonder
aangenaam is. Ik betwijfel het, of het de ge-
wenschte verbroedering is, die alleen ontstaat
tengevolge van gemeen schappelykon druk
en verongelijking. Hier, waar het eene quaes-
tie van recht betreft, dient er gelijkheid te
zy'n in het geheele land; behoort de een den
ander niet te ondeidrukken; behoort er ver
broedering tusschen alle partijen te ontstaan,
en niet slechts tusschen een paar fractiën.
Nu heeft het mij bij de indiening van dit
wetsontwerp getroffen dat het geheele land,
de geheele pers en verreweg het grootste ge
deelte der Kamer in de sectiën zich juist op
dit eenvoudige standpunt heeft geplaatster
moet een einde komen aan den schoolstrijd.
Men is dien strijd moede om verschillende
redenen. Iedereen erkent dat die strijd voor
ons land is een noodlottigheid. Daarom moet
men zich niet lichtvaardig met een aardig
heid er van afmaken
Denkt aan Rutgers' kraantje van den
protestantschen Pieterspenning»aan de
Beauforts landloopers-argumentaan diens
beroep op de mededeeling van een school
jongen, aan een door dr. Hoedemaker met
de dien heer eigen onbescheidenheid aan
de groote klok gehangen privaat schrijven
ontleendaan Liefrinks teekening van het
gedistilleerd calvinisme.
Hooren wjj nu weder den heer Lobman
Wij moeten wel bedenken dat, wanneer
deze strijd thans niet beëindigd wordt, hü
ook voortaan jaar in jaar uit Jde stembus
beheerscht. Vindt men dat nu wenschelijk,
dan stemme men deze wet af.
De heer Rutgers v. Rozenburg had ge
zegd «Geef ons gezamenlijk zwart op wit
dat gij tevreden zjjt met dit ontwerp. En
als gij dat doet, dan stem ik er nog
niet voor». Het is hem dus geen ernst om
den schoolstrijd te willen uit zien.
Wat baat ons dan een verklaring onzer
zijds? Doch zulk een verklaring beteekent
ook hoegenaamd niets. Zij bindt niemand;
zoodra de openbare meening verandert, stoort
men er zich niets aan. Willen wij weten,
of dit wetsontwerp een einde zal maken
aan den schoolstrijd, dan moeten wij na
gaan welke de noodzakelijke werking
harer bepalingen zal zijn.
Welke grieven hebben wij tegen de huidi
ge schoolwet Vervallen die nu niet
lo. Dat de ouders niet in de eerste
plaats geroepen worden om het onderwijs
te betalen.
2o. Dat de liberalen alles doen wat zy
kunnen om ons positief Christelijk geloof
te ondermijnen.
3o. Dat het bestaande schoolstelsel ons
brengt op socialistisch terrein.
En nu vraag ik of een van deze drie
grieven kan worden volgehouden als deze
wet is aangenomen; of wij dan niet moe-
ten zeggen: neen, de ouders worden wel
degelijk verplicht 9Ui het onderwijs te be
talen; neen, de liberalen kunnen niet
meer gezegd worden met opzet direct of
indirect ons Christelijk onderwijs te onder
mijnen, want de Staat geeft, indien men
een Christelijke school opricht, zelfs aan haar
subsidie. En doordat de verplichting van
de ouders, en niet die van den Staat, in
dit wetsontwerp meer op den voorgrond
treedt, daarom wordt de wet van het socia
listisch terrein afgevoerd. De drie grie
ven vervallen dus.
Ik kan mij dan ook niet voorstellen hoe
na aanneming van deze wet een volksbe
weging tegen de daar bestaande schooltoe-
standen zou kunnen worden uitgelokt Het
is waar dat men zeggen kande gemeente
betaalt ook aan de openbare school, en
daarin ligt een groote bevoorrechting van
het openbaar onderwijs; ik ontken dat niet.
Intusschen ziet ieder dat de reden waarom
de gemeente betaalt, voortaan volstrekt niet
meer zal liggen in het hoofddenkbeeld der
wet, namelijk dat het openbaar onderwijs
is het eigenlijke onderwijs, het onderwijs
bij uitnemendheid. Ieder ziet dat deze be
voorrechting op geheel andere ook in ons
oog geldige redenen berust. Bovendien door
invoering van de verplichte schoolgeldhef-
fing, erkent men dat de gemeente eigenlijk
in de derde plaats komteerst komen de
ouders voorzoover zij vermogen; dan de
Staat, en eerst wanneer dit niet voldoen
de is, komt de gemeente. Zoo is het ook
in Engeland.
Maar nu artikel 33. Zal dit dan niet de
stok bljjven, om den hond er mede te blij ven
slaan
Volstrekte neutraliteit als redmiddel voor
lien die geen andere school hebben is goed
Groen wou dit ook. Maar het stelseldaar
tegen is de strijd gericht.
