CHRISTELIJK- NIEUWSBLAD HISTORISCH 1889. No. 63. Dinsdag 26 Februari. Derde Jaargany. VOOR ZEELAND. VERSCHIJNT G. M. Klemkerk, te Goes F. P. D'huy, te Middelburg. PRIJS DER ADVERTENTIES; GEVAARLIJKER DAN ROME. EIIW, elken MAANDAG- WOENSDAG- en VRIJDAGAVOND, Prjjs per drie maanden franco p. p. f0,95 Enkele nommers-0,025 UITGAVE VAN en van 1 5 regels 25 cent, iedere regel meer 5 cenl Familieberichten van 1 5 regels 50 cent, iedere regel meer 10 cent. Als wij aan dit onderwerp toe komen zij nogmaals herinnerd, dat wij den strijd niet hebben tegen personen. Ook de heer Lohman niet. Tegen de liberale beginselen streed Groen van Prin=tererstreed de antirevolutionaire kamerclubstrijdt ook de de heer Lohman. Van de achtenswaar digheid der personen, de dragers dier be ginselen, doet ook hij niets afmaar daarom te meer moet op hunne beginselen gepast worden. „Meen nu niet (zoo schrijft hij aan den staatsprofessor) dat ik, Uwe politiek als onoprecht veroordeelende, ook U of Uwe vrienden voor sluw en arglistig houd. Over personen vel ik geen oordeel; en ik ben ten volle overtuigd dat verreweg de meesten uwer niet inzien, hoe vrijheiddoodend hunne beginselen zijn. Maar daarom zijn zij nog des te gevaarlijker. Ook de „Ge reformeerden" hebben in het stuk der vrij heid wel gedwaald maar juist doordat zij hunne beginselen oprecht en consequent trachtten door te voeren, wekten zij den tegenstand op tegen" hetgeen er verkeerds in was en kwamen zij tot ontdekking van de fouten die er in schuilden. Maar gijlieden, om uwe beginselen te kunnen handhaven, deinst steeds vooi de toepassing terug, zoodra de tegenstand te sterk of het ware begin sel te openbaar wordt. Zoo blijft gij en blijven zij die op Uw standpunt staan, op den doolweg. „Gij zult dus begrijpen, Hooggeleerde Heer! waarom om nog even op de vergelijking met de Fransche vrijheidsbroeders terug te komen, de slag door de „verbonden partijen" op 6 Maart jl. geleverd, voor ons is geweest, wat de slag der „verbonden mogendheden" te Leipzig voor de vertrapte volkeren geweest is, de bevrijding namelijk van een drukkend juk." Op het minder gevaarlijke van Rome dan van de liberalen wezen wij reeds. Rome is als Duitschland, dat niet als een roover in ons land valt, maar, hoe kort te voren dan ook, ons den oorlog zou verklaren. Bovendien, het heeft zich in 't openbaar gewapend en wij kunnen ons dus tegen Rome als tegen Duitschland, ook wapenen. Maar de liberalen zijn als de Franschen in 1795, die als «broeders» kwamen, met den heerlijken kreet «vrijheid, gelijkheid, broederschap»wel is waar zonder kousen en schoenen, maar dan toch met de prach tigste beloften. En met welk een uitkomst Dat zij ons de vrijheid ontroofden, in stede van ze te bevestigen. Wij werden geannexeerd. Dit doet ook het liberalisme. Maar zegt de heer Lohman. Misschien overdrijf ik. Mogelijk zijn de ultramonta- nen veel gevaarlijker dan de liberalen maar zelfs dan nog verkiest hij de eersten boven de laatsten. En waarom? „De reden ligt voor de hand. „Wat een Ultramontaan wil, wat hij ook in dezen tijd en in ons land wil, weet ik misschien nietmaar wat hij kan weet ik wel. Zonder medewerking van zijne medestanders kan hij niets! „Nu weet een ultramontaan ook wat een antirevolutionair kan zonder hem. „Zonder elkander kunnen zij niets. Zy hebben dus elkander altijd op politiek ge bied in de macht. Door zijn saamgaan met den antirevolu tionair wordt de ultramontaan niets hoe genaamd sterker, dan voor zoover zijn bondgenoot het goedvindt. Hetzelf de geldt natuurlijk evenzeer van den anti revolutionair tegenover den ultramontaan." Houdt dat samengaan op, dan weten wij bij ervaring wat de liberalen kunnen. „Maar wanneer een van beiden zich op politiek gebied öf terugtrekt öf aansluit bij U, dan keert de zaak precies om. Wat Gij en Uwe vrienden wilt, dat hebben wij lang reeds bemerktwat gij kun t, zoolang uwe beide tegenstanders verdeeld zijn, uit nemend gevoeld. Gy kunt ons beiden, beurt om beurt, doodslaan, zonder dat wij een vin kunnen verroeren. „Is het in deze omstandigheden dan voor ons niet beter oordeel nu eens onpartij dig om maar een beetje macht in eigen handen te houden Iets is toch altijd beter dan niets. Als gij, zij en wij elkander allen een weinig in evenwicht houden, dan is er tenminste eenige kans op ware gelijkheid, vrijheid en broederschap. Welnu! Dat ge schiedde niet vöör 6 