CHRIST ELI JK- NIEUW SBLAD HISTORISCH V 0 0 E ZEELAND. -Vereeniging, 1888. No. 88. Donderdag 26 April. Tweede Jaargang. 4 Onschuld en Misdaad. de za;ti adhandel. J. ROOMAÏÏ, e Smidsknecht OT DIENST en, Middelburg erdam. VERSCHIJNT G. M. Klemkerk, te Goes F. P. D'huy, te Middelburg. PRIJS DER ADVERTENTIES: TELEGRAAF." Wat wij er van zeggen. TE MIDDELBURG, an den Dam, G 28.) deposito, 't zij in eens, n opvorderbaar, tegen nte, bedragende thans Crediet-verleening in 00 tot f 60.000. agent DE KANTER. WISSE, ottemarkt, Middelburg. 0 i RERLANI). e 1 ij k kapitaal Duizend Gulden. ld t e r 1 e e n onder op gebouwde en onge- en, tegen matige inte- lijke aflossing, egging uitgifte van an toonder ot op naam, f 100 en f 5(3 tegen rdiger voor Zeeland, TE GOES. of met 1 Mei door rfgeval of ongehuwd. Bij P. 1 te B i e z e 1 i n g e. singenMiddelburg. ekuren em. 5, Zeilm. 6.30, 8, 3,30, 5. 6.30 8. 10.15. ,30, 7,15/8,45, 10,15 ,4.15,5,45,7,15, 9, 11. sscheu Middelbnrg en lissingen. .20f,8,-,9,15f,10,7 nm l,40f,2,30, 3,30f ._,t,9,-10,-t,Il.-, 2.30-]-, 3,30, 4,30-]-,6,-, eizen aan waarbij aan rg wordt aangelegd, leggen aan de Keersluis OTDIENST burg en Zierikzee. ikzee Spoorweg Goes, ril. Van Zierikzee Dinsd. 24'smorg. 6.- Dinsd. 24 Woen. 25 Dond. 26 Vrijd. 27 Zaterd.28 'iMaan. 30 smidd. 4',- 3,- 4, 4, 12. 12,- 'ertrek in April. en DE ZEEUW, elken MAANDAG- WOENSDAG- EN VRIJDAGAVOND. Prijs per drie maanden franco p. p. f0,95 Enkele nommers- 0,02 UITGAVE VAN EN van 1 5 regels 25 cent, iedere regel meer 5 cent. Familieberichten van 1 5 regels 50 cent, iedere regel meer 10 cent. r i I. van Antwerpen Dinsd.24 'smorg. 5.— Dond. 26 ('--~ Zond. 29 J> I. Een vorige maal hebben wij het oordeel van anderen weergegeven over het optreden van het eerste ministerie, dat voor de helft is samengesteld uit volgelingen van onzen onvergetelijken Groen v. Prinsterer. Het oordeel der liberale pers was over het algemeen welwillend. Dit mag dank baar erkend worden. Thans mag terecht de vraag gedaan worden: Wat dei.kt gij er nu wel van? En dan zij alvast geantwoord, dat wij het optreden van het ministerie Mackay met ingenomenheid begroeten. Het optreden van dit nieuwe ministerie is een feit, dat aan de groote meerderheid der natie alle reden geeit om erkentelijk te zijn. Sinds 1848 toch zetelde, eenige jaren van rust niet medegerekend, in Den Haag eene partij die door rechtskrenking op het kussen gebracht, niet roemen mocht op de instemming der natie. Jaren lang worstelde Groen van Prinsterer zoo in als biTiten de Kamer tegen den geest der eeuw, die uit Frankrijk overge waaid, der natie werd opgedrongen tegen den geest der revolutie. Zijn beste krachten gaf hij er aan om door redevoering en geschrift het volk te waarschuwen tegen de verderfelijke be ginselen van Rousseau, die lijnrecht ingin- FEU1LLETON. 5). Wederom was liet nacht. De generaal lag in diepen slaap, maar mevrouw Riehard- son sloop stil uit bed en ging zachtjes naar het venster. Het was heldere maneschijn, en het licht dat door de geopende blinden binnendrong, viel in de kamer en verbleekte het lamplicht. Haar oog dwaalde van het eene venster naar het andere, en in haar vei beelding zag lij eene witte hand, die de tralies van het venster tegenover haar omklemd hield. Zij keek scherper, en weldra meende zij den omtrek van een gelaat met loshangend haar te zien. Langzamerhand werd de ver schijning haar duidelijker, tot zij eindelijk de gelaatstrekken kon onderscheiden van het meisje, dat zij den vorigen avond ge zien had, met het hoofd wanhopig tegen een der stijlen van het venster geleund en hare oogen ten hemel geslagen. Langen tijd stond zij zoo, dan eens flauw en als een schim, dan weder zoo helder, alsof zij naast haar stond; maar langzamerhand verdween haar arm, het venster was weder ledig zij was verdwenen. «Wat trekt mij zoo in dit meisje aan mompelde mevrouw Richardson«nauwelijks heb ik geduld om den dag van morgen af te wachten.» IV. r' IN DE GEVANGENIS^ Op weg naar de gevangei.is sprak Aleida noch de beambte, die haar geleidde. Het arme meisje zat gelaten, hulpeloos en met gebroken hart. Zij had een sluier voor het gelaat, en scheen de tranen niet te bemer ken, die langzaam over haar bleeke wangen gen tegen de deeger, wijl heilige beginselen van het Calvinisme. Slechts weinigen begrepen Groen. Jaren lang stond