CHRISTELIJK-
NIEUW SBLAD
HISTORISCH
VOOR ZEELAND,
1888. No. 92.
Zaterdag 5 Mei.
Tweede Jaargang.
VERSCHIJNT
G. M. Klemkerk, te Goes
F. P. D'huy. te Middelburg.
PRIJS DER ADVERTENTIES
Y Eerbied voor den eed.
DE ZEEUW,
elken MAANDAG- WOENSDAG- en VRIJDAGAVOND.
Prijs per drie maanden franco p. p. f0,95
Enkele nommers-0,025
UITGAVE VAN
en
van 1 5 regels 25 cent, iedere regel meer 5 cent.
Familieberichten van 1 5 regels 50 cent, iedere regel
meer 10 cent.
Y Eed en belofte.
Een onzer grieven tegen de vroegere
meerderheid was ook dat zij den parlemen
tairen eed had afgeschaft. Dat wil zeggen
dat zij aan de leden der Eerste en Tweede
Kamer door de grondwet voortaan het
recht liet toekennen, om al naar zij
wilden, bij hunne toelating tot lid der
Kamers den eed te doen of dien na te laten.
Die dus voortaan als kamerlid geen eed
meer wil afleggen, die kan volstaaD met
de belofte.
Van deze. ook door ons betreurde en
afgekeurde vrijheid maakten Woensdag
terstond in de Eerste Kamer 5 en in de
Tweede Kamer 18 liberale leden gebruik.
De meesten hunner aijn afgevaardigden
uit het Noorden. Ook vindt men onder
hen twee oud-evangeliedienaars: de predi
kanten Lieftinck en de Meyier.
Maar behalve zij hebben ook nog 8
anti-revolutionairen en 1 socialist de belofte
afgelegd, te weten de heeren Lobman,
Fabius, Seret, de Geer, Heemskerk, A. v.
Dedem, Brantsen en v. Alphen. Wat
dezen heeren bewogen heeft het voorbeeld
der liberalen 'te volgen
Dat zij niet om dezelfde reden de be
lofte hebben afgelegd, als dezen, spreekt
van zelf.
Dat geen lichtzinnigheid hen dreef,
daartoe zijn de namen van de twee hoog
leeraren in het staatsrecht, die er aan
meededen, ons borgterwijl ook de andere
heeren op het punt van consciëntie te
veel vertrouwen genieten, om hen in dezen
zelts maar in de verte te verdenken.
Nu, willen wij eens geen partij kiezen,
en alleen wijzen op het feit dat onder de
antirevolutionaire kamerleden twee partijen
zijn, die omtrent de wenschelijkheid of
overbodigheid van deze eedsaflegging niet
eensdenkend zijn.
De meerderheid, waaronder ook de heeren
Lucasse, Glinderman, Schimmelpenninck,
Donner, heeft aldus geredeneerd
«De eed is een heilige instelling, die
niet zoo maar bij meerderheid van stemmen,
of bij eene wet of bepaling kan worden
afgeschaft. Wrie schaffen den eed af? Die
met de Kerk, die met den godsdienst bra
ken. Zie het in Frankrijk en Italië. Zie
het in België. Nu, als protest nu tegen
zulk ongeloovig drijven, zullen wij den eed
handhaven. De overheid vordert nu den
eed wel niet meer, maar zij verbiedt hem
toch ook niet. Bovendien is de eed het
laatste draadje, dat den Staat aan den
godsdienst bindt. Waar moet het heen,
als wij er nu ook al zoo los overheen gaan
loopen. Dan geven wij i.nmers het ongeloot
voet. Dan krijgt het gelijk, in zijn zeggen
dat de eed zooveel niet beteekent. En wij
moeten een goed voorbeeld geven.»
De minderheid echter, de heeren De Geer,
c. s. redeneerden blijkbaar zoo
«De noodzakelijke eed is afgeschaft. De
wet, dat wil zeggen de Overheid acht den
eed niet meer noodig. Doe ik den eed, 't is
goed, doe ik hem niet, zegt de overheid
dan is 't ook goed. Welnu, overheidals gij
zoo licht over den eed denkt,dan toont gij
daarmede den eed, dien de Schriftstelt, niet
te erkennen, niet te willen. Aan een der-
gelijken eed, zoo weinig gewichtig dat ik
hem o, dienaresse Gods desnoods kon ach
terwege latengevoel ik voor mij niet de
minste behoette; bovendien, gelijk de Cate
chismus vraag en antwoord 101 mij duidelijk
leert, vervalt bij de aanleiding ook zelfs het
recht tot den eed, dewijl hier geen over
heid en ook geen nood meer is die denzelve
vordert.
Men ziet het dus, deze minderheid prote
steert ook. Zij door den eed na te laten.
De anderen door hem te doen.
Laten wij daarom niet te spoedig een
oordeel vellen.
