J CHRISTELIJK- NLEUWSBLAD HISTORISCH VOOR ZEELAND. S en ERF, t| den: uvekot. 1888. No. 85. Donderdag 19 April. Tweede Jaargang. Onschuld en Misdaad. aar elders. te koop: J y« P K R IJ, Siezenmatten en prijzen. n kleine JES. aen, Dweilen, VLAKE. In. aan waarbij aan prdt aangelegd. In aan de Keersluis J DIENST VERSCHIJNT F. P. D'huy, te Middelburg. PRIJS HER ADVERTENTIES .EG RAAF." 1845—1888. i fix Voorstraat met af- Ij lTS, waarin sedert :n. iris HUVERS, te ÏZ. 3E PRIJZEN. GOES, dienst KS 1.6 en 9. nam. 3. u. p, nam. 1. en 4.45. fllSt. n. 7,15 ennm. 1.15. Jlellijk na aankomst |i. en 5,36 u. nam. In naar het Spoor- liMiddelburg. 'Zeilm. 6.30, 8, 5.6.30 8.10.15. I 7,15, 8.45, 10,15 ,5,45,7,15, 9, 11. |u Middelburg en gen. |3,—,9,15-j-, 10, l,40f,2,30, 3,30f 1,9,-10,-f,11—, 3,30, 4,30f,6— DIENST en Zierikzee. Spoorweg Goes. /an Zierikzee Isd. 17'smorg. 7.30 ben. 18 (Middelburg en k in April. Van Van Rotterd. lliddelb. naar naar Middelb. Uotterd. en Vliaainge.. v. 9,45 9,45 9,45 9,45 9,45 9,45 v. 9,45 9,45 9,45 9,45 9.45 9,45 t m t ind. 19 fed. 20 |erd.21 ld. 22 lan. 23 psd. 24 Isd. 24 'smidd. 4,- ben. 25 3, n oA i 6- 6.30 7— 7,30 7,30 6, DE EIW, ELKEN MAANDAG- WOENSDAG- EN VRIJDAGAVOND. P.iji per drie maanden franco p. p. f0,95 Enkele nommers-0,02» UITGAVE VAN G. M. Rlemkerk, te Goes EN van 1 5 regels 25 cent, iedere regel meer 5 cent. Familieberichten van 1 5 regels 50 cent, iedere rege meer 10 cent. m Antwerpen Lsd.17 'smorg. 8. ad. 19 2.30 ld. 22 4. Isd. 24 5. De vorige maal hebben wij onzen lezers uit de Arnhemmer van 1845 eenige aan halingen meegedeeld, waaruit bleek hoe weinig fatsoenlijk dit bfad in die dagen was. Wie meenen mocht, dat de Arnhemmer thans, in 1888, fatsoenlijker geworden is, vergist zich. Als van een zieke, bij wie geen kenteekenen van beterschap te bespeuren zijn, geldt ook van dit liberale blad't Is nog steeds hetzelfde. Wat toch is het geval? Er was gesproken over de oprichting van een standbeeld voor v. d. Linden, een ver dienstelijk liberaal, aan wiens nagedachtenis ook door ons een woord van warme hulde was gewijd. En wat zegt nu de Haagsche correspon- dent van dat blad? Dat het maar goed is, dat er van het standbeeld voor v. d. Linden niets komt; want anders zou men later ook een standbeeld moeten oprichten voor Iveuchenius. En de aanblik van dat standbeeld zou zijn «tot groot gevaar voor de voorbijgaande vrouwen in belangwek kende omstandigheden De Goesche Courant nam deze laffe aardigheid over, zoo al niet met instemming, FEUILLETON. 4). ■A De oude generaal trad de kamer in, zette zich op een der rieten stoelen en zeide.met een vriendelijke, zware stem: «Nu me vrouw, wij kunnen den jongen man, die zulke ongehoorde daderi verrichtte, hier verwachten en terwijl hjj de courant op zijn knie legde en zijn bril uit het lederen huisje nam, ging hij voort: «eefr knap jongmensch«Een knap jongmensch,» herhaalde hij, waarna hjj zjjn jas losmaakte, en zijn hals van een knellenden doek bevrijd de dien hij naast zich op den grond legde. «Ik herinner hem mij niet,» zeide me vrouw Richardson, wier geest geheel vérvuld was van het lieve gezichtje, dat zij zoo even gezien had «ik herinner mij er wer kelijk niets van.» «Hoe! vrouwtje, weet gij niet wat ik u de