NIEUWSBL AD
YOOR ZEELAND.
CHRISTELIJK-
HISTORISCH
ruiming.
A
'A-e^
van
H
3uze
an dsche
1888. No. 64.
Binsdag 28 Februari
Tweede Jaargang.
omging,
D."
VERSCHIJNT
G. M. Klemkerk, te Goes
F. P. D'huy, te Middelburg.
PRIJS DER ADVERTENTIES:
I
ideren.
Mr. C. Lucasse.
Jhr. Mr. A. F. de Savornin
Lohman.
+J.-0
/J* M-
22-z*/<Ü2o- z--*?--
het Hoofdkiesdistrict
6e kiesvereeniging haar
door zijne pra ctische
3n, het district op
BESTUUR.
elken MAANