CHRISTELIJK-
NIEUWSBLAD
HISTORISCH
V O O R Z E E L A N D.
1889. No. 135.
Zaterdag 17 Augustus.
Derde Jaargang.
VERSCHIJN!
G. M. Klenikerk, te Goes
F. P. D'huy. te Middelburg.
PRIJS DER ADVERTENTIES:
GRAANRECHTEN.
Het gewijzigde .gewijzigd
ontwerp.''
elken MAANDAG- WOENSDAG- en "VRIJDAGAVOND.
f 0,95
-0,02"
Piiji per drie maanden franco p. p.
Enkele nommers
UITGAVE VAN
en
van 1 5 regels 25 cent, iedere reget n ïer t> cent
Familieberichten van 1 5 regels 59 cent, iedere regel
meer 10 cent.
Door de indiening van het wetsontwerp
Bahlman is het al of niet wenscheljjke van
liet hellen van rechten op granen in den
laatsten tijd wat meer op den voorgrond
getreden. Terwijl de een het heffen van
rechten op de granen, als eerste levensbe
hoeften onvoorwaardelijk afkeurt, is een
ander daarvan beslist voorstander, hetzij
uit beginsel of door omstandigheden. De
tegenstanders beweren dat door rechten te
heffen op granen het brood duurder zal
worden, en dit een ramp zou zijn voor de min
dere klasse, speciaal als de grootste broodver-
bruikster, terwijl zij verder trachten aan te
toonen dat bescherming van den landbou w
alleen, zonder de nijverheid te helpen, on
billijk zoude zijn.
VaD beide zijden worden, om die bewe
ringen te staven, argumenten gebezigd, die
wel waard z(jn eens nader overwogen te
worden. Daar wij niet behooren tot de
eerstgenoemden, (tegenstanders van graan
rechten) maar wel tot de voorstanders, zij
het dan al niet uit beginsel, zullen wij
trachten ons gevoelen, waarom het wenscl.e-
lijk, ja noodig is tot het heffen van graan
rechten over te gaan, te motiveeren, op't
gevaar af, dat het Weekblad van Z. V. W' D.
ons zal rangschikken onder hen, die «ge-
«fanatiseerden kiezers watslaapgoed in de
»oogen strooien, om zoodoende mannen
»van beproefde kennis te doen vervangen
»door dezen die vroeger boerenknechts
«waren.»
Dat zulke argumenten ter bestrijding van
graanrechten, weinig afdoende zijn, valt,
dunkt ons, nog wel onder het begrip van
waterputters en houthakkers. Men zou dan
ook allicht geneigd zijn te zeggen, dat hun
zaak al vrij zwak moet staan wanneer zij
tot zulke niets beteekenende woorden hunne
toevlucht nemen.
In hun oog moet de groote Staatsman
van het Duitsche Rijk, Prins Bismarck toch
we! een groote sukkel geweest zjjn, toen
hij ir den Rijksdag zeirïe «Het doet mij
»veel leed, dat ik mijne vrienden in Amerika,
«Australië, Eng. Indië, en tutti quanti uit-
«voerlanden, onaangenaam moet stemmen
»door zoo te moeten ijveren voor verhoo-
»ging van invoerrechten op buitenlandsche
»granen en landbouwproductendoch voor
«alles gaat mij de welvaart van mijn vader-
«land ter harte.»
Terwijl landen zoooals Frankrijk, Duitsch-
land, Spanje, Italië, Zwitserland en zooveel
andere welke invoerrechten op granen heffen
nauwelijks meer mogen medegeteld worden
in de rij der beschaafde volken op het ge
bied hunner fiscale wetgeving.
De oorzaken op te sporen, welke tot het
verval van den landbouw in de laatste jaren
hebben geleid, is voor ons doel onnoodig.
Veilig mag men aannemen, dat twee factoren
daartoe hebben medegewerkt, n.l. weinig
goede oogsten en lage, te lage prijzen, van
!>et graan, veroorzaakt door de enorme
jnvoeren van overzeesch graaD in de laatste
jaren.
Gemiddeld heeft de invoer van vreemde
granen in de laatste jaren den uitvoer
overtroffen met meer dan zeven honderd
tnillioen kilogram 'sjaars. Dit is voorzeker
geen kleinigheid en niemand zal zich dan
ook verwonderen, dat de prijzen op die
twjze zoo laag zijn geweest.
De voorstander van vrijen handel zal dit
beschouwen als een zegen voor de Natie,
welke daardoor in staat wordt gesteld goed
koop brood te eten, maar is dit wel een
zegen, wanneer dit wordt verkregen ten
koste van een groot deel van ons nationaal
vermogen
Opmerkelijk is het zeker, dat wanneer
men tegenwoordig iemand ontmoet, die aan
landbouw doet, en hem naar den oogst
vraagt bijna onveranderd het antwoord is,
de oogst zal goed zijn, maar de prijzen
zjjn te laag, daarmede kunnen wij er niet
komen.