verleden week voorlas van dien jongen man, die aan boord het leven van den kapitein, het schip, de lading en alles redde; geheel Engeland was vol van hem -- van den jongen de Witt», «Ja, ja, nu herinner ik het my, ofschoon niet in» «In bijzonderheden» viel de generaal haar in de rede, knikkende en lachende, alsof hij iets bijzonder aardigs had gezegd. Hij was een |rijzig flink gebouwd man, met wollig grijs haar, dat in witte lokken over zijn slapen viel. Zijn Romeinsehe neus en scherpe lippen gaven hem het voorkomen van groote vastberadenheid maar de goed hartigheid, die zijne zware wenkbrauwen kenmerkte, en de vriendelijke glimlach die ov r zijn gelaat verspreid lag, temperden de stroefheid en het vuur van zijne andere gelaatstrekken. Handelde hij volgens een streng voornemen, met het doel om iemand in het ware daglicht te stellen, dan lag er een smartelijke trek in mond en neus, dan toch blijkbaar zonder te begrijpen, dat zij dit doende, haar fatsoen zeer ver wegwierp. De lezers weten dat de heer Keuchenius, met zijn verwrongen aangezicht, niet op de schoonheid mag bogen die we in de re dacteurs der genoemde bladen mogen bewonderen. Die hem niet van aangezicht kennen, kunnen hem althans kennen uit den verkie zingstijd in 1886, toen men in Middelburg na Arie Smits verkiezing zekeren vlieger opliet. Vat men nu al het grievende, het zich zelt wegwerpende van de door ons aange haalde, ondersfreepte woorden Wie die den edelen, den eerlijken, den bekwamen Keuchenius kent, schrok niet bij het lezen der door ons gewraakte aanhaling Zoo doet men nu. Als men het beginsel van zulk een tegenstander niet aandurft, wijl men zelf geen politiek beginsel heeft, [denkt aan het doleert nietJ, dan gaat men schim pen op zijn lichaamsgebrek, en dat in be woordingen die ons noodzaken, aan alle chris telijke huisvaders en huismoeders, die van de lectuur van dergelijke bladen nog zoo gaarne schijnen te genieten, dringend toe te roe pen Past op dat gij dergelijke bladen niet maar wanneer hij onder de armen en nood lijdenden zijne liefdegaven verdeelde, of wanneer hij een begaafd, maar behoeftig man, met hart en ziel vooruit hielp, gaven zijn vriendelijke glimlach en vroolijke wenk brauwen het ondubbelzinnig bewijs zijner innige deelneming. Maar zijne luimen waren zeer verschillend, en soms selieen hjj in drift het voorwerp zijner liefdadigheid te willen verscheuren. Doch evenals een viool, die te schooner klinkt, wanneer zij gelijmd is, werden zijne liefdediensten dubbel gewaardeerd, wanneer hjj zicli in overijling zeer boos had getoond. De ruwe steenen die hij in grainstorigheid wierp, verwisselde hij later bij kalmer inzicht met het schoonste marmer. «Hum! de Londenaars maken van hem den held van den dag,» monpelde degene- raai, die er in zijne gebogen houding, met zijne witte krullende lokken zelfs nog als een oudstrijder uitzag. «lloe dat zoo, lieve? vroeg mevrovw Richardson opstaande, met haar hoed en doek in de hand, gereed om naar boven te gaan. «Wel, ze hebben den jongen de Witteen diner gegeven en toasten op hem geslagen; als ze liever hem tien duizend gulden had den gegeven, dan had hij iets degelijks ge had woorden zijn goedkoop genoeg. «Ik ben benieuwd wie ze kan wezen,» herhaalde