CMRISTELIJK- NIEUWSBLAD HISTORISCH VOOR ZEELAN1). 1889. No. 118. Dinsdag 9 Juli. Derde Jaargang. VERSCHIJNT G. M. Klemkerk, te Goes F. P. D'huy, te Middelburg. PRIJS DER ADVERTENTIES: Nu althans geen leerdwang. DE ZEEUW, elken MAANDAG- WOENSDAG- en VRIJDAGAVOND. f0,95 - 0,026 Prjjs per drie maanden franco p. p Enkele nommers UITGAVE VAN en van 1 5 regels 25 cent, iedere regel meer 5 cent. Familieberichten van 1 5 regels 50 cent, iedere regel, meer 10 cent. De Delvenaar verdedigt in een welge schreven artikel, op nieuw den leerplicht, beter den schooldwang, en herinnert er aan, dat reeds in 1876 die dwang in het Zwit- sersche kanton Waadland werd opgelegd, waaruit volgt, dat leerplicht of schooldwang geen uitvinding van den nieuweren tijd en geen vrucht van de revolutie is. Dit laatste is ongetwijfeld waar, en wordt voor zoover wij weten, ook door niemand beweerd. Reeds Karei de Groote legde dien dwang op en in enkele rijken bestaat de schooldwang sinds eeuwen. Maar er is een spreekwoord dat zegt als twee hetzelfde doen, dan is dat nog niet hetzelfde. Daarop dient vooral bij dit onderwerp wel te worden gelet. In vorige eeuwen zelfs in heidensche lan den bestond het bewustzijn, en werd door een ieder erkend, dat evenals de mensch en de geheele maatschappij, zoo ook de Staat d. i. de maatschappij als geordend geheel, onmiddellijk in Gods hand staat. In de heidensche landen werd een vergrijp tegen de Godheid dan ook als Staatsgevaar lijk beschouwd en gestraft. In de christe lijke landen, werd Jezus Christus, de Zone Gods geopenbaard in het vleesch, door al len in het openbaar geëerd, en in die ver eering deelde dus ook de Overheid, die het hoofd is van den Staat en daarvan een onafscheidbaar deel uitmaakt. Evenals de vader, als hoofd des gezins, geheel zijn gezin en de wetten die hij daar wil doen gelden niet scheidt en niet schei den kan van hetgeen hij zich omtrent God voorstelt, zoo behoort ook de Overheid, die over alle gezinnen te zamen heeft te regeeren, zulks te doeri. Deze onmogelijk heid openbaart zich in de eerste plaats op het gebied van den geest, dus ook op dat der opvoeding. En zoolang er in een land of streek tusschen de hoofden der gezinnen over den godsdienst geen verschil, althans geen diepgaand verschil bestaat, ontstaat er geene moeielijkheid. Daarom kon, zoodra het christendom het heidendom althans uitwendig had overwon nen, in landen waar slechts ééne Kerk bestond, de Overheid zich direct met het onderwijs bemoeien. Alzoo handelende, steunde zij eenvoudig de burgers van het land in het bereiken van geoorloofde doel einden en het vervullen van hunne taak. Er was eenheid van kerk; eenheid van gezin; eenheid van opvoeding; daarom kon eertijds schooldwang niet in strijd komen met het recht. Ook na de Reformatie ging dat nog, zoo lang de Overheid openlijk den christelijken godsdienst beleed en, als gevolg daarvan, tegen de dwaling partij koos. Zij erkende ook toen slechts ééne Kerk als de nationale. In Luthersche landen b. v. trok zij tegen de Gereformeerden en deRoomschen, vooral tegen de eersten, partijvan daar dat hare scholen öfLuthersch, óf Luthersch en Roomsch werden. In onze republiek was de Gere formeerde Kerk de publieke Kerk en bij gevolg de School Gereformeerd. Of dit nu billijk, rechtvaardig en goed was, of dit met den wil van Christus overeenkwam, laten wij thans ter zijde. In allen gevalle scheidde men in beginsel niet wat voor scheiding onvatbaar is. Na de revolutie evenwel is dit alles an ders geworden. De menschelijke staat wordt of, zoo meende men, was op men schelijke overwegingen gegrondvest. De Overheid, die haar macht niet ontleent aan God, heeft met menschen, niet met God te maken. Niet dat alle revolutionairen het bestaan van God of zelfs Zijn openbaring in Christus loochenen, maar de Overheid als zoodanig heeft met de belijdenis van onzen Heer en Koning niet te maken. De enkele mensch mag voor zich daarover denken, gelijk hij goedvindt; maar tegen over de Overheid zijn Kerk en Staat in beginsel gescheiden. De Overheid erkent niet meer openlijk haar afhankelijkheid van God, haar plichten tegenover Hem zij belijdt