NIEUWSBL AD
VOOR ZEELAND,
I
CHRISTELIJK-
HISTORISCH
1888. No. 144.
Donderdag 6 September.
Tweede Jaargang.
VERSCHIJNT
elken MAANDAG- WOENSDAG- EN VRIJDAGAVOND.
Prijs per drie maanden franco p. p. f0,95
Enkele nommers- 0,025
EN
F. P. D'liuy. te Middelburg.
PRIJS DER AD VERTENTIEN
Zoo behoort het.
UITGAVE VAN
G. M. Klemkerk, te Goes
van 1 5 regels 25 cent, iedere regel meer 5 cent.
Familieberichten van 1 5 regels 50 cent, iedere regel,
meer 10 cent.
De minister van binnenlandsche zaken,
de heer Mackay, heeft dezer dagen een
keer geweigerd den zin te doen van een
zijner geloofsgenooten, in zake een benoe
ming in een examen-commissie.
Van zekere zijde wordt van deze zaak
een lang verhaal gedaan, dat in het kort
hierop neerkomt Er was een inspecteur
bij het lager onderwijs, een anti-liberaal
liefst. Deze heer maakte een voordracht op
voor eene benoeming van een lid in eene
examen-commissie voor lager onderwijs en
Iwees tegelijk iemand aan, dien hij wel
gaarne door den minister wenschte be
noemd te zien. Maar de minister moest
geen van de drie, die op de voordracht
stonden, hebben, het moest een onderwij
zer van de bijzondere school zijn. En of
nu de inspecteur al zei, dat hij zijn vriend
gaarne benoemd zag, en dat deze er op
rekende, enz. het hielp nietde minister
deed zijn eigen zin en benoemde iemand
van 't bijzonder onderwijs.
Deze handelwijs, wel verre van met af
keuring begroet te worden, verdient in
tegendeel allen lof. Wij begrijpen niet, hoe
men deze geschiedenis nu kan vermelden
als iets vreeselijks. Het is juist zooals het
behoort.
Wijlen Thorbecke was ook niet gewoon
door anderer oogen te zien, of de vriendjes
van den inspecteur op het paard te helpen.
Hebben de liberalen na hem zoo menigen
minister of hooggeplaatste als stijgbeugel
gebruikt, als machine de promotion, dat
wil zeggen als middel om vooruit te ko
men, het is niet zijn schuld, maar de schuld
zijner ontaarde geesteskinderen. Al lang
genoeg zijn deze laatsten gewoon geraakt
aan vriendjesbegunstiging. Minister Mackay
zal eens trachten de menschen terug te
voeren tot de dagen en gewoonten van
Thorbecke.
Wat toch is er gebeurd?
Aan de burgerschool en het gymnasium
in zekere gemeente doceert een leeraar, die
tevens benoemd werd in een commissie
I voor het middelbaar onderwijs. Maar mi
[ontstond (zoo verhaalt het Centrum) kort
I daarop een gelegenheid om benoemd te
worden als lid eener commissie voor het
lager onderwijs, welke functie meer geld
oplevert dan de andere. Dit postje beviel
den bovenbedoelden liberalen leeraar beter,
I omdat het vetter was, weshalve ZEd. zich
tot den hoofd-inspecteur wendde, die hem
I het vette baantje beloofde, onder voorwaarde
- dat bij zijn ontslag zou nemen als lid der
I examen-commissie voor het middelbaar onder-
1 wijs hetgeen geschiedde. Maar dit was niet
de bedoeling van den Minister van Binnen-
-iandsche zaken, die van den prins geen
kwaad wetende, zijn zinnen nu eenmaal
gezet had 0p een man van het bijzonder
onderwijs en zijn plan dan ook met het
v te recht doordreef. En zoo viel de
candidatuur van dezen leeraar, die het on-
nS u U'1 "e kan begeerde, door diens eigen
schuld in het -water. jQe minister wist dus
van den prins geen kwaad, vernemen wij
Ult bovengenoemd blad.
t)och wij voegen er dadelijk bij, al had
e minister nu in dezen eens wel kwaad
geweten van den prins, dan nog zou hij
naar den wensch van den inspecteur niet
hebben mogen luisteren. Dan ware de
minister niet rechtvaardig geweest. Het
volk van Nederland heeft in zijn leven al
zoovele nulliteiten per kruiwagen nair de
hoogere posten of postjes zien voeren, en
er zich, niet ten onrechte, aan geërgerd
dat het eindelijk eens tijd wordt die krui
wagens at te schaffen.
Als de tegenwoordige regeering daarin een
goed voorbeeld geeft (gelijk minister Mackay
nu reeds deed) dan hebben wij alle reden,
zelfs daarvoor alleen, haar optreden toe te
juichen.