Ik acht het volkomen geoorloofd een open
bare school, die neutraal is, te hebben als
redmiddel voor diegenen, die geen andere
school hebben.
Maar het verderfelijke zit hierin dat men
de openbare school en de richting die op
de openbare school is maakt tot de
richting van het Nederlandsclie
volk. Tegen het stelsel komen wij op;
niet tegen elke openbare school op zich
zelf.
Ik heb zelf vroeger een van mijne kin
deren op de openbare school laten gaan;
op een school die goed wasdaar is in
mijn oog volstrekt niet altijd iets kwaads
in gelegen. Ik ken goed gereformeerde
menschen, die hunne kinderen naar een
openbare school zenden, omdat dit in
hunne bijzondere omstandigheden onver
mijdelijk is; of omdat de bijzondere school
voor hunne kinderen niet bruikbaar is;
in zulk een geval is zulk een school eene
uitkomst; maar dit heeft niets te maken
met het stelsel van het openbaar onder
wijs als zoodanig; met de neutrale school
als de volksschool. Ik geloof dat met de
invoering van deze wet het stelsel van
de neutrale school als de school hij uit
nemendheid vervalt.
De Staat zegt dan: ik geef u zoo goed
onderwijs als ik kan; maar kunt gij het
beter geven, welnu, toon dan ten minste
zooveel te doen als ik, dan help ik ook u,
want ik maak geen onderscheidik geef
aan allen gelijkelijk.
De schoolstrijd als politieke strijd zal uit
zijn; maar de sclioolsti ijd als geestelijke
strjjd kan niet uit zijn. Een liberaal,, de
heer Smidt, had er van gezegdhet is
een strijd tus'chen de vrijheid der gedachte
en het opgelegd gezag. De heer Lobman
zegt daartegenover
Wij verstaan daaronder echter iets an
ders dan de heer Smidt. Op mijn stand
punt loopt de groote vraag over: voor of
tegen het Christendom
Hier viel hem dominé Lieftink schamper
in de rede «Het Christendom I»
Waarop de heer Lolunan vervolgde
Ten minste wat wij onzerzijds onder
Christendom verstaan. Dien strijd nu vóór
of tegen het Christendom brengt men over
op de openbare school, en dien willen wij
daarvan afbrengen. Ten betooge dat de
schoolstrijd met deze wet niet beëindigd
wordt, heeft men zich beroepen op een
Standaard artikel van 7 Juli.
Inderdaad zullen ook op schoolgebied ver
schillende punten van strijd blijven bestaan
onder andere over de vrije examens; de
volkomen vrijheid van onderwijs in het
algemeen; de wegneming van noodelooze
onbillijkheden, waartoe wellicht de 25 percent
voor den schoolbouw behoort; de leerplicht
en allerlei opvoedkundige verbeteringen.
Bij het onderwijs komen telkens nieuwe
vragen ter sprake.
Nu kunnen wij ook als politieke mannen
niet altijd geheel huiten al die vragen
blijven; maar kunnen wij over al die punten
ook een volksbeweging doen ontstaan of
maken tot hoofdvragen bij de stembus?
De quaestie bijvoorbeeld der vergelijkende
examens ik hoop hier ook in de Kamer
bij de liberale partij aanhangers daarvoor
te winnen, maar de massa der kiezers
zal er nooit belang in stellen, het volk
staat er volkomen buiten.
Inzoover heeft dus De Standaard
terecht gezegd: dat deze wet niet is het
einde van den schoolstrijd, maar dat hij bjj
aanneming er van niet meer met de oude
heltigheid zal worden gestreden.
Ik durf gerust te zeggen, dat, mijns in
ziens, die strijd bij aanneming van dit
wetsontwerp zelfs geheel op den achtergrond
zal moeten treden. Uit het oogpunt van
politiek en partijbelang ik zeg het den
heer Lieftinck na is deze wet voor ons
onaannemelijk. Wij zullen echter toonen
dat het belang des lands bij ons zwaarder
weegt dan da; van onze partij. Wij wen-
schen de oplossing der quaestie. Wil men
dan later iets doen om het volksonderwijs
te verbeterén, dan zullen wij niet de laatsten
zijn om er toe mede te werken.
Zooals men weet is op de rede van den
heer Lohman nog een vierdaagsche woor
denstroom van liberale zijde gevolgdeen
woordenstroom die eigenlijk weinig gedach
ten medebracht. Wel veel en velerlei wat
tot de zaak zelf niet in betrekking staat,
maar ter bestrijding van de ons bekende
denkbeelden weinig bijbrachten. Toen de
lieer Lohman dan ook Donderdag 29 Aug.
weder het woord vroeg, had hij recht te
verklaren, dat zwijgen mogelijk beter ware
geweest. Een zaak is nu eenmaal niet
duidelijk te maken voor menschen die be
sloten hebben, haar niet te willen begrijpen.