den Christus, den Zone Gods, niet meerzij bemoeit zich met de Kerk alleen in zoover als zij haar soms tot haar doeleinden gebruiken kan of als zij het in haar belang acht haar, vooral door middel van Staatsgeld, aan banden te leggen. Dit is eene geheel nieuwe beschouwing en een feit dat wel veroordeeld, maar niet weggeredeneerd kan worden. En nu moet elkeen, vooral elk christen, wel over wegen, wat in dezen tijd en onder deze nieuwe bedeeling al of niet geoorloofd is. Zoolang man en vrouw in goede harmonie leven, is het onnatuurlijk en verkeerd voort durend over de grenzen van elkanders bevoegdheid en macht ,te twisten. Vader en moeder werken saam, grijpen niet storend in eikaars werk, maar ondersteunen el kander. Doch leven de twee echtgenooten gescheiden, en zulks nog wel omdat zij het over den godsdienst niet eens kunnen worden, dan wordt het voor beide echt genooten onafwijsbare plicht de grenzen hunner bevoegdheden wel af te bakenen. Diegene der echtgenooten, aan wien in de eerste plaats de opvoeding der kinderen is opgedragen, zal nauwkeurig er op letten of de ander ook iets doet om zijne opvattingen tegen te spreken en zijne inzichten te verijdelen. Poogt de ander zich bij dat werk in te dringen, dan zal hij dubbel voorzichtig moeten zijn, wil hij niet ten slotte zich geheel op zijde zien gedrongen. Dit zal nog te meer noodig zijn, wanneer de eene echtgenoot arm en de andere rijk is, zoodat deze in staat is door allerlei kunstmiddelen de kinderen tot zich te lokken. Welnu 1 In dien gescheiden toestand le ven thans de Overheid en het gezin. Al hebben wij een antirevolutionair Ministerie dat betere beginselen huldigt, toch is daar mee de zaak zelve nog niet verholpen. Ge heel onze Staatsinrichting is losgemaakt van de belijdenis van den levenden God geopen baard in Christus. Hoe in dezen nieuwen toestand de chris ten op Staatkundig gebied te handelen heeft is niet met weinig woorden te zeggen. Maar dit is zekervooral op het gebied des geestes behoort hij uiterst voorzichtig te zijn, en wel toe te zien, dat de Over heid zich niet dringe in zijne plaats. Zoo komen wij te staan voor de vraag op wien rust in de eerste plaats de zorg voor het kind Die vraag was in vorige eeuwen van weinig practisch belang gezin en Overheid waren één. Maar thans is zij van het grootste be lang. Van onze zijde nu antwoorden wij zeer beslistop de ouders, niet op de Overheid. Maar wie de revolutionaire beginselen is toegedaangeeft dat antwoord niet. Volgens hem bezit de van God losge maakte wereldlijke Overheid het hoogste gezag. Hij spreekt echter niet van Overheid, maar van iets onpersoonlijks n.l. van den Staat, dien hij zich als een onzichtbare macht voorstelt. Die Staat mag de ouders dwingen het kind in zijnen geest op te leiden. Aan zijn macht, aan zijn wil ont- leenen immers de ouders zelve hun recht. De Staat doodt niet het ouderlijk gezag, want hij heeft het noodighij rekent er wel mee, omdat hij niet anders kan, en ziet zich zelf vaak gedwongen gemoeds- en gewetensbezwaren te ontzien. Maar in be ginsel komt ook over het kind het opper gezag aan den Staatdeze heeft de opper- vopgdijen juist daarom is de moderne Staat zoo verzot op openbare scholen, omdat hij daar zich de gelegenheid geschapen ziet om zijne kinderen in zijn geest op te voeden. Die inzichten zijn het, die bewust of on bewust de mannen leiden, welke de begin selen der revolutie zijn toegedaan. Dat men zich toch niet late verleiden door de gema tigdheid der toepassing dier beginselen hier te lande. Dat men liever lette op andere landen, waar het tegenwicht geringer is dan hier. Dat men vooral op Frankrijk de aandacht vestige. Zoolang die inzichten niet als verderfe lijk en gansch onwaar zijn verworpen, roepen wij den chri'tenen toeneemt u in acht 1 Voorzeker wij willen, en kunnen trou wens ook niet terug naar een toestand toen Kerk en Staat éen waren. Maar even min aanvaarden wij den tegenwoordigen toestand, als een gezonden, al moeten en willen wij ook eerlijk met de feiten reke nen, die uit ongezonde beginselen zijn voort gesproten. Want wij blijven beweren, dat de Overheid, in al hare verrichtingen