Wij hebben er dus wel op te letten
a. dat in beider doen of laten een be
ginsel sprak.
b. dat de minderheid hier stellig Bijbel
en Catechismus op hare hand had
c. dat en de heeren die den eed aflegden,
en zij, die hem achterwege lieten, een iege
lijk in het zijne, al doende en al latende, allen
even ernstig geprotesteerd hebben, tegen
de lichtzinnige afschaffing van deze zoo
heilige instelling
d. dat hij allen de conscientievraag op
den voorgrond stond.
De heer Heldt, liberaal kamerlid voor
Amsterdam, heeft bij zijn toelating de hei
lige woordenZo waarlijk helpe mij enz.
(zooals hij zelf zei, zonder erg) uitge
sproken, meenende dat hij de belofte af
legde. Hij stak echter niet de beide vingers
op, waarop de voorzitter verklaarde, dat dit
geen eed was.
Een kamerlid dat geheel zonder naden
ken, zooals hij zelf zei, den naam des Heeren
aanroept, en dus vloekthij moge dan
honderdmaal liberaal heeten, godsdienstig
is hij niet.
«Gij zult den naam des Heeren uwes
Gods niet ijdelijk,» dat wil zeggen ledig,
onnoodig, «gebruiken i»
Opmerkelijk is het dat ook DomeiaNieu-
wenhuis een «bok» maakte, dewijl hij over
zekere zaak willende spreken, te laat het
woord vroeg.
De Amsterdammer, een ongeloovig blad,
die de zaak dus minder van den ernstigen,
dan wel van den kluchtigen kant bekijkt,
zegt er van
«De heer Heldt heeft, geheel onvoor
bereid, zoo maar op eens een quaesiie
moeten oplossen, waarvoor een middeleeuwscli
scholasticus een geheelen tijd noodig zou
gehad hebben.
«De vraag waswat is meer, de eed -
formule of het opsteken der vingers. Bij
vergissing, onnadenkend had de Amster-
damsche afgevaardigde zijne mede kamer
leden nagesproken, zonder echter plechtig
de hand op te heffen, gelijk dat behoort. Op
dat verzuim opmerkzaam gemaakt, stond
het aan Heldt te beslissen (of hij zijn eed
nu completeeren wilde. De heer Heldt deinsde
voor deze daad terag en vroeg verlof om
de belofte af te leggen.
«Het gaat natuurlijk niet aan om den heer
Heldt over een wijsgeerig-theologische over
tuiging lastig te valien doch men zou kun
nen meenen, dat iemand, die de formule
uitspreekt, ook wel de vingers had kunnen
opsteken. Hoe dit zij, onze beide volksman
nen, die wij in de Kamer kregen, schijnen
de eerste maal niet bijzonder helder te zijn
geweest. Heldt droomde bij de eedsafleg
ging en Domela Nieuwenhuis vroeg te
laat het woord om over de geldigheid der
Amsterdamsche stembiljetten te spreken.
Is 't geen veeg teeken dat deze beide hee
ren verzuimden, tijdig hun vinger op te
steken
Y De Vrije Universiteit.
Het was vrijdagmiddag j. 1. voor de Vrije
Universiteit een dag van gewicht, omdat er
een plechtigheid plaats vond, belangrijk
genoeg otn er de algemeene aandacht op
te vestigen.
Op Vrijdagmiddag j. 1. toch had aan de
eerste Vrije Universiteit in ons Vaderland
de eerste promotie plaats
Ain den heer W. H. de Savornin Loh-
man viel de eer te beurt de eerste te zijn,
die aan deze Hoogeschool, rustende op den
grondslag van Gods Woord, het doctoraat
in de rechtsgeleerdheid verkreeg.
Wij wenschen hem daarmede geluk.
Daar men zich evenwel met een doctors
graad, verkregen aan de Vrije Universiteit,
niet bij de balie kan aanmelden of bij de
rechterlijke macht, heeft deze doctorandus
zijn examens ook afgelegd aan de gemeen
telijke Universiteit, aan wier doctorgraad
de bedoelde burgerlijke rechten verhonden
zijn.
De vrije univereiteit heeft natuurlijk het
jus promovendi of het recht om graden
te verleenen, maar de overheid verleent aan
de doctorale graden, verkregen aan een
Rijks Universiteit of aan de gemeentelijke
Universiteit van Amsterdam, alleen de be
voegdheid tot het uitoefenen van ambten
en bedieningen.
Wij hopen dat dit privilegie, aan onze
Overheids Universiteiten toegekend, spoedig
zal wegvallen, want gerechtvaardigd kan
zulk een bevoorrechting niet worden, daar
zij al den schijn van tegenwerking heeft.
Dat de opheffing van dit privilegie billijk
zou zijn, is reeds jaren geleden door man
nen, die verre van anti-revolutionair zijn,
erkend. Wij herinneren slechts aan het
amendement, dat bij de behandeling van
de wet op het Hooger onderwijs in April
1876 door den heer Jonckbloed is ingediend,
maar toen werd verworpen.
