NIEUWSBLAD VOOR ZEELAND, CHRISTELIJK- HISTORISCH 1889. No. 78. Dinsdag 2 April Derde Jaargang. VERSCHIJNT F. P. D'huy, te Middelburg. PRIJS DER ADVERTENTIES; ZEEUW, ipLKEN MAANDAG- "WOENSDAG- EN VRIJDAGAVOND. Prijs per drie maanden franco p. p. f0,95 Enkele nommers. -0,02» UITGAVE VAN G. M. Klemkerk, te Goes EN van 1 5 regels 25 cent, iedere regel meer 6 cent. Familieberichten van 1 5 regels 50 cent, iedere regel meer 10 cent. Bij dit nummer behoort een Bijvoegsel. Uit de Tweede Kamer. De Arbeidswet, die thans in de Kamer in behandeling is, raakt groote en diep ingrijpende belangen. De maatschappelijke toestanden, zooals die door de uitbreiding van het fabrieks wezen geworden zijn de meer of mindere welvaart van den arheiderstand, do' steeds toenemende malaise, waardoor vele werk gevers mo-dte hebben zelt te bljjven die ze zijnde zedelijke toestanden in het huis gezin en daarbuiten de roeping der Kerk om eene macht ten goede te zijn in de maatschappij het is reeds gebleken, hoe men, sprekende over de wet, deze dingen als het ware niet onaangeroerd kan laten en hoe zij, naarmate het standpunt dat door den spreker wordt ingenomen, elk op hunne wijze licht werpen op het gebied van den arbeid, in welks verwikkelde toestanden deze wet een begin van regeling beproeft te brengen. De heer Lohman heeft bij de algemeene beraadslaging enkele zeer gewichtige punten aangeroerd, die verdienen uit het «Bijblad» overgenomen en in wijder kring te worden medegedeeld. Wij willen sommige stukken hier laten volgen. In de eerste plaats de opmerking aan het adres van den heer Domela Nieuwen- huis, dat men bij het spreken over «de ellen dige toestanden,» toch niet voorbijzien moet, wat eigenlijk de eerste oorzaak van alle ellende ishet feit der zonde. „Ik kan over deze quaostie niet spreken zooals ik meen dat geschieden moet, zonder een punt aan te raken, dat nog niet in het debat geweest is en dat in deze Kamer geen punt van discussie behoeft te zijn. Ik ben namelijk overtuigd, dat welke wetsontwer pen men ook make, de op het oogenblik heer- schende ellendige toestand niet veel zal wor den veranderd, omdat de reden van dien ver keerden toestand_ in de eerste plaats ligt in de zonde. Ik wil dit hier uitdrukkelijk uit spreken tegenover diegenen die tot het volk het woord voeren; die, gelijk ik onlangs in eene redevoering van een onzer groots ie re denaars las, aan het volk vertellen, dat er een God in onze borst is, en dat die God nu aan de beurt is om te spreken; dat er dan een betere toestand in het leven zal komen. Ik geloof van dien „God in onze borst" hoe genaamd niets Ik zal niet met den afgevaardigde van Scho- terland in discussie treden over de vraag, waar de zonde vandaan komt. Dat kan hier onbesproken blijven. Maar zij is er, en dat wensch ik hier uit te spreken. En wanneer men, tegenover het volk staande, doet alsof de zonde alleen zit bij de zoogenaamde kapi talisten en niet bij de arbeidende standen, niet bij het volk in al zijn kringen, dan noem ik dat eenvoudig volksmisleiding en anders niet. Ik erken dat er zeer veel nood en ellende onder het volk bestaat, en ik wil niet ont kennen dat dit gedeeltelijk te wijten is aan den wettelijken toestand. Maar veel meer ligt het aan toestanden waarvan noch de liberale, noch de anti-revolutionaire, noch eenige andere party in den lande de onmid dellijke aansprakelijkheid heeft. Spreker wil daarom niet met den heer Domela Nieuwenhuis tabula rasa maken, niet alles onderstboven halen, gelijk voor honderd jaar in Frankrijk geschiedde, want wat daarop gevolgd is, is bekend hij ziet naai andere machten om ter hervorming. De Kerk moet weer invloed gaan oefenen op tie maatschappelijke toestandenniet als politieke maar als sociale macht. „Waar ik in de eerste plaats op wil wijzen is: de kerk; want wanneer men de maat schappij wil hervormen, dan moet men gaan tot die lichamen, die met de familiën en met de menschen persoonlijk in aanraking komen. Dit kan de wetgever niet. Nu heeft men, ook aan de zijde waar de afgevaardigde uit Schoterland staat, op allerlei wijze getracht de Kerk te vernietigen en dit is een van de hoofdredenen, waarom op dit oogenblik de toestanden zoo moeilijk te genezen zijn. Ik erken en dat heb ik hier dikwijls uitge sproken dat de Kerk als politieke macht haren invloed verloren heeft, en ik hoop dat zij dien steeds meer