God en dus ook den Heere Jezus Christus als haar Hoofd heeft te erkennen. Maar die erkenning moet op een andere wijze plaats hebben, dan voorheen. Zoolang nu die wijze óf nog niet ge vonden is, of nog niet algemeen ingang gevonden heeft; zoolang vooral het revo lutionair Staatsrecht nog aan alle Rijks universiteiten en in bijkans alle toonge vende kringen als het eenig ware gehul digd wordt, —zoolang zijn wij uitermate voorzichtig bij de toekenning aan de Over heid van nieuwe bevoegdheden. Liefst leggen wij ons niet zei ven den strop om den hals. Is eenmaal hel beginsel der vrije school, der vrije keuze der ouders, der gelijke behandeling van neutralisten en nietneutra- listen, flink en openlijk door alle partijen erkend, dan komt ook de quaestie van leer plicht of schooldwang in een gansch ander licht te staan. Maar het schijnt daar nog verre van daan. Op dit oogenblik is de toegevendheid van sommige liberalen eene concessie aan den drang der omstandigheden, geenszins aan het beginsel der ouderlijke vrijheid. Het revolutionair jbeginsel, krachtens hetwelk de Overheid in alles het hoogste woord mag en moet hebben, en tegenover haar het «Gode meer gehoorzaam dan den menschen» geen beteekenis meer heeft, dat beginsel leeft nog steeds in al onze openbare in stellingen en in bijkans al onze regeerings- kringen. Het is gemakkelijk met den stroom mede te gaanhet is aangenaam, ter wille van het aanlokkende van de vrucht althans in dezen aan de liberalen eene consessie te doenvooral nu dezen eindelijk beginnen in te zien, dat het onrecht is steeds hunne geestverwanten boven andersdenkenden te bevoordeelen. Doch w\j blijven waarschuwenwacht u voor voetangels en klemmenLaat u niet, op het oogenblik dat de liberalen zich gedwongen zien de zoo duur gekochte vrij heid der ouderlijke macht te erkennen, eene concessie afdwingen, die, zooal niet in werkelijkheid, toch zeker in schijn de erkenning bevat, dat het kind in de eerste plaats onder voogdij is van den Staat eene concessie die ons, bij eventuëele wijzi ging der politieke machtsverhoudingen, wel eens zeer duur kon komen te staan. Zijn eenmaal het ouderlijk gezag en de roeping der Overheid beide in hun wezenlijke betee kenis weer door geheel het volk erkend, dan kan de vraag worden beantwoord, of de Overheid verplicht is nalatige ouders tot het vervullen van hun plicht te noodzaken. Nu niet! 8 Juli 1889. Graanrechtenl Minister Mackay is tegen de graan rechten. Hij heeft dit al eens meer gezegd. Trouwens niemand kan dit den minister beletten. Het program van actie, dat heffing van invoerrechten bevat, is niet een program van de regeering maar voor de Kamer. Het is niet een plan van werkzaamheden waarnaar zich de minister moet regelen, maar een lijst van zaken, die door de kamer leden der rechterzijde onder de aandacht der regeering dienen gebracht en bij wei gering van deze, door hen zeiven ter hand genomen moeten worden. Dat zij dit zoo opvatten, blijkt uit het voorstel tot invoering der graanrechten, dat door den heer Bahlmann is ingezonden; en door een commissie uit de rechterzijde, in welke commissie ook de heer Glinderman zitting heeft, is onderzocht. Naar men verneemt is men 't nog niet eens of de zeer tijdelijke heffing van graanrechten nu reeds noodig zoude zijnmaar tot de kamerleden, die de vraag beslist bevestigend beantwoorden, behooren onze Zeeuwsche afgevaardigden Glinderman eu Lucasse. Of echter minister Mackay grondiger argumenten tegen het voorstel Bahlmann hebben zal, dan dat, wat hij op het diné bij den Commissaris des Konings ten beste gaf, weten wij natuurlijk niet. ZExc. zei namelijk zoo de liberale pers, die alleen de eer der overbrenging van de ministri- ëele woorden had, dank zij de activiteit harer gedienstige vrienden, goed ingelicht was dat het hem getroffen had, trots zooveel klachten over kwijning in zaken, terwijl hij door Zuid-Beveland reed, zulke prachtige landouwen te hebben gezien. Hij zag daarin het bewijs, dat er geen maat regelen van regeeringswege noodig zijn om den landbouwer in zijn bedrijf te steunen,

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1889 | | pagina 1