mevrouw Richardson, toen zij op haar eigene kamer uit het venster za<*, dat op de gevangenis uitzicht had. denk», ging zij in zichzelve voort, «dat zij haar in de verhoorkamer zullen sluiten. Arm schepselzoo jong en schoon zij zag er uit als een damewat zag zij er bleek en lijdend uit; mij dunkt dat ik'haar vroeger ergens gezien heb, afschoon ik mij niet kan herinneren waar. Laat mij eens zien ofschoon een geslepen, verdorven meisje kan overal stelen. Ik zal wat lek- tuur voor haar zoeken, en morgen eens bij haar gaan.» De vriendelijke vrouw onder de oogen uwer kinderen brengt. Daar toch wordt een terrein betreden; dat aan het oog onzer kinderen zoo lang mo gelijk dient te worden onttrokken. Den hr. Keuchenius deert overigens deze laaghartige spot niet. Wij achten hem hoog, wijl hij mogelijk de eenige minister van koloniën is, die het rechtsgevoel en het rechtsbesef van Javaan en Nederlander met Gods hulp kari herstellen. Doch grooteren dan hij ondergingen hetzelfde lot. Nog al tijd staat daar de geschiedenis van den profeet Eliza als een bemoedigend, doch ook als een waarschuwend teeken. En de Heiland zegt tot Zijne discipelen dat zij Zijne getuigen zullen zijn. Doch uit het oogpunt van zedelijkheid beschouwd, had onze Goesche collega, die zooveel ouder en wijzer is dan wij, en zich eens in farizeeuwsche voornaamheid open lijk van ons afkeerde, het monopolie van dergelijk soort aardigheden aan hare Arn hemmer zuster moeten overlaten. Over dezelfde zaak ontvingen wij van een onzer abonné's het volgende schrijven: Gij hebt zeker de zoogenaamde aardig heid aangaande een standbeeld voor Keu chenius wel gelezen Dat is nu eens recht ging naar de boekenkast en nam er «Bun- yan's Christensreis, eene aflevering van het «Stuivers Magazijn» en eenige godsdienstige traktaatjes uit, die zij voor haar weldadig doel terzyde legde. Maar wat zij ook deed, steeds kwam haar weder dat lieve gezichtje met tranen op de wangen, voor den geest. De dag liep ten einde, maar telkens ging mevrouw Richardson naar het venster en wierp een bezorgden blik op de sombere muren aan den overkant van den weg. O, hoe vergeleek zij haar eigen vriende lijke woning, en haar leven, enkel door huiselijke zorgen bezwaard, met het ellendige lot van de vele ongelukkigen, die de ge vangenis bewoonden. Zij deed alles voor hen, wat in haar macht waszonder te vragen naar misdaad, stand of inborst, op allen zocht zij haar invloed te doen gelden. Op bepaalde uren had zij toegar.g tot de gevangenen, en haar komst werd met ver langen tegemoet gezien, zelfs door de meest verharde misdadigers. Het was geen aan gename taak voor haar, behalve wanneer zij goed kon doen. Dikwijls ondervond zij bittere teleurstelling, het goede kwam meest langzaam op, dikwijls in het geheel niet. Men trof er mannen aan, van den twin tigjarigen jongeling af tot den in zonden verharden grijsaard. Yele vrouwen wacht ten daar haar vonnis af. Iedere misdadiger maakte aanspraak op hare deelneming, wat uok zijn misdrijf ware, van den bedrijver van den gering«ten diefstal af tot den met bloed bevlekten toe. Op dit tijdstip was de gevangenis ongemeen volbijna iedere cel was bezet, en tal van gevaarlijke ge vangenen vereischtei. de uiterste waakzaam heid van