Maart. Toen waart gij lieden alleen baas, en druktet uw beide tegenstanders zoetjes aan dood. Dat ge schied^ wèl (namelijk dat evenwiciit hou den, die betrachting der gelijkheid enz.) onder het Ministerie Mackay, dat tot dus ver ieder het zijne gaf, en immers ook in rechte linie afstamt van het „monster verbond". „Waar zulke kinderen worden geteeld, behoeft gij u over de moraliteit der ouders nog niet al te beangst te maken!" Prof. Spruijt had geklaagd dat de zonen van Calvijn, zelfs zij, de Ultramontanen laten begaan; en dat terwijl hunne vaderen «de litteekens van Rome's bloedige tyrannie op het lichaam» droegen. Zeer ter snede merkt de heer L. opDaarmede bedoelt gij immers de Gereformeerdenniet de discipelen van Erasmus en diens geestver wanten?» Immers zooals men weet, vindt liet tot liberalisme verwaterd protestantisme onzer eeuw, zich niet bij Calvijn en Luther, maar bij Erasmus het best terug. «Hoe lange nog?» klaagt de professor. Er is reden te over om hierop aan te merken, zooals de heer Lohman doet: „Maar wilt gij, willen uwe vrienden de Ultramontanen dan niet laten begaan? „Hebt gijlieden het voornemen den Paus of andere Ultramontanen te beletten te handelen en te spreken, zooals zij thans doen? „Is niet het Ultramontanisme hier te lande zoo sterk geworden, juist onder het bestuur uwer eigene vrienden? „Bewijst dit niet, of dat ook gij er niets aan doen kunt; öf dat Uw eigen politiek het Ultramontanisme in de hand werkt Maar de heer Spruijt bedoelt het klaar blijkelijk zoo: «Niet alleen laten die ont aarde Calvinisten de Ultramontanen begaan dat kunnen destakkerts toch werkelijk niet helpen, maar zij sluiten een verbond met hen. Tot hoelang zal dat duren En dan antwoordt de heer Lohman, die het bestaan van een «verbond» niet voor de honderd en zooveelste maal ontkennen wil, dat er samenwerking is, en wanneer die eindigen zal. „Die samenwerking zal eindigen, zoodra Gij en Uwe vrienden onze vrijheid niet alleen met woorden maar ook daadwerkelijk zult beschermen tegen elke, ook zijdelingsche, aanranding, onderkruiping en ondermijning van Staatswege, zoodra gij niet langer de openbare school enkel voor uwe geestver wanten exploiteert; niet langer aan allen, die in beginsel tegen u overstaan, allen we zenlijken invloed op wetenschappelijk, ker kelijk en politiek gebied ontzegt, niet langer de burgemeesters en onderwijzers als de colporteurs uwer beginselen beschouwtniet langer duldt, dat uwe groote en kleine pers organen de eenvoudige geloovigen bespotten, en de antirevolutionairen erger of ten minste even erg verguizen, als de paus het de pro testanten in bet algemeen doet; niet langer, met toepassing van het Macchiavellistisch verdeel en heerscb, poogt te regeeren, door beurtelings Rome tegen Dordten Dordt tegen Rome uit te spelen, en ophoudt het eene deel der natie tegen het andere op te hitsen en in het harnas te jagen. „Want evenmin als onder Dordt, of onder Rome, verlangen wij onder „het" Synode of het Nut te zitten. „Tot zóólang dus nog", roept Gij uit. Maar dan eindigt die samenwerking nimmer „Ik geloof het met U. „Maar laat my dan om U te troosten, ten slotte, nog een anderen termijn stellen. „Die samenwerking zal ook eindigen, zoodra Rome ons een maatregel zal willen afdwingen, die in strijd is öf met onze welgevestigde mede ja vooral door onze voorvaderen veroverde vrijheden, öf met het gelijk recht voor allen, öf met onze openlijk uitgesproken beginselen. „Als dat geschiedt zuilen de antirevolu tionairen, met kalmte naar ik hoop, van de „ultramontanen" afscheid nemen; hunno kracht wederom zoekende in hun isolement." Met een herinnering aan 1881 toen de liberalen geplaatst voor de keuzeRome of de neutraliteit, gelijk die bij monde van nu wijlen jhr de Jonge, door Dordt om des rechts wille verlangd werden waarbij de liberalen, bij monde van minister Six voor Rome en tegen Dordt kozenen met verwijzing naar de mogelijkheid dat zij bij expiratie van den termijn van samenwer king, door Rome en Dordt gelijkelijk om steun gebeden, andermaal voor de keuze: Rome of Dordt zullen geplaatst worden, eindigt de geachte sehrijver zijn zaakrijk betoog, dat wij in veler handen wenschen. Slechts één vraag laat hij onbeantwoord. Het is de vraag, wat hij in die verre toe komst, als het liberalisme tusschen Rome en Dordt zal te kiezen hebben, verwacht. Het zij verre van ons, waar een staats