De minister van koloniën, de heer Keu
chenius heeft in de eerherstelling van den
heer Sol weder duidelijk getoond, dat het
hem al evenmin om pluimpjes te doen is,
als zijn ambtgenoot. Het is ook hem om
recht te doendit was reeds in 1866 zijn stre
ven en dat het dit in 1888 niet zijn zoude,
sinds hij ter wille van het recht zulk een
harde ljjdensschool doorliep, zal wel niemand
gedacht hebben.
Die nog een oogenblik mocht gemeend
hebben, dat het hem om liberale vriendschap
te doen was en dat hij daarom een liberaal
naar Buitenzorg zond om V. Rees te ver
vangen, die zal zeker van deze oppervlak
kige meening wel genezen zijn, sinds de
onpartijdige man de zaak Sol aanvatte en
tot de regeering geroepen, den gouverneur
generaal zeiven drong diens onrechtvaardig
verbanningsbesluit omtrent Sol in te trekken.
Zonder te vragen of het van Rees wel
smaken zou, heeft de minister bewerkt, dat
Sol naar zijne landen te Buitenzorg kan
terugkeeren, niet alleen als eigenaar van
Tjicmas, maar ook begiftigd door den Koning
met het lidmaatschap van de Indische re
kenkamer, een der hoogste landsbetrekkin
gen aldaar.
Het gesol met Sol heeft dus uit en nog
vóór het heengaan van V. Rees rees voor
den bijna afgesolden Sol de zon eener
betere toekomst.
Zekere Rotterdamsche pers hekelt den
minister over deze daad van rechtsherstel
op onbeschaamde wijze, spottend zelfs met
den «godvruchtigen ootmoed van den heer
Keuchenius».
Zij keurt natuurlijk deze daad af en de
Zeeuwsche liberale pers zal haar voorbteld
wel volgen.
Doch wij, die de verslagen in zake de
kuiperij er tegen Sol, uitgaande van Van Rees
of zijn vrienden, zoo getrouw mogelijk heb
ben gevolgd, aarzelen niet het uit te spre
ken, dat de minister hier deed, zooals het
behoort.
En wat heeft men nu zooal tegen 's ministers
daad in te brengen
Het verbanningsbesluit was genomen door
het hoogste gezag in Indië, en dat werd
nu door deze intrekking beleedigd. Eene
klacht zoowat in den geest van zekeren
journalist die de misdaad ongestraft wil
laten, uit achting voor hem die de mis
daad pleegde.
Toch deed minister Keuchenius wel dat
hij bet in dezen tegen Van Rees en zijn
aanhang, zoo te Rotterdam als te Batavia,
opnam, en waar de hoogste wetgever in
Indië het recht schond, ook dien hoogsten
Wij weiischen hiermede echter niets
af te dingen op de zelfstandigheid, waar
door deMidelburgsclie Courant
zich vaak van hare minder bekwame zus
ters onderscheidt.
wetgever zeiven liet door hem geschonden
recht, deed herstellen. Van Rees heeft nu
nog den tijd gehad Sol niet alleen in zijn
recht maar ook in zijne eer te herstellen.
Dit moest niet Pijnacker doen. Immers niet
deze, maar zijn voorganger had gezondigd.
Deze toch had zich vergrepen niet alleen
aan het recht van een onschuldigen on
derdaan, maar bovenal aan de waardigheid
van zijn eigen ambtaan het gezag van
zijn naam als landvoogd. In hoever hij bij
voorbeeld in de wijze waarop hij zijn eigen
zoon in de Tjiomaszaak betrok, meerder of
minder werkdadig optrad, blijve in het
midden, doch een feit blijft het dat de gou
verneur-generaal Van Rees, om in de taal
zijner preutsche verdedigers te spreken, die
zich houden als wisten zij van den «prins»
geen kwaad,door zijne houding inde Sol
quaestie, «den hoogsten vertegenwoordiger
van het gezag tegen wien geheel Indië met
diep ontzag pleegt op te zien, in 's Konings
naam heeft verloochend».
Had echter de benoeming van Sdi in de
rekenkamer niet achterwege kunnen blijven
En is hij wel geschikt voor deze betrekking
En mochten anderen zoo worden achter
gesteld
Deze laatste vraag wekt weerzin op, nu
zij komt van een partij die van 1848 al
niets anders gedaan heeft dan achterstellen.
Die onze belastingpenningen neemt om daar
mede hoogere-, middelbare- en lagere scholen
te betalen waar grootendeels hare zonen
worden bekwaam gemaakt om ons volk te
trappen in zoo menigerlei opzichtuns volk
tegen te werken in zijn heiligste bedoelingen
onze scholen te moderniseeren, onze kerken
te ontvolkenonze belastingen op te drijven;
en alle hoogere geestdrift voor recht en
waarheid en degelijkheid te dooden in
onze kinderen. Van eene partij, die gedu
rende veertig jaren aan het volk zijn kies-
en stemrecht onthouden heeft, en alle plaat
sen in de hoogere en lagere regeerings-col-
leges bezetten deed door hare vrienden, zoo
dat een heirleger van ambtenaren over ons
land verspreid werd, om het volk te leeren
dansen naar hunne pijpen en af te breken
wat door dit volk was gebouwd.