en meer zal verliezen. Maar daarentegen acht ik de kerk als sociale macht van het allereerste en allerhoogste belang, mits men haar niet in hare roeping belemmere door kunstmatig bijeen te houden wat zich niet bijeen gevoelt. In de maat schappij kan de kerk alleen optreden wanneer zjj in eigen midden eensgezind is. Vandaar dat de anti-revolutionaire partij een artikel heeft opgenomen in haar program, dat van de allergrootste beteekenis is, en ten nauw ste samenhangt met al hare beginselen, het is het bekende artikel 20, dat maar niet zoo kan weggeveegd worden, als were het een aanhangsel; het hangt samen met de ge- lieele opvatting van Staatsrecht, die de anti- revolutinaire party is toegedaan. Wat dat artikel bevat, vraagt men. Dat artikel betreft de verhouding van Kerk en Staat, en ik wensch er op te wüzen, omdat zoovelen in ons land niet schynen te begrypen, dat de tegenwoordige beweging op kerkelyk gebied ook van groote sociale beteekenis is. Het is myne innige overtuiging, dat de Protestantsche kerken alleen dan werkelyk hervormend kunnen optreden, wanneer zü niet, zooals tegenwoordig het geval is, ge dwongen zyn om elkander onderling te ver scheuren en te vernietigen, maar wanneer elke kerk op zich zelve vry kan intreden in de maatschappy." De Roomsche Kerk vooral in het buiten land. beseft hare roeping in dezen. Maar ze heeft in de Protestantsche landen een voorrecht, die de Protestantsche kerken mis'en. Zy is vrij van den staat. De prote stantsche kerken zijn dat niet. „Met onze Protestantsche kerken echter is juist het omgekeerde het geval. Zy zyn eerst verbonden geweest aan den Staat, en nu zyn zy welinschyn daarvan losgemaakt, maar de Staat heeft, door allerlei kunstmatige banden te scheppen, de Protestantsche kerken kunstmatig aan elkander verhonden, en daar door die kerken gedoemd om met elkander te strijden over de vraag, wie in haar midden haar inzichten zal doen zegevieren. Zoolang zy dien stryd voeren, moeten zy wel hare sociale roeping uit het oog verliezen. Ziedaar wat ik duidelyk op den voorgrond wilde stellen. Men moge er om lachen, het zy zoo. Maar ik voor my rangschik vele van die mannen, die vaak met minachting door alle liberalen in den lande onder de zoogenaamde doleerenden worden gerekend, onder de sociale hervormers. Alleen langs den weg van losmaking van kunstmatige banden zullen de Protestantsche kerken hare roeping kunnen vervullen, en daardoor zal meer goed uitgeoefend worden dan door alle redevoeringen in volksvergaderingen of arbei- dersparlementen gehouden." Geef dus allereerst aan de Kerk de vol ledige vrijheid, opdat zij haar roeping kun nen vervullen, en laat dan de staat optreden waar maatschappelijke groepen met elkaar in botsing zouden komen. Niets verhindert hier zelfs linker- en rechterzijde om samen te werken. „Ik heb de roeping der kerk op den voor grond gezet, om des te beter en gemakkely- ker op het gebied van den Staat te kunnen medewerken met alle leden dezer Vergadering. Ik ben het niet eens met degenen, diemeenen, dat tusschen rechter- en linkerzijde der Kamer op dit punt geene samenwerking mogelyk zou zyn. Wanneer men der kerk geeft wat der kerke is, namelijk volledige, yrye ont wikkeling, zooals zy zelf goed vindt, dan geloof ik dat op het gebied der wetgeving beide richtingen goed zullen kunnen samen werken. Want ik beweer allerminst dat, door de zaak aan de kerk over te laten, de taak afgedaan is, en de wet er buiten kan blyven." Zal men nu tot een betere regeling ko men, dan mceten allen medewerken, en om die algemeene medewerking te verkrij gen is de tusschen komst der Regeering noodig. Edochde wetgever blyve op het ge bied der industrie hij trede niet op dat van het gezin. Dit denkbeeld wordt uitvoerig aldus ont wikkeld «Mij is de kring van het gezin heilig. «Wanneer men eenigszins de ontwik keling van ons Staatsrecht, gedurende de drie laatste eeuwen nagaat, dan komt men tot de conclusie, dat sedert, ik zeg niet door de Hervorming, want wij ne men hetzelfde waar in Katholieke landen, allengs de kringen en verbanden die vroeger hebben bestaan, verdwenen zijn. «Het indivudu komt geïsoleerd te staan tegenover den Staat. De corporatiën van vroeger, die eene publiekrechtelijke be teekenis hadden, zijn privaatrechtelijke vereenigingen geworden. «Alleen het gezin, als een door God geschapen kring, hoeft stand