den cipier en zijne helpers. Ale- vrouw Richardson vreesde niet een der cellen binnen te gaan, en de meest verharde misdadiger werd spoedig handelbaar omlar den invloed van hare vriendelijke en teedere woorden. «En welk nieuws brengt gij uit de ge vangenis mede, lieve vroeg de generaal onder het avondeten, gedurende welken tijd geestig, altijd op liberalemoderne wijze. Men wete dat rar. Keuchenius door moord aanslag in Indië een misvormd gelaat heeft en daarom zouden de vrouwen Maar ik schrijf dien zin niet af. Ik laat dat voor de litterarisch ontwikkelde redac teuren en correspondenten van Liberale bladen, die toch van oordeel schijnen dat de lectuur van Lydewyde en dergelijke in hun kringen reeds zoo demoraliseerend gewerkt heett, dat zulke uitdrukkingen in een blad dat door oud en jong gelezen wordt, geen kwaad meer stichten kunnen Men bewijst daardoor dat men zich ver beelden kan letterkundige talenten te bezitten en toch niet meer hebben dan lieden uit de heffe, het schuim des volks. En wie zulke moderne geestigheid, «zulk schuim van gees- tigheên, zulk zout van beestlykheên,» overneemt, bewijst een afwezigheid van fatsoen, van smaak, van piëteit, in iemand van eenige ontwikkeling, onvergefelijk schandelijk. Als Hildebrand nog zijn Camera schrjjven moest, zou hij niet noodig hebben Baud's zeggen dat hij een kerkje ging pakken, te geeselen met het snijdende «Wat is er ook geestiger, dan met de kerk te spotten.» Hier wordt Baud overtroffen Neen, arme hij altijd én het meest spraakzaam én in zijn humeur was. «Geen nieuwe gevangenen,» hernam zyn vrouw. «Of ja.» voegde zy er onmiddellijk bij, «een lieftallig meisje, niet ouder dan achttien jaar, denk ik; een mooi meisje, dat er als eene dame uitzag.» «Och kom! de vrouwelijke gevangenen zijn in uw oog altijd dames.» sprak de generaal spottend. »Dit schepsel heeft misschien de juweelen of kleederen van haar mevrouw gestolen; en denkt gij nu dat zij daarom geen mooi meisje kan zijn?» «Ik geloof nooit dat zy een dief is; sprak mevrouw Richardson met nadruk. «O! neen, natuurlijk niet; en als zij het is, is zij te meer te beklagen, omdat zij mooi is en er als eene dame uitziet. Hoe maakt het Herveij?» «Zoo onhandelbaar als een steen,» zeide mevrouw Richardson, «alles wat ik uit hem kan krijgen, is, dat wanneer hij eenmaal weer op vrije voeten is, ze hem niet weer zullen pakken.» Waaruit gij opmaakt, dat volgens hem het misdadige in de in hechtenisneming gelegen is. R e gaat het met Leonard «Nog steeds half waanzinnig, en steeds wenschende, dat hij nooit geboren was.» «Geen wonder,» sprak de generaal, zonder op te kijken, «een goede vader, eene goede moeder, lieve zusters, broeders, betrekkin gen en vrienden en niet onbemiddeld ook, en toch leende hij zich tot eene valsche handteekening. Maar het recht moet zijn loop hebben. Gij weet zeker niet wie of wat die jonge dame is,» sprak hij van tafel opstaande. «Neen, want ik ging juist weg, toen zij binnengebracht werdmaar haar gezichtje zal mij uit den slaap houden, ik kan het maar niet van mij zetten.» «Kom, kom, ik wed dat het een oude vrouw geweest is. Morgen zullen wij er nader van hooren.» Wordt vtrvdgd,).

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1888 | | pagina 1