Welnu, zijn die prijzen te laag en kunnen
die niet langs natuurlijken weg verlioogen,
doe bet dan langs kunstmatigen weg.
Najr ons inzien beteekent vrije invoer
van graan niet anders dan ditLaat toch
den boer, handelaar, enz. uit Amerika en
andere uitvoerlanden vrij, om zonder belas
ting hunne granen in Nederland in te
voeren, opdat zjj uwe nationale welvaart
naar die landen zullen kunnen overbrengen.
Wij zullen dit trachten aan te toonen. We
mogen aannemen dat de daling der graan
prijzen in enkele jaren bedraagt ongeveer
40 percent.
Waaraan is nu deze daling, welke men
over geheel Europa waarnam toe te schrijven?
Aan de concurrentie van Aim rika, Australië
en Engelsch-Indië, welke landen hunne
granen door het aanleggen van groote
werken, gemakkelijk en goedkoop naar
Europa kunnen overbrengen. De vrachten
zijn dikwijls zeer laag, omdat er tusschen
enkele landen eene mededinging in het leven
is geroepen om het groote verkeer tot zich
te trekken.
Ook in ons land zijn kostbare werken
aangelegd, haven- en kaaigelden afgeschaft
misschien wel buiten verhouding der wezen
lijke behoeften; en het gevolg van dit alles isge-
weestdat het vreemde graan kunstmatig goed
koop is gemaakt, ten koste van de beurs
van het volk, dat nu wel goedkoop graan
consumeert, maar ook heel wat moet op
brengen om de onkosten te dekken, die
den handel in staat stellen om vreemde
producten zoo goedkoop mogelijk in Europa
af ie leveren. Wij behoeven hier alleen
maar aan te stippen, dat de Nieuwe Wa
terweg aan den Hoek van Holland alleen
meer dan 40 millioen gulden aan het Rijk
heelt gekost. Voegen wij er bij, dat de
lasten, welke op de gronden drukken, in
Engebch-Indië, Amerika en elders niet
of in zeer geringe mate bestaan, hier 10
tot 18 percent bedragen, de arbeidsloone.n
in Engelsch-Indië b.v. niet meer centen be
dragen dan hier stuivers, en houdt men
rekening met de gesteldheid van den bodem
en het klimaat in die landen, dan valt het
in het oog, dat wij tegenover een concur
rentie staan, waartegen niet te werken valt,
indien wij ons geen bescherming verleenen.
De meeste landen in Europa hebben dit
dan ook begrepen en beschermende rechten
ingevoerd. Velerlei zijn hiervan de gevolgen
De Nederl. landbouwer moet zich tevreden
stellen met een arbeidsbelooning, die te
gering is in verhouding tot de aangewende
moeite en de kostenzijn arbeid staat voor
een deel stil of hij zoekt dien door andere
te vervangen. Het vreemde graan wordt
in grootere hoeveelheid ingevoerd en liet
inlandsche graan wordt minder voortge
bracht of in plaats van als voedsel voor men-
schen, voor veevoeder aangewend. Of nu het
eerste (stilstand van arbeid) of het tweede
(vervanging van arbeid; zal gebeuren, hangt
natuurlijk hiervan af of de prijsverminde
ring al of niet belangrijk is. Is deze niet
belangrijk, omdat een beschermend rechthei
sterk dalen der prijzen voorkomt, dan zal
de landman voortgaan zijn bedrijf uit te
oefenen en zijn graan aan de markt te
brengen. Het inlandsen graan is dan wel
wat goedkooper, maar er wordt niet minder
geproduceerd en de arbeid in 't land neemt-
ook niet af. Wanneer de prijsvermindering
van het graan evenwel een belangrijke
verhouding aanneemt en door geen be
schermend recht wordt getemperd, dan Zal
de inlandsche graanbouw de mededinging
moeten opgeven en dien verbouw op de
eene of andere wijze trachten te vervan
gen. Men vergete nu niet, komt het
vreemde graan in groote massa's binnen,
al is het dan goedkoop, het moet toch be
taald worden. Brengen dus de andere pro
ducten, welke men in plaats van het graan
verbouwt niet zooveel op als noodig is om
het ingevoerde te betalen, dan ontstaat er
verarming en achteruitgang van nationalen
rijkdom en die verarming treft niet alleen
den landbouw maar het geheele volk. De
prijs van het hrood wordt door den invoer
van buitenlandsch graan goedkooper, en
men acht dit een belangrijk voordeel. Maar
toch, men bedenke dit wel, is dit voordeel
verkregen ten koste van den inlandschen
landbouw.
Van verhooging der algemeene welvaart,
van vermeerdering van den nationalen rijk
dom kan dus geen sprake zijn. Het tegen
deel is waar, en wij gelooven, dat het
voordeel voor den consument zelfs gering
is in vergelijking met het nadeel dat aan
den landbouw is toegebracht. Wat toch
is het geval? De landbouwer arbeidt even
veel als te voren, maar ontvangt minder
arbeidsbelooning. Hij koopt ook minder
kleeding, minder huisraad,} laat minder wer
ken enz. De graan- of broodverbruiker, die
op zijn beurt ook voortbrenger is en ïecht-
streeks of middellijk van de bestellingen
en behoeften van den landbouwer afhanke
lijk is, lijdt nu daar ook onder.