Reeds op 21 Maart van genoemd jaar
sprak niemand minder dan de heer Heems
kerk, de vader van onze Hooger onderwijswet
aldus: «Wanneer dit amendement wordt
aangenomen en Amsterdam verkrijgt het
door haar zoozeer gewenschte privilegie, het
jus promovendi, dan zal, vroeger ot later,
zich de quaestie moeten voordoen, dat ook
anderen gelijke rechten eischen, en redelijker
wijze natuurlijk niet zonder waarborgen,
niet geheel lichtvaardig, zal men hetzelf
de recht moeten Uestaau.»
Men ziet, de opheffing van het privilegie,
dat nu uitsluitend door de Overheids Uni
versiteiten genoten wordt, is slechts een
quaestie van tijd.
De Graafschapper.
4 Mei 1888.
Het gemeentebestuur van 's Heer
Arendskerke besloot tot aanstelling van een
genees-, heel- en verloskundige op een
jaarwedde van f900 met woning en tuin.
Naar wij vernemen zal binnenkort
de Oranjevaan, antirevolutionair blad voor
het Sticht, driemaal 's weeks verschijnen.
Antirevolutionaire kiesvereenLingen
in Eede, Gouda en Amersfoort (vacatures
Keuchenius, Godin de Beaufort en Mackay)
hebben in hunne plaats candidaat gesteld
de lib. kapitein v. Löben Seismr. O. J.
E baron v. Wassenaar en J. E. N. baron
Schimmelpenninck v. d. Oye, oud-lid voor
Utrecht.
Waarde. De brievengaarder Jan Ley's
heeft tegen 15 Mei eervol ontslag aange
vraagd.
St. Maartensdijk. Gekozen tot lid van
den gemeenteraad met 113 stemmen de hr.
M. D. Hage. De hr A. Knoet had 75 stemmen.
In Juni of Juli zal te Rotterdam exa
men afgelegd worden ter verkrijging van
een acte als vroedvrouw.
Maandagmiddag 2 uur houdt de
Tweede Kamer een vergadering.
Naar de Tijd verneemt hebben de
Katholieke leden dei 2e Kamer eene ver
gadering belegd te 's Gravenhage. Als vrucht
der vergadering blijkt dat besloten is tot
nauwe aaneensluiting.
De Goesche Courant ontleende Woens
dag een bericht aan het Vaderland, volgens
hetwelk bij de opening der Staten-Generaal
de tribune voor de journalisten was afge
sloten. Dadelijk moest dit den lezer afs
een nieuwigheid der anti-liberalen worden
voorgesteld en natuurlijk als een bewijs dat
zij tegen openbaarheid zijn. En wat blijkt nu?
De adjunct-commies, chef van den huis-
houdelijken dienst van de Tweede Kamer,
die de journalisten weigerde, had daaraan
niet de minste schuld. Hij handelde volgens
een hem verstrekten last, die reeds van
1848 af elk jaar bij de opening der zitting
geldt. Voor deze gelegenheid worden na
melijk vanwege de Kamer speciale kaarten
voor plaatsen op de journalisten-tribune uit
gereikt, doorgaans aan dames. Wie niet
in het bezit is van dergelijk toegangsbewijs
heeft geen recht tot de tribune te worden
toegelaten, ook al behoort hij tot de pers,
voor wie deze tribune bestemd is. Waartoe
dus die verdachtmaking
De regeering heeft ingediend een
wetsontwerp tot jaenjarige verlenging van
den militiediensttijd van de miliciens te
land lichting 1883 en van de zeemiliciens
lichting 1884, geheel gelijkluidend aan het
in de vorige zitting onafgedaan gebleven
ontwerp. Ter bespoediging beantwoordt zij
tevens de opmerkingen, toen in het verslag
der afdeelingen gemaakt. Uit het feit der
indiening door de vorige regeering blijkt,
dat zij den algemeenen politieleen toestand
niet gunstiger oordeelde dan verleden jaar,
waaruit zich gereedelyk laat verklaren dat
zy den koning geen voorstel deed om ge
bruik te maken van de bevoegdheid om
binnen het jaar ontslag te verleenen aan
de miliciens, weer diensttijd ten vorigen
jare was verlengd. Wijziging van het le
lid ran art. 6 der militiewet in plaats
van den thans gevolgden weg zou mede
brengen wijziging van een aantal andere
artikelen dier wet, wat met het oog op
de aanstaande wettelijke regeling van den
dienstplicht bfj velen bezwaar zou hebben
uitgelokt. Tegenover het bezwaar dat de
verlenging van diensttijd do lasten verhoogt,
omdat de plaatsvervangers veel hoogere
sommen eischen, wijst de reg. er op, dat
die verlenging op de prijzen van plaats
vervanging geen invloed behoeft te hebben
vermits de ingelijfden wier diensttijd werd
verlengd beschikbaar komen voor de lich-