gehouden. Dat is nog de kring waar de Staatsmacht zich buiten gehouden heeft. De leden van een gezin genieten dezelfde bescherming, die alle burgers genieten, zelfs, zoo het noodig is, tegenover de ouders. Maar de leiding van het gezin, alles wat de opvoe ding betreft, bleef tot dusver in ons land geheel overgelaten aan de laatsten. De ouders hebben hunne macht, naar mijn oordeel, waarmede deze zijde der Kamer zeker instemt, niet ontvangen van den Staat, zoodat zij als het ware handelen als gedelegeerden zy zijn door God zelf over hun gezin gesteld, en ik wensch dien kring zuiver te houden van de di recte inmenging van den Staat. De verantwoordelijkheid voor eene richtige vervulling van hun plicht moet blyven voor rekening van de ouders zeiven. «Het zou mijns inziens een omkeering zijn van Gods wet, den vader te straffen voor het feit dat hy zijne kinderen niet goed opvoedt, of te lang of te kort doet werken. «Wanneer de vader van een gezin een bedrijf uitoefent, dan valt hy natuurlijk onder de wet zooals iedereen, want men maakt by wetsovertredingen geen uitzon dering voor vaders omdat zij vaders zijn. Als een vader als fabrikant de wet over treedt, kan hy gestraft worden, maar niet omgekeerd; de vader moet niet worden gestraft, omdat de fabrikant de wet oveitreedt. «Brak men met dit beginsel, dan zou de verantwoordelijkheid van den Staat nog veel grooter worden dan die nu al is. Het kind wordt dan klager tegen den vader. Wat de Staat niet verbiedt, wordt laugzamerhand geacht geoorloofd te zijn. Daardoor wordt de band van het gezin verzwakt. Om enkele misbruiken te we ien, wordt dat gezir. zelf gedood, enten slotte leidt dit toch weer tot verzwakking van den Staat.» Daarop toont de spreker aan dat ook uit de Wet Van Houten het verkeerde denkbeeld dat de vader moet gestraft wor den, is weggenomen én vervangen door straf voor dengeen die het kind in dienst had genomen; en dat de wetsontwerpen van de ministers Modderman en Du Tour, geheel van dat verkeerde denkbeeld op voeding van het gezin uitgaande, gelukkig ayn gevallen. Tegenover dat in den grond socialistisch standpunt, preciseert de heer Lohman het zijne aldus «Ik kan niet toegeven en my dunkt dat niemand die liefde voor het volk heeft dit kan doen dat een vader, die brood noodig heeft, wanneer hy zyn kind naar de fabriek zendt, als een mis» dadiger rnoet gestraft worden. Men kan wel verbieden dat dit geschiede, maar een vader is nog geen misdadiger alshy anders handelt dan de overheid nuttig acht. Nu verheugt het mij dat dit wets ontwerp een beteren weg oqgaat. Het treft niet allen arbeid, niet alle bedrijven en ook niet de ouders van het gezin, maar hoofdzakelijk de fabrieken. Ook in het buitenland is de Staatsbemoeiing, althans hoofdzakelijk, altijd tot de fabriek beperkt gebleven. Op mijn standpunt kan men het ver bod van vrouwenarbeid, zelfs de bepa ling van een normalen arbeidsdag voor dej verschillende bedrijven verdedigen. Zoodra men zich plaatst op het stand punt van arbeider tegenover aroeidgever, is daartegen geen principieel bezwaar, doch wel zoo lang men blijft staan op het standpunt van het gezin. Nu is echter de groote vraagHoever mag de wetgever ingrijpen Wy hebben hier te doen met twee vlak tegenstrydige behoeften. De industrie name- lyk heeft om te bloeien vryheid noodig. Zy kan niet zyn eene Staatsinstelling. Maar omgekeerd, hebben de arbeiders Staatabe- scherming noodig. Anders worden zy het slachtoffer der concurrentie. Nu is de onder gang der industrie natuurlyk tevenk de ondergang der arbeiders, en zoo kan de Staat, door de arbeiders te besihermen, lichtelijk den ondergang van arbeiders en fabrikanten beide bewerken. Daarom moet men niet dan met de uiterste omzichtigheid in deze handelen. Hoe nu op de hoogte der feitelyke toestanden te komen Een enquête is goed, maar niet voldoende, omdat zy geen middel tot genezing van de kwalen aanwyzen kan. Daarom dient er een organisatie te komen, eenerzijds van de arbeiders, en andererzyds van de fabrikanten, en alzoo een orgaan geschapen te worden waarmee de Regeerirg in onderhandeling kan treden, en dat tevens dienen kan om fabrikanten en arbeiders onderling hun gemeenschappelijk belang niet te doen in den weg staan, maar dat te bevorderen. Dit pleidooi voor de ia het Program vaa

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1889 | | pagina 1