Van een partij die oogluikend heeft toe
gezien, toen hare conservatieve zuster in
1866 den toenmaligen raad van Indië,
Keuchenius, naakt aan den dijk zette en
sinds bij elke voorkomende gelegenheid, als
ons volk dit onrecht wilde goed maken door
Keuchenius een kamerzetel aan te bieden,
deze pogingen door hare electorale (kiezers-)
overmacht verijdelde. Wat wou zij praten,
die Rotterdamsche, die groot-liberale partij,
van achteruitzetting, zij die nooit anders deed
dan dit; en nog in haar jongste stuiptrek
kingen den heer v. Swinderen, die No. 1
op de voordracht voor den Hoogen Raad
stond, weerde uit deze hooge betrekking,
om lat hij was antirevolutionair.
Of Sol dan geschikt is voor zijne nieuwe
betrekking? Ons antwoord luidt: Keu
chenius schijnt te meenen van ja; anders
had hij hem niet voorgedragen; Zijne Ma
jesteit de Koning schijnt het te hopen,
anders had hij Sol niet benoemd en ook
de liberale partij zal er zich bij kunnen
nederleggen, als zij beseft, hoevele ambte
naren, eens onder hare ingeving aangesteld,
een landstracternent genieten, geheel on
evenredig met hunne bekwaamheden.
Doch wij willen er eerlijk bijvoegen
volstrekt niet te weten, of Sol voor zijne
betrekking geschikt zal zijn. Maar wat
niet is, dat kan komen!
Had de benoeming van Sol in de reken
kamer dan niet achterwege kunnen blijven
Zeer zekermaar dan had het recht
slechts gedeeltelijk getriomfeerd.
Vergeet toch niet. De heeren Sol en De
Sturler hebben 2>/2 jaar onrecht geleden;
zijn benadeeld in hunne bezittingen; zijn
verstooten geweest uit den kring hunner
familie en vrienden. Denkt toch eens na
verplaatst u eens in hun toestand, o gij
die zoo dwepen kunt met Cremers protest
tegen de preventieve hechtenis, in diens
Anna Rooze zoo meesterlijk gehekeld,
zoudt gij verantwoord zijn geweest met aan
Sol te zeggenSol, wij hebben ons vergist
toen wij u het land uitzetten; gij hebt
2'/s jaar lang onschuldig geledenwij hebben
met u gesoldmaar wij zullen het niet
weêr doenkeer terug naar uwe erve
Zou het genoeg geweest zijn Heet hij
een mensch, die niet antwoorden zouEn
dan de schade in geld en goedin eer en
naam, die ik leed, wie zal die vergoeden
Neen, het was niet genoeg. Keuchenius
is zelf verdrukt en verbannen geweesthij
is bevoegd in te zien dat het niet genoeg
is, Sol naar huis te sturen. Elke fatsoenlijke
partij behoort te doen, wat niet éen fat
soenlijk mensch laten zouzoo veel mogelijk
goed maken wat bedorven werd. Daarbij
komtde minister heeft niet alleen fatsoen
en geweten, maar ook Gods Woord en de
historie tot bondgenooten.
Heidensche Grieken en Romeinen hadden
de gewoonte, zoo zij het onrecht inzagen,
den beleedigden balling terug te roepen en
hem te kronen met dubbele eere.
Ook het Joodsche Volk gaf een goed
voorbeeld. De Gileadieten riepen den door
hen uitgeworpen Jeftha terug en beloofden
hem, dat hij hun Hoofd zou zij iien de
stammen Israëls maakten de zonde tegen
hunnen wettigen vorst eens goed, met
algeheele boete en onderwerping aan David,
hun koning.
Waren de onderscheidingen die Daniël van
Babels koningen ondervond, niet evenzoovele
pogingen oui te herstellen wat men tegen
over hem bedorven had, en roemt zelfs de
Heiland de tiendubbele wedergave niet van
wat met bedrog was ontvreemd?
Maar wat behoeven wij ver te loopen
Hepft niet in ons eigen vaderland de
regeering aan Trompen en Evertsens en aan
zoovele anderen door plaatsing in hoogeren
rang of het verleenen van hooger jaargeld,
haar spijt over gedaan onrecht te kennen
gegeven En nu mag men van zekere
zijde den minister voor den beroerder in
Indië houden, deze beschuldiging mag veilig
teruggeworpen op den man, die bij zijn
intocht zooveel van zich deed verwachten,
maar, gelijk de liberale pers zoo onomwon
den uitsprak, voor het arme Indië zoo bitter
weinig deed, en in het hoog houden van
Neerlands gezag en eere zoo jammerlijk te
kort schoot.
Onze slotsom is, dat èn aan binnenland
sche zaken, èn aan koloniën, naar recht en
billijkheid is gehandeld; gehandeld zooals
het behoort