de waardige man alleen met zijn isolement, dat wil zeggen met zijn alleen-staan in den strijd; door vrienden verguisd en verlaten, door tegenstanders bespot en uitgeworpen. Als een andere Ismael was ook zijne hand tegen allen en aller hand tegen hem. De antirevolutionaire partij was in de wateren van het Conservatisme het be houd van het kranke bestaande onder gegaan. Slechts weinigen begrepen Groen. Alleen Esser en Keuchenius bleven Item getrouw. En van den liberalen kant was het alleen professor Fruin, die met den blik van een echten ziener Groens streven doorzag en de wederopleving der Calvinistische beginselen, als vrucht van Groens onbegrepen arbeid, voorspelde. Toen Groen tot zijne ruste inging, was de antirevolutionaire partij dank zij dr. Kuypers krachtig optreden herleefd. Herleefd in de Kamer waar een negental mannen den strijd namens hem haddenhervat. Herleefd bovenal in het volk achter de kiezers, dat wel niet aan rechtsgeleerdheid deed, maar in betooning van rechtsbesef de mannen van liet denkend deel een heel eind vooruit was. vloeiden. Haar handen in haar schoot be wogen zich krampachtig, en zoo zat zij tot dat zij de gevangenis naderde. Toen zij een wanhopigen blik op de zware steenen muren wierp, doorliep eene rilling hare leden. Plotseling wendde zij zich tot den man naast haar, en riep met bewogen stem uit: «Ach! mijnheer, heb medelijden met mij, breng mij niet in de gevangenishet was mijne tante zeker geen ernst; het was maar om mij bang te maken. Breng mij weer terug, achik bid u, breng mij weer terugik heb reeds zooveel geleden.» «Het spijt mij zeer, juffer,» was alles wat de man zeggen kon, en het was hem aan te zien, dat hij het meendeeen diep medelijden was op zijn somber gelaat en in zijne anders gevoellooze oogen te lezen. «Gij bedoelt toch niet, da) alles waarheid is neen neen» riep zij wild, terwijl haar hoofd in haar handen zonk, haar adem stokte en een doodsche bleekheid haar ge laat bedekte; het kan niet waai'zijn o, ik bid u, heb medelijden breng mij niet in de gevangenis, o, gij zult mij er toch niet heen brengen?» Haar stem klonk schril en hard, eri zij weende niet meer haar gelaat was als door den doodsschrik verstijfd. «Het spijt mij, juffer,» hernam de man, terwijl het rijtuig de duistere gevangenis steeds nader kwam, «het spijt mij ten zeerste, maar er is niets aan te doen; wij moeten gegeven bevelen opvolgen». «Oriep Aleida uit, op een toon zoo hartroerend, en zoo vol vrees, dat de man voor een oogenblik geheel van zijn stuk scheen, toen viel zij voor hem op de knieën, en zijne handen vattende riep zij uit: «Ik ben onschuldig 1 Gij brengt iemand naar dat verschrikkelijk verblijf, die in haar leven nog geen speld gestolen heeft. O, mijnheer," als gij zelf vader zijt, heb dan medelijden met een arme wees, mijn En thans heeft het goede zaad wortel geschoten, en mag daar voor het eerst sinds 1848 weer eens een ministerie op treden, dat leeft in de harten van het volk. De namen der ministers die tot de leerlin gen van Groen mogen gerekend worden, zgn ons een waarborg dat met Gods hulp hun optreden tot zegen voor het land zal zijn. De zwaarste taak berust zeker wel in de handen van den Minister van Koloniën, den heer Keuchenius. Wij kennen hem uit zijn rijk verleden, een verleden van veel wor steling en teleurstelling en smaad, zoo hier als in Indië om de rechtvaardige zaak on dervonden. Maar ook een verleden dat getuigt van ontzaglijke gaven van wilskracht en denkkracht en zaakkennis, gelijk zelden een zijner voorgangers op den kolonialen zetel bezat. Het optreden van Kenchenius in de Kamer reeds, heeft het vaderland in de toekomst met duizenden guldens bevoordeeld. Door zijne waakzaamheid werd het Billiton-contract dat ons land voor zoovele miljoenen heeft be nadeeld, verbrokenen de nadeelige bearbei ding van de steenkolenvelden in de Ombi- liën verijdeld. En nog in zoovele andere zaken wist de heer Keuchenius soms bijna ter twaalf der ure een sluier weg te rukken, een tante heeft mij diep ellendig gemaakt. Ach laat mij in 's hemels naam gaan die ge vangenis zal mijn dood zijn.» Zoo met Aleida aan 's mans voeten lig gende, reed het rijtuig het gevangenisplein op. De tranen stonden den beambte in de oogen, hij geloofde haar, doch wat kon hij voor haar doen «O! mijnheer, ontferming, heb medelij den riep zij nog eens, terwijl zij zich wan hopig aan hem vastklemde. «Hoor eens, juffer, ik ben met uw lot begaan, maar wat helpt het; ik heb geen macht' om u los te laten, als gij onschuldig zijt, zal het gerechtshof het uitwijzen ge loof ik.» «Het gerechtshof,» zeide Aleida. «Ja julfer, doch wees nu bedaard, het rijtuig houdt stil; ik zou verplicht zijn u in verzekerde bewaring te nemen, als gij niet stil zijt; het is beter dat gij gewillig volgtde cipier zal u dan vriendelijker be handelen. «De cipier!» sprak zij somber; en ge voelende, dat er geen hoop meer was, staakte zij haar smeeken, liet zich achter over in het rijtuig vallen, en wachtte, met gevoelens, die geen pen in staat is te be schrijven haar verhoor af. De eene deur na de andere werd ge opend, gedurende welken tijd de cipier alle mogelijke moeite deed om haar gelaat te ontdekken. Drie of vier gevangenen in de eerste gang kwamen aanloopen, nieuws gierig om de nieuw aangekomene te zien. Welk een angst stond zij uit, toen zij vol vrees de cellen voorbij ging, uit welke doffe, holle oogen haar aanstaarden, terwijl uit andere gemeene liederen klonken. Zij ging de trap op en een der vrou wencellen binnen, ruimer en netter dan de andere, waarna zij zich geheel gevoelloos op het ruwe bed liet vallen. De zon bescheen zoo vroolijk hare cel, j kluwen te ontwarren en de scheve staats manswijsheid van gouverneur-generaal en minister op waardige wijze aan de kaak te stellen. Heil het land, dat aan Keuchenius zij het voor lange jaren het beheer onzer koloniën is toevertrouwd. Zal hij, zal het ministerie der rechter zijde kunnen regeeren? Regeeren in het waarachtig belang des volks Wij ontveinzen ons de moeilijkheid van de taak niet. Opvolger te zijn van een man als Heemskerk, die onder de staats lieden van Europa een eerste plaats inneemt, zegt heel wat. Het beheer over 's lands geldmiddelen op zich te nemen, waar Nederland een berooide schatkist heeft en de jaarlijks stijgende tekorten naar een aanstaand staatsbankroet heenwezen, 't wil wat zeggen voor onzen jeugdigen minister van financiën. De portefeuille van koloniën te aanvaarden, nu, terwijl de eerbied voor het Nederlandsch gezag in Indië zoo goed als weg is; Javaan en Soendanees en Batakker mokt en klaagtAtjeh duizenden verslindten Gods hand zwaar drukt op het arme Indië, wie zou niet aarzelen 1 Minister van marine worden, terwijl onze zeemacht meer dan krank is, en zoo weinige onzer duur gekochte oorlogschepen in staat zijn zee te bouwen, wie die het als spotte zij met haar rampbescheen den eikenhouten vloerbescheen haar zelve met haar verwarmende stralen bescheen de hoeken van haar verblijf, vol spinrag en stofbescheen het ruwe, onaanzienlijke bed met zijn gelapte dekens, en in dat volle licht zat het arme, bleeke schepseltje, bewegingloos, ja, bijna zonder leven. Hoe vroolijk had zij dat zonlicht in den morgen begroet! met blijden glimlach had zij het verwelkomd, bij de voorstelling hoe het vroolijkheid schonk aan het nederig buitenhuis van haar oom, waar zij op dien eigen dag verwacht werd. In hare verbeelding zag zg hoe de stralen een weg baanden door de kamperfoelietakken, die als een gordijn voor het kerkerraam neerhingenbespiedde zij het spelen der lichtplekken in de schaduw der appelboomen welke zich als een kantwerk op den grond afteekenden. Hoe was alles sinds dat mor genuur veranderd want nu waren voor haar oog en haar gevoel zoowel het licht als de warmte der zon huiveringwekkend, zoodat zij er de onbetraande, maar van smart gloeiende oogen van afkeerde, en in haar angst en verlatenheid de bangste zuchten slaakte. Lang duurde deze toestand echter niet haar gefolterd hart moest zich op de eene of andere wijze lucht geven zij sprong van haar bed op en wierp een verschrikten blik om zich heen. Zoo was dus de gevange nis, die zij zich zoo donker en afschuwelijk had voorgesteld, de ruwe gewitte balken; geen vloerkleed, geen tafel enkel een lange bank tegen den muurhet bed slechts gedekt doov een ruwe wollen deken - zie daar alles. Arm kind, zij dacht er niet aan, dat zij het altijd goed had gehad, en de laatste jaren zelts weelderig en gemak kelijk geleefd had, zij kon zich van haar werkelijken toestand nauwelijks eene goede voorstelling maken. Wordt vervolgd).

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1888 | | pagina 1