man als de heer Lohman den vinger op den mond houdt, ons in bespiegelingen te verdiepen. Men moet ook wat voor de consciëntie van den tegenstander overlaten. Maar op grond van historie en er varing, waarvan de bewijzen voor het grijpen zijn, waarschuwen wjj alle prote stanten tegen de liberaliteit van het liberalis me, dat voor de keuze geplaatst, als in vorige eeuwen, nooit in een eenig geval voor Dordt, doch immer voor Rome partij kiest De libertijn was van meet af de wegbe reider voor Rome. V Onbegrijpdijk. Terwijl wij nog bezig zijn met onze be handeling van de door het Handelsblad «pittig» en door het Centrum (een roomsch blad) een meesterstuk genoemde brochure van het Goesche kamerlid, den heer Loh man, verrast ons prof. Spruijt met den 4en druk van zijn Antipapistische felheid enz.-» Nu zou men zeggen: die man heeft zyn tegenpartij letterlijk uitgedaagd tot spreken; en zal, nu zijn tegenstander hem in een «pittig» antwooid te woord staat, zeker even pittig zijn in zij ri repliek, en beginsel tegenover beginsel, zaak tegenover zaak stellen. Het klare, kalme betoog van den heer Lohman heeft er immers aanspraak of Mis gezien. Zijn Hoog Geleerde verwaai digt zich niet te antwoorden. Hij zegt allee in een voorbericht dat hij aan dezen or veranderden 3en druk toevoegt«Daar de heeren Lohmans repliek eigenlijk neerkom op de bewering, dat de ultramontanen zee gevaarlijk, maar de liberalen nog gevaarlijke zijn, aciit ik het voorshands niet noodig d discussie voort te zetten, 's Heeren Loh; man's persoonlijke opvatting over de snood heid der liberalen is genoegzaam bekend e, tot vervelens toe weerlegd.» Het komt ons onbegrijpelijk voor, ho prof. Spruijt zich zoo gemakkelijk, zoo licht zinnig, zoo brutaal zouden wij haast zeggen van de zaak durft afmaken. Of ligt Roland thans zelf verslagen Waar blijft toch uw rechtsgevoel, o libe ralen I dat gij tegen dergelijke professoral onbegrijpelijkheid niet opkomt 25 Febr. '89 De Staatscourant van Zaterdaf bevat het Koninklyk besluit omtrent de mi; litieplichtigen voor de lichting 1889; datwri' in hoofdzaak weergeven, onze miliciens drin' gend verzoekende het met andere letter ge', drukte goed in het geheugen te prenten. Art. 1 bepaalt dat de militieplichtigen, be,, houdens de uitzonderingen, tot eerste oefenin; gedurende het geheele eerste jaar van hum nen diensttijd onder de wapenen worder' gehouden. Art. 2 vermindert voor de lotelingen, geer- graad bekleedende, de eerste oefening tot o] tien maanden; zoo zy blijk geven binnei' tien maanden, hunne verplichtingen als mili' cien overeenkomstig den door den ministe; te stellen eisch in alle opzichten te kennen doch die by de regimenten der vesting-artil lerie ingedeeld zijn, moeten na een verbly 1 van drie maanden onder de wapenen, bly ken geven van zoodanige theoretische en practische geoefendheid, dat zy tot de klasse der dienstdoende kanonniers kunnen over gaan. Art. 3 zegt: Voor de lotelingen van genoemde lichting, die naar den daartoe door onzen minister te; stellen eisch, vóór hun inlijving door vry wil-1 lige ;oefening in den wapenhandel voldoende practische en theoretische militaire' kennis verkregen hebben, en die by de infan-1 terie of by de vestingartillerie ingedeeld,) binnen drie maanden na hun indienst- stelling tot milicien-korporaal worden aange steld, wordt de oefeningstyd verminderd in dier voege, dat zij met groot verlof mogen vertrekken zoodra zy ten minste twee maanden als korporaal, en in het ge heel ten minste vier maanden onder de wapbnen zijn geweest. Zy zyn alsdan gehouden in hun tweede en in hun derde dienstjaar telkens zes we ken in werkely ken dienst door te brengen zulks ongeacht hunne verplichting om in hun overige dienstjaren telken jare gedurende hoogstens zes weken voor her halingsoefeningen op te komen, indien bij het korps de lichtiDg waartoe zij be- hooren, mocht worden opgeroepen. Art. 4 zegtOm aanspraak te kunnen doen gelden op de in art. 2 en-3 bedoelde vermindering van oefeningstyd moet de milicien zich voortdurend zeer goed hebben gedragen. (Deze bepaling verdient toejuiching dewijl zij den ouders of voogden gelegenheid geeft zich omtrent het gedrag hunner zonen of pupillen te vergewissen. Voor de miliciens een aansporing om zich op een goed gedrag toe te leggen. Voor de natie een oorzaak

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1889 | | pagina 1