Het eenige voordeel voor den brood ver
bruiker bestaat hierin, dat hij minder voor
het brood betaalt, maar het nadeel, dat
hij lijdt is dit dat hij niet zooveel heeft
verkocht omdat de landbouwer wel verplicht
is geworden minder te koopen.
De slotsom is dus dezede broodverbrui
ker is niet welvarender geworden en Ie
landbouw is achteruitgegaan.
Slot volgt.)
De schoolwel van 1878 behoort tot de
meest berispelijke van alle Nederlandsche
Staatswetten.
Mannen uit alle partijen hebben vol
mondig erkend, dat verandering op sommige
punten noodzakelijk was. Reeds voor hare
algeheele in werking treding bleek hoe
weinig men met haar op had. Mannen
van het vak klaagden haar aan, ministers
namen haar onder handen, kamerleden
pluKhaarden haar. 't Was of men van be
vriende zijde trachtte haar te doen deelen
in den smaad, dien man haar vader, den
minister Kappeyne, van die zijde aandeed.
Maar, spijt alle wijzigingen die verbetering
der wet bedoelden, bleet toch op het voor
naamste punt de steen des aanstoots liggen.
En het was voor den heer Mackay weg
gelegd. bij de behandeling der grondwet
van 87, met vijf staatkundige vrienden een
poging te wagen om dien steen weg te
nemen. De poging misluktemaar de
aandacht der tegenpartij was ingeroepen;
de belangstelling der natie gewektde
medewerking zelfs van enkele liberalen
verkregen. De heer Mackay had slechts
de bouwstoffen voor een latere gelegenheid
te bewaren. Is liet wonder, dat hij thans,
minister geworden, die bouwstoffen ander
maal voor den dag haalt, en een «gewijzigd
ontwerp,» in elkaar zet, dat de feilen van
Kappeyne's wet wegruimen en betere waar
borgen voor rechtsbetrachting vestigen zal
Minis.er Mackay had zooals gezegd
is eenige veranderingen in de schoolwet
van 1878 voorgesteld. Deze veranderingen
of liever om den regeeringsterm te ge
bruiken, dit gewijzigd ontwerp kwam ter-
sprake in de sectiën der tweede kamer en
een commissie van voorbereiding werd aan
gewezen, oti de bezwaren tegen de wet
en de gewenschte nadere wijzigingen op
papier te brengen en mondeling met
den minister te bespreken. Die commissie
(Lohrnan [voorzitter], Schaepman, Vermeu
len, Borgesius en Roel!) bespraken met den
minister de vele, vooral van liberale zijde,
ingebrachte bezwaren en de nadere wijzigin
gen ter tegemoetkoming aan de bezwaren.
De minister, in overleg met bedoelde com
missie, bracht toen nog enkele veranderingen
in zijn «gewijzigd ontwerp»; zoodat wjj
thans met recht van een gewijzigd «ge
wijzigd ontwerp» kunnen spreken.
Spreken wij in 't vervolg van dit: dubbel
gewijzigde ontwerp, maar noemen wij het
kortheidshalvehet ontwerp.
Het ontwerp heeft hier en daar heel
wat veranderingen ondergaan.
In artikel 3 is, natuurlijk ter geruststel
ling der tegenpartij, bijgevoegd dal nimmer
van gemeentewege subsidie aan bijzondere
scholen zal worden gegeven dan in gevallen
in deze wet genoemd. Principiëele gelijk
stelling van openbaar en bijzonder onderwijs
tegenover de gemeente heeft men dus niet
onvoorwaardelijk aangedurfd.
Wij verliezen echter door deze toevoeging
niets. Immers tot nog toe was gemeente
subsidie mogelijk noch gewenscht. En in
gemeenten, waar de openbare school wegens
ontvolking kan worden opgeruimd, zal de
christelijke school, die alle leerlingen der
gemeente tot zich trok, en den steun* van
alle ouders verwierf, zeker wel in de laatste
plaats dit subsidie begeeren.
Onder de vakken van het lager onderwijs
zijn de «vrije- en ordeoefeningen» der gymna
stiek opgenomen. Zoo de bijzondere scholen
door deze bij voeging maar niet te veel op kosten
gejaagd worden, dan zal deze concessie den
minister wel niet zoo heel kwalijk worden
genomen. Gymnastiek is er te nuttig voor.
Ook in de datums van de telling der
schoolgaande leerlingen op eene school is
verandering gebracht. Thans zijn de datums
1 Oc'.ober, 1 Dec., 1 Februari en 1 April
vóór de opening van het schooljaar. Het
schrikbeeld dat vele onderwijzers, bij sluiting