MING
NIEUWSBLAD
VOOR ZEELAND.
CHRISTELIJK-
HISTORISCH
factoring Co.
metten,
de.
t Goes.
t, te Goes.
'ij de Jonge,
nstantané.
E R,
B ODE
1889. No. 60.
Dinsdag 19 Februari.
Derde Jaargang.
ir
t-MANTELS,
IT,
AS, ENZ. ENZ.
riAETS
ns,
teldoeken
verkocht.
Goes.
HINES
MIDDELBURG.
■rs f2.50.
'H
VERSCHIJNT
G. M. Klemkerk, te Goes
F. P. D'huy, te Middelburg.
PRIJS HER ADVERTENTIES:
L0HMA1N EN DE ROOMSCHEN.
IS ER OORZAAK?
RRENTIE.
ie groofe
EVENE
[TIE.
ij den heer
,e Goes nitslnitend
GOES,
en billijk en solied
J# F
dhoudende kleur
k op feestdagen
te Axel vraagt
/oordige.
m. u. m.
2,30 3,45
1,— 4,15
Woensd. en Zat.
7,30 2,20
7,50 2,40
10,30
11,- --
6,— 12,30
door 12,50
nn
me
ZEEUW,
;eb
'eb
van
"Wfi
00
ladl
25
elken MAANDAG- WOENSDAG- EN VRIJDAGAVOND.
Prijs per drie maanden franco p. p. f0,95
Enkele nommers-0,026
UITGAVE VAN
EN
";er;i
astf
van 1 5 regels 25 cent, iedere regel meer 5 cent.3(
Familieberichten van 1 5 regeh 50 cent, iedere regel
meer 10 cent.
Na aangetoond te hebben, dat prol.
Spruijt ten onrechte roemt «over den krach-
tigen indruk, dien (zijn) door bladen van
verschillende richting welwillend besproken
woord gemaakt heeft,» [immers radicale,
roomsche en antirevolutionaire pers zwegen
of vielen den professor af] en gezegd te
hebben waarom hij (die toch niet alles
lezen kan en eerst nu Spruijts uitdaging
in handen kreeg) dezen zoo laat antwoordt,
zet hij de quaestie Spruijt- v. Ogtrop even
op zijn plaats
„De heer O ergerde, meen ik, er zich
over dat een hoogleeraar, wel te ver
staan een uit de publieke kas betaalde
ambtenaar, iemand bovendien die geroepen
is aan jongelieden van alle richtingen on
derwijs te geven, zich beijverde publiekelijk
een deel der zijn arbeid mede-bekostigende
burgers te grieven en in het aangezicht te
slaan, iets dat ook door vele uwer vrienden
een gebrek aan tact genoemd wordt.
In uw antwoord echter doet gij het voor
komen, alsof mr. v. Ogtrop aan de Prote
stanten in het algemeen het vrije
woord zou willen ontnemen.
„Hoewel ik niet de eer heb den heer
v. O. persoonlijk te kennen, mag ik toch
gerustelijk verklaren, dat zijne hersenen
niet zijn „aangedaan." Anders had ik het
wel vernomen. Nu kan, in onzen tijd en
in ons land, een man met gezonde herse
nen zoo iets als Gij voorgeeft gezegd noch
bedoeld hebben. Had hy dat werkelijk ge
daan, dan zou ik in Uw geval het de
moeite niet waard geacht te hebben, daar
over een letter te schrijven. „Maar de
quaestie zelve, hoe ver in zijn publiek
optreden een ambtenaar-hoogleeraar
mag gaan buiten zijn eigenlijk ambtelijk
leven, vind ik wèl interessant en niet
zoo gemakkelijk te beantwoorden. Tot dus
ver schaar ik mij aan de zijde niet van
den heer v. O., maar van De Standaard
(Zie No. 5133), en heb er dan ook niet
over geklaagd, toen een ander der door
ons allen betaalde Hoogleeraren, nog wel
mijn eerste leermeester aan de Hoogeschool,
de liberale Professor Hecker te Groningen,
tijdens de verkiezingen spotrijmen liet druk
ken, waarin o. a. voorkwam
Geen dweepzieke Alexanders,
Geen Brammen vol venijn,
Verdienen Nederlanders
Te heeten of te zijn.