Toch wenschte de lieer Lohman nogmaals
duidelijk uit te spreken, dat de Jschoolstrijd
niet uit zal zijn, zoolang er geen eensge
zindheid in het land is.
Hoe juist de liberalen zoo op die eens
gezindheid kunnen aandringen, begrijpt spre
ker niet; want zoo iemand de vrijheid op
geestelijk gebied heeft verbroken, dan zijn
het wel de liberalen geweest.
Waarom moet nu op de school de een
heid bestaan, die zq op geen ander gebied
hebben begeerd noch voorstaan
De schoolstrijd zal niet alleen blijven be
staan, maar ook de strijd voor de vrije
school. Ik wensch dit duidelijk te doen
uitkomendoor voor deze wet te stemmen
hebben wij geen enkel beginsel verloo!
chend, waarvoor wij, voorstanders van de
vrije school, hebben gestreden. En waarom
schroomen wij niet dit uit te spreken
Omdat het ons duidelijk is geworden, dat
de vrije school de eenige oplossing is van
den schoolstrijd, in een land waar eene
openbare school bestaat en waar de geesten
zoo verdeeld zijn als ten onzent. In 1848
had men zelfs het denkbeeld nog niet, dat
dit de oplossing kon zijn. Maar meer en
meer is het ons duidelijk geworden, dat de
vrije school een ideaal is, waar wij voor
mogen en moeten blijven strijden. En
daarmee kunnen allerlei richtingen instem
men. Wie herinnert zich niet wat de minis
ter Pijnacker Hordijk hier in een avondzit-
ting heeft uitgesproken, dat ook voor de
liberalen de vrije school het ideaal is. Ik
kan mij ook op den heer van Houten
beroepen; ook voor hem is de vrije school
oen ideaal, waar hij voor strijden kan.
Maar men moet dan ook bedenken dat
als men dit ideaal wil, men niet voortdurend
en uitsluitend financieele voordeelen moet
geven aan degenen, die het ideaal niet
willen. Wat zou de heer Yan Houten zelf
zeggen, indien wij eens in dezen toestand
verkeerden, dat de Staat voor ons middag
maal zorgde? Stel nu, dat ook in dat
geval het ideaal van den heer Yan Houten
ware dat ieder voor zijn eigen middagmaal
zorgde; zoude hij ook dan, om dat ideaal te
bereiken, de Rijkskas uitsluitend ter beschik
king stellen van hen, die liever hun middag
maal door den Staat bekostigd zien Het
komt ons daarom beter voor, dat de voor- en
tegenstanders van het vrije onderwijs eenigs-
zins op hetzelfde standpunt komen te staan,
opdat z\j waarlijk kunnen concurreeren.
Ik zeg dus, dat wij door aanneming
van dit ontwerp op den weg van het ideaal
komen maar dat wij het nog niet be
reikt hebben en dat er nog verschillende
dingen geschieden moeten alvorens dat
bereikt kan worden.
En nu zullen er wel, als de schoolquaestie
is opgelost, nog wel enkele sehoolquaesties
overblijven. Zeker. Maar geen quaesties, die
de natie zullen verdeelen; zooals bijvoor
beeld de quaestie van vrije examens enz.
Zulke quaesties zullen geen volksbewegingen
meer verwekken. En een volksbeweging
up commando der leiders is een onmogelijk
heid. De kiezers zijn geen marionetten
geen mannetjes, die slechts in beweging
komen, als men aan een touwtje trekt.
Nu beweer ik evenwel dat over de kwestie,
zoo even door mij aangeroerd, geene volks
bewegingen kunnen ontstaan. Ik ben zoo
vrij nog eens te doen uitkomen, dat de
overzijde zich van volksbewegingen eene
geheel verkeerde voorstelling maakt, als zij
meent dat deze eenvoudig tot stand komen
omdat de eene of andere welsprekende lei
der die beweging uitlokt.
Neen, Mijne Heeren, wij voeren niet het
commando over troepen! Wanneer gij wilt
nagaan den een of anderen volksstryd waar
ook gevoerd, dan zult gij altijd zien dat
eerst in de groote massa van het kiezers
korps beweging komt, wanneer een rechts
krenking gevoeld wordt door de kiezers
zeiven. Juist daarom ben ik overtuigd dat,
ofschoon er ten opzichte van het hooger
en middelbaar onderwijs allerlei verschil
lende wensehen ook aan onze zijde bestaan,
die kwestie toch nooit eenalgemeenen strijd
zal kunnen teweeg brengen, om de een
voudige reden dat de groote massa' van
de kiezers niet direct hij dien strijd belang
heeft en er dus ook niet voor opstaat.
Wanneer dit wetsontwerp mocht worden
aangenomen, dan ben ik overtuigd dat de
groote grief, die op het oogenblik bestaat te
gen de eenzijdigheid en tegen den dwang van
het algenoegzaam openhaar onderwijs, weg