NIEUWSBLAD VOOR ZEELAND. CH RIST ELI JK- HISTORISCH 1889. No. 102. Donderdag 30 Mei. Derde Jaargang. VERSCHIJNT F. P. D'huy, te Middelburg. PRIJS DER ADVERTENTIES; De Nota der „drie". 3Lken MAANDAG- WOENSDAG- EN VRIJDAGAVOND. Piij 3 per drie maanden franco p. p. Enkele nommers. f 0,95 -0,02» UITGAVE VAN G. M. Klemkerk, te Goes EN van 1 5 regels 25 cent, iedere regel meer 5 cent. Familieberichten van 1 5 regeN 50 cent, iedere regel, meer 10 cent. Aan de Nota, door de heeren Brouwers en Mutsaers gevoegd bij het rapport der Staatscommissie in zake de regeling der Defensie, ont- leenen wij het volgende met betrek king tot de invoering van den per soonlijken dienstplicht. Na voorop gesteld te hebben, dat door hen in beginsel aangenomen wordt de stelling, door de Grondwet gehuldigd, dat op alle Nederlanders de plicht rust tot de verdediging des lands mede te werken, en dat die medewerking, zoo noodig, met de wapenen in de hand moet worden verleend, zegt de Nota «Ten einde eene onjuiste opvatting van hunne zienswijze omtrent de beteekenis der dienstvervanging in het leger te voorkomen, hebben de ondergeteekenden zicli veroorloofd hier het stantpunt aan te geven, waarop zjj zich ten aanzien van den militairen dienstplicht plaatsen. Uit hetgeen door hen dienaangaande op den voorgrond is gesteld, volgt evenwel volstrekt niet, dat zij de meening zijn toegedaan, dat op ieder staats burger de zedelijke plicht zou rusten in vollen vrede als soldaat in het leger te dienen. Het dragen der wapenen tot de verdediging des lands en de militaire dienst bij het leger in tjjd van vrede zijn twee verplichtingen, die zeer bepaaldelijk van elkander moeten worden onderscheiden. De ondergeteekenden veroorloven zich hierop uitdrukkelijk te wijzen, omdat hieromtrent niet zeldzaam verwarring van denkbeelden bestiat. Ook de meerderheid der commissie legt, naar hunne meening, te veel den klemtoon op den militairen dienst bij liet leger in tijd van vrede, bij hai e beschouwingen omtrent den dienstplicht en bepaaldelijk bjj het bespreken der dienstvervanging in het leger. De staatsburgers, die niet de minste roeping gevoelen in tijd van vrede in het leger te dienen en een plaatsvervanger stellen, onttrekken zich, volgens haar aan een der ernstige plichten, die zjj jegens het vaderland hebben te vervullen. Doch hoe is het dan te verklaren, dat zij, dit aannemende, eene i egeling van den dienst plicht kon voorstellen, waardoor tal van jongelieden wegens redenen, die zjj op 20jarigen leeftijd konden doen gelden, ge durende den ge ïeelen duur van hun dienst plicht, zelfs in oorlogstijd, van den eigen lijken krijgsdienst worden vrijgesteld en daarentegen aan een groot aantal nijvere burgers, die dergelijke redenen van vrij stelling bjj den aanvang van hun dienst tijd niet konden opgeven, de verplichting wordt opgelegd tot hun 40e levensjaar beschikbaar te blijven voor den krijgsdienst, en bijgevolg gedurende ;20 jaren tot de verdediging des lands zoo noodig de wapens te dragen en wellicht het offer van het leger te brengen? De ondergeteekenden hechten daarentegen niet die groote beteekenis aan den dienst bij het leger in den tijd van vrede, maar verlangen, dat allen, en zooveel doenlijk in gelijke mate, de opofferingen dragen, die bjj den strijd voor de onaf hankelijkheid des lands aan de bevolking gevraagd zullen moeten worden. Ongetwijfeld moeten de O De derde, de heer Reuther, overleed sedert. staatsburgers zich tjjdig voorbereiden tot het vervullen der taak, die hen bjj dien strjjd zal wachten maar aangezien dienst in het leger der meest drukkende last is, die op de bevolking in vredestijd kan wor den gelegd, mag, naar hunne meening, die verplichting haar alleen dan worden op gelegd, indien er geen ander middel te vinden is om haar tot de taak der verdedi ging te bekwamen. «Op dien grond meenen zjj, dat ten op zichte van elk voorstel, dat tot het wijzi gen van dienstplicht in het leger wordt ge daan, onderzocht dient te worden, of hier door eene verzwaring van de militairen las ten der bevolking zal worden teweeggebracht, en indien zulks werkeljjk het geval blijkt te zijn, of de invoering van den voorgestel den maatregel volstrekt noodzakelijk is in het belang van de verdediging des lauds. Die beide vragen hebben de ondergeteekenden zich voorgelegd tot het beoordeelen van het door de commissie gedane voorstel tot af schaffing der dienstvervanging in het leger, en aangezien zij op geen van beiden een bevredigend antwoord hebben kunnen geven waardoor de invoeiing van den maatregel gewettigd zoude zijn, rekenen zjj het zich ten plicht hunne beschouwingen te dien aanzien onder de Hooge aandacht van Uwe Majesteit te brengen. Al dadelijk veroorloven zij zich de op merking, dat door de dienstvervanging geen enkel man tot militairen dienst verplicht wordt, die door de invoering van den per soonlijken dienplicht hiervan vrijgesteld zou worden. Dikwijls wordt de zaak voorgesteld alsof de mindergegoeden nu moeten dienen iu de phats of ter wille van de meergegoe- den. Die voorstelling is volkomen onjuist. De plaatsvervangers treden geheel vrijwillig in dienst in de plaats van degenen, die zij vervangen, bepaaldelijk omdat zij er eigen voordeel in zien. Zoo wordt jaarlijks dooi de meergegoeden wellicht niet minder dan één millioen gulden aan de mindergegoeden voor dienstvervanging in het leger vrijwil lig uitgekeerd. Dit geldelijk voordeel, dat au.D een groot aantal mindergegoeden ten brte komt. zal door de afschaffing der dienst vervanging voor hen geheel verloren gaan Maar buitendien, dit is de hoofdzaak, de militaire verplichtingen der geheelebevolking, ook der mindergegoeden, die geen plaats vervangers kunnen stellen, zullen bij invoe ring van den persoonlijken dienstplicht., zoo als door de commissie voorgesteld is, aan merkelijk worden verzwaard. Op dit laatste meenen de ondergeteekenden zeer nadrukke lijk te moeten wijzen. «Ten eerste zal, indien in de toekomst, jaarlijks ongeveer 750 dienstplichtigen tot kader moeten worden opgeleid, het jaar lijks te lichten contingent zoo groot geno men behooren te worden, dat daaruit niet alleen het vereischte aantal soldaten, maar bovendien ook het benoodigde dienstplichtig kader kan worden verkregen. «Tot het verkrijgen van de verlangde legersterkte aan soldaten zal het bijgevolg noodig zjjn jaarlijks ongeveer 750 man meer te lichten, dan indien tot het samenstellen der kaders in hoofdzaak op vrijwilligdienenden werd gerekend, en in die 7erhooging van het contingent met 750 man zal verreweg het grootste aandeel door het minder gegoede gedeelte worden geleverd. «Ten tweede zal in het vervolg de eerste oefeningstijd, gedurende welken de dienst plichtigen in werkelijken dienst en onder de wapenen moeten blijven, voor de bere den wapens 2'/2 jaar bedragen. «Bij het behoud der dienstvervanging zouden, evenals tot nu toe, plaatsvervangers hierbij hoofdzakelijk kunnen worden inge deeld, terwijl bij de invoering van den per soonlijken dienstplicht voor den dienst bij die wapens uitsluitend dienstplichtigen aan gewezen zullen moeten worden. Het grootste gedeelte dezer 828 jaarlijks hiertoe te be stemmen dienstplichtigen, die vermoedelijk grootendeels tot de minder gegoeden zullen behooren, zal bijgevolg Vs jaar langer onder de wapenen moeten blijven, dan indien de plaatsvervanging was behouden. Ten derde zal de helft der dienstplichtigen bij de infanterie en vesting-artillerie gedu rende de drie wintermaanden November, December en Januati met groot verlof wor den gezonden, om van Februari tot Mei, nadat de andere helft der lichting met groot verlof zal zijn vertrokken, weder onder <le wapenen te komen, ten ware die dienst plichtigen mochten verkiezen 25 maanden in werkelijken dienst te blijven. «Duidelijk is het, dat deze maatregel vooral op de minder gegoede dienstplich tigen zal drukken. Aan hen wordt geene andere keuze gelaten, dan 15 maanden in plaats van eéu jaar werkelijken dienst of wel in den winter op een tijdstip waarin in den regel het gebrek aan werk het grootst is, gedurende drie maanden met verlof in hunne gezinnen te moeten doorbrengen, op voorwaarde later van Feb-uari tot Mei, dat is op een gunstig tijdstip /oor den arbeider tot het erlangen van werk, weder onder de wapenen te blijven. »Bij de aanwezigheid der plaatsven angers in het leger zou de toepassing van soortge lijken maatregel ongetwijfeld minder druk kend voor de dienstplichtigen kunnen wor den gemaakt. »Ten vierde zal, door de afschaffing der dienstvervanging, de dienst zelf zwaarder voor de dienstplichtigen worden. Aan de corvee diensten /vordt tegenwoordig door al de plaatsvervangers buiten twijfel deelge nomen, terwijl uit den aard der zaak van die dien ten zullen zijn vrijgesteld degenen die tot kader moeten worden opgeleid en die voor eeo groot deel zullen behooren tot degenen, die zich thans doen vervangen. »De ondergeteekenden hebben gemeend, door deze voorbeelden duidelijk te moeten aantoonen de gegrondheid hunner bewering, dat de invoering van den persoonlijken dienst plicht in het leger, wel verre van verlich ting van dienst aan te brengen voor degenen, die zich niet kunnen doen vervangen, wel degelijk eene aanmerkelijke verzwaring van den militairen dienstplicht voor alle dienst plichtigen, zoowel voor de meer- als voor de mindergegoeden, ten gevolge zal hebben.» 29 Mei 1889. Bij Kon. besluit is benoemd tot notaris binnen het arrondissement Middelburg, ter standplaats de gemeente Middelburg, de heer O. J. Huvers, thans notaris te Co- lijnsplaat. Goes. In de gisteren avond gehouden vergadering der Coöperatieve Voorschotver- eeniging en Spaarbank is in de vacature wijlen den heer M. A Ramondt voorzitter, tot bestuurslid gekozen de heer H. J. Mol. hoek met 15 van de 22 stemmen. Op den heer C. Risseeuw waren 7 stemmen uitge bracht. Eén biljet was in blanco. De heer J. van Schouwen heeft zijne benoeming tot lid der prov. Staten van Zeeland aangenomen. In de te Amsterdam gehouden ver gadering van de Vereeniging tot bevordering der Nederlandsche visscherij weid medege deeld dat die vereeniging 13 afdeelingen, 7 correspondentschappen en 4 donateurs telt. De aftredende bestuursleden, de heeren Aberson, Hoogenraad, Speelman en Lith de Jeude werden herkozen. Een voorstel van de afdeeling Ierseke om een lokaal onderzoek van regeerit.gswege naar den toestand der oestercultuur op de Oosterschelde te bevor deren, werd bestreden door dr. Lith de Jeude, die meende dat de regeering zal antwoorden dat een adviseur voor den treurigen toestand van die teelt op de Oosterschelde is benoemd. De afgevaardigde voor Ierseke, de heer dr. Leo de Leeuw, persisteerde bij het verzoek. Besloten werd een adres, door de afdeeling Ierseke te ontwerpen en toe te lichten, door het hoofdbestuur aan de regeering te doen opzenden. Met het meeste genoegen ver klaarde het hoofdbestuur het voorstel der afdeeling Ierseke, om bij de consulaire agenten op bevordering van den oesterhandel aan te dringen en daarvan geregeld verslag te geven, bij de regeering te zullen brengen, evenals een verzoek om nogmaals op koste- looze consenten voor de visscherij op de Schelde en de Zeeuwsche stroomen aan te dringen. M. C. - De heer I. P. Le Roy, geagreëerd klerk bij de posterijen te Vlissingen, heeft voldaan aan het z. g. klein-directeursexamen terwijl de heer 11.1. K. Buwalda, directeur- brievengaarder te Wemeldinge, slaagde bij het examen van telegraafambtenaar in den postdienst. Het kon. besluit tot wijziging van het kon. besluit betreffende de besmettelijke veeziekten bepaalt o. a., dat, terwijl vol gens de vroegere regeling geen schadeloostel ling werd verstrekt voor een dier, aan be smettelijke veeziekte gestorven en waarvan de overblijfselen zijn vernietigd of onscha delijk gemaakt, thans in de gevallen en naar den maatstaf, door den minister van binnenlandsche zaken te bepalen, door den burgemeester op rijkskosten eene gedeelte lijke schadeloosstelling kan worden gegeven voor de huid van het dier. Evenzoo kan in bijzondere gevallen, de minister eene door hem te bepalenschadeloostellinguit'srijkskas toekennen aan den eigenaar van een dier, dat is ingeënt en binnen een door den minister gestelden tijd volgens de verklarihg van eenen geëxamineerden veearts gestorven is aan de ziekte, waartegen het was ingeënt. Inenting tegen varkensziekte mag slechts geschieden, indien de burgemeester daartoe vergunning heeft verleend. Het kon. be sluit geeft aan den minister de bevoegd heid, in bijzondere gevallen de inenting op rijkskosten te doen geschieden. Naar het Handelsblad verneemt, zijn in de afdeelingen der Tweede Kamer, bij het onderzoek der onderwijswet, eenige nota's overgelegd, die bij het verslag Jzullen worden gevoegd. Zoo heeft de heer Huber eene berekening gemaakt over de gevolgen van het nieuwe art. 45 (bijdrage van het rijk voor de gemeenten), ten betooge dat de gemeenten in Friesland door toepassing van het voorgedragen stelsel zeer zullen worden gedrukt. De heer W. van Dedem

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1889 | | pagina 1