„Integendeel vond ik het kostelijk. Als een
Professor, de man is reeds over „de zestig",
zulke rijmpjes maakt, dan geeft hij een tref
fender beeld van den geest die hem be-
heerscht, dan ooit vriend of vijand leveren
kan."
De heer Lohman wijst er verder op, dat
de liberalen althans wanneer het geen hoog-
leeraar geldt, lang niet eenstemmig den
ken in deze quaestie. Denk slechts aan dr.
Büchler, leeraar aan de Hoogere Hurger-
school te Zwolle die over een dergelijke
zaak door minister Heemskerk beript werd.
De meerderheid der toen in de tweede
kamer aanwezige liberalen gaf (Zie kamer
zitting 13 Mei 1883) den minister gelijk.
Onder hen waren Gleichman, v. d. Loefl,
v. Kerkwijk en Roëll.
Maar, zoo vraagt prof. Spruijt hebt
gij in uw geschrift in 1874 («De Staats
school en de Roomsche kerk») niet tegen
de Ultramontanen gewaarschuwd Zijn de
uitdrukkingen die ik uit dit boekje geput
heb, .niet van U
De heer Lohman antwoordt:
„Ik zou tot uwe lezers willen zeggen: leest
die brochure, doch in haar geheel; houdt
u met enkel by de aanhalingen van dr. Spruy t
en anderen op, maar onderzoekt waarom
ik op de daarin aangehaalde feiten wees;
neemt ook even kennis van mijn zeer kleine,
dadely k daarop gevolgde brochurevan slechts
14 bladzijden, getiteld„Aan Neêrlands Anti-
Clericalen", omdat gij dan in weinig woor
den en zeer duidelijk zult zien, wat ik over
het recht der ultramontanen hier te lande
denk; gij zult dan tevens bemerken, dat ik
in vlak omgekeerden geest schreef als dr.
Spruyt, al waren de feiten die ik daarin ver
meldde voor sommige Roomsch-Katholieken
of Ultramontanen minder aangenaam om te
booren."
Maar zijt gij, Lohman, dan niet van
denkwijze veranderd ten aanzien van uwe
opvatting omtrent het ultramontanisme
vraagt de professor.
De heer Lohman antwoordt met feiten
le. zijn houding bij de interpellatie De Jonge
in 18812e zijn rectorale rede in 1887.
De interpellatie De Jonge was vrucht
ook van Lohmans aandrang, en kon uitter-
aard den Roomschen niet aangenaam zijn
want zij bedoelde een protest tegen de
schending der neutraliteit in de «openbare»
scholen in N. Brabant, waar het onderwijs
feitelijk roomsch was.
«Verstandige» menschen vonden dat De
Jonge en Lohman toen zeer «inpolitiek»
dedendoch «plichtsbetrachting» dreef hen.
De liberalen zaten dan ook met de inter
pellatie in de war. Niemand sprak de
beschuldigingen tegen. Zij lieten allen den
minister Six het spits afbijtenen met de
behendig gekozen uitvlucht, dat men toch
moeilijk stemmen kon over een motie, die
gebouwd was op een krantenberichtje,
maakte deze de interpellatie krachteloos en
redde hij de liberale heeren uit den brand.
Tegen Lohman's en De Jonge's verlangen
werd de wetsontduiking in N. Brabant
bestendigd en op de openbare scholen aldaar,
trots voorgeschreven neutraliteit, roomsch-
katholiek onderwijs gegeven.
Wat de heer Lohman in het gezicht van
de jongste verkiezingen in zijn rectorale
rede zei en drukken liet én ten overvloede
aan velen zijner R. C. vrienden toezond,
wordt nog eens onder de aandacht van
prof. Spruijt gebracht.
„Daarin zeide ik o. a. „aan de zyde van
hen, die de rechten van het geweten hoog
waardeeren, maar soms stellingen verkon
digen, welker consequente ontwikkeling en
toepassing de vryheid van geweten en gods
dienst in haar hart treffen, staat o. a. de
Roomsch-Katholieke Kerk, wier hoofd nog
in zjjn laatste Encyclia de sinds eeuwen
verkondigde stelling herhaald heeft, dat het
niet geoorloofd is de verschillende eeredien
sten rechtens gelijk te stellen.
„De Roomsch-Katholiek bestrijdt in be
ginsel gewetens- en godsdienst-vryheid, doch
iaat, uit noodzaak, haar toe; de rationalist
(waartoe vele liberalen behooren. Red.) ver
dedigt haar in beginsel, maar heft, uit nood
zaak, haar op.
„Ja, ik haalde in een noot op bl. 22 een
citaat uit een boek van den Jezuiet L. Ham-
merstem aan, .ten bewyze dat deze schrijver
de Gereformeerden even gevaarlijk,
ja, gevaarlijker acht dan de Mahomedanen
en Mormonen."
Van Roomsche zyde heeft niemand den
heer Lohman hierover hard gevallen. Veel
zeggend is de wenk, die hij na deze mede-
deeling aan zijn collega geeft
„Wellicht valt er uit de vergelijking van
dit verschijnsel met wat U wedervaren is,
voor U wel wat t© leeren."
Het is voor een onpartijdig verstand
moeilijk te vatten.
Eerst was het in de liberale pers: dit
ministerie voert niets uiten nu is het
dit ministerie maakt te veel haast. Eerst
klaagde men over deszelfs werkeloosheid
thans wil men niet gediend zjjn van deszelfs
werkzaamheid 1
Eerst heette het in blijde verwondering
'tis of wij geen anti-liberale regeering
hebben en thans ergernis dat het er
toch wel is.
Wij hebben het evenwel gedurig gezegd,
ons daarbij den schijnbaar snauwend uit
gesproken, doch niet minder behartigens-
waardigen wenk van Thorbecke herinnerend:
Wacht op haar daden. Gun haar den
tjjd tot voorbereiding. De vrucht er van
zult gij weldra zien.
En nu de vrucht eindelijk rijpte, zal
men nu over het vroegtijdige van de in
diening gaan klagen
Was dan Kappeyne, toen hij met zijn
schoolwet kwam, een schoolwet, niet
wortelende in de natie, minder vlug
dan deze minister met zijn voorstel, bij
welks indiening hij overtuigd mag zijn van
de instemming der meerderheid, versterkt
nog door de rechtvaardigden onder zijne
tegenstanders Riepen dan niet reeds ja
renlang de liberalen te vergeefs om een
betere kiestabel, en was dan van dezen mi
nister, wiens kabinet geboren is uit den wensch
om acht te slaan op billijke klachten, iets
anders te verwachten dan dat hjj aan den
billijken wensch zijner oude tegenpartij zou
tegemoet komen, hij, de Aristides, de recht
vaardige, wiens benoeming van liberale
titularissen zoo geheel is naar der liberalen
edelmoedig politiek hart?
Hadden de liberalen dan geen gelijk toen
zij wezen op de noodzakelijkheid van wyzi-
ging der sinds 1852 nog niet veranderde
kiesdistricten voor de provinciale staten
Is dan de bevolking dier districten niet
veranderd, niet meer dan verdriedubbeld
hier en daar? Kiest niet het eenedistrict
een lid op de 5000 en weer een ander een
lid op de 16000 inwoners, en dient dan aan
deze onbillijkheid en onregelmatigheid niet
een einde te komen
En in plaats van nu deze wijzigingen
met beide handen aan te grijpen, wat gaat
men nu bazelen van partijbelang en de
luiden te wapen roepen, als werd door dezen
minister een aanslag op het landsbelang
beraamd? Ziet men tegen mogelijke ont
binding der provinciale Staten op
Maar was het rechtvaardig tegenover de
nieuwe kiezers, toen gij die ontbinding hij
de grondwetsherziening tegenhieldt en zoo
een toestand in het leven riept, dat de zoo
genaamde wetgevende macht voor een deel
door de oude en voor een ander deel door
de nieuwe kiezers zou worden gekozenen
dat van beide Kamers, de eerste het afge
sloten tijdperk der cencuskiezers zou mogen
voortzetten, terwijl de tweede slechts zou
mogen profiteeren van het nieuwe bloed
Was dit rechtvaardig?
De hand op het hart, o liberalenzijt
gij niet zelve wegens partybelang voor deze
daad van rechtvaardigheid teruggedeinsd,^
toen gij de taak van algeheele grondwets-G
herziening Ladt ter hand genomen
Eischt landsbelang niet samenwerking1^
der beide Kamers; en hoe zal deze mog
lijk zijn bij de tegenwoordige samenstelling^?]
der eerste, geboren als zij is uit een door'ocj
U zelven geoordeelden toestand
Overkomt u dan iets vreemds, wanneer, -
de minister, mede op uw aandrang, einde-ksj
lijk de herziening van deze verouderdeOf
label ter hand neemt Zou deze maatregel
ook niet een tegemoetkoming aan de nieuwe^]
kiezers kunnen zijn, die dan zullen behooren.ert
tot éenzelfde kiesdistrict voor Tweede Ka
mer en Provinciale Staten bei? .ei||
Zou het niet nuttig zijn, zoo voortaan
voorzooveel de Grondwet het toestaat, de c,.
verkiezingen voor kamer en provinciale sta-|(T
ten konden samenvallen? Wordt daardooraj:l
niet bezuinigd, te meer daar de klacht ver-
nomen was dat sommige stembureaux wel-,
eens wat al te hooge onkostenrekeningen
vertoonden
intl
)01
Zou de liberale pers niet beter doen, alSrJ;
zy nu eens iedere gedachte aan partyzaak
varen liet, opdat zij de beschuldiging mocht
ontgaan, als zoude zij enkel uit partij be
lang tegen de nieuwe verdeeling der Pro
vinciale Staten gekant zijn?
Komt, bij eenheid in de samenstelling"")
der eerste en der tweede kamer, de nuii"-)
voorgestelde indeeling niet mede hare party dia
ten goede af'
Neen. Wil de liberale partij in de toe-
komst van deze regeling profijt hebben,
zij houde haar vaandel hoog en bearbeide
de kiezers, opdat spoedig èn de tweede
kamer én de provinciale staten in liberalen
geest zijn samengesteld en zoo in beide e
takken onzer volksvertegenwoordiging een
meerderheid zij, die in elkaar pasten
een samenwerking mogelijk worde, die meer
dan nu, aan de regeering, uit de dan
liberale meerderheid voortgekomen, het
regeeren gemakkelijk maakt.
IV'
De heer Lohman en de veldarbeidA'!
Na het schrijven van Verpen, wavrmïde
wij in hoofdzaak instemmen, zullen wy niet
veel woorden meer verspillen om den botten
uitval van de Goesche Courant op den heer
Lohman te beantwoorden. De redactie van
het blad heeft nu eenmaal het ongeluk,
dat zij van wat de tegenpartij denkt en
doet, zoowat niets afweet. Het orgaan der
Bevelandsche liberalen babbelt er maar op
losof het schrijft slechts na wat anderen
hem voorbabbelen.
Zoo onlangs naar aanleiding van Wormsers
zeer omzichtig antwoord aan den socialist,
die subsidie ook voor socialistische scholen
wenschelijk achtte.
Uit dit antwoord distilleerde het groote
blad in Den Haag of Rotterdam de opmer
king dat antirevolutionairen en socialisten
nauw verwant zijn. Dadelijk was het kleine
blad in Goes er bij om dit letterlijk na te
zeggen.
En nu weer de opmerking dat Lohman
vóór het verbod op den veldarbeid is, dewijl
de Prof. N.Brabanter zich er voor ver
klaard heeft.
«Geloovend op gezag» van de Rotter
dammer niettegenstaande Lohman reede
vroeger in de Prot. N.-Br. zelf verklaard
heeft dat hij zich met de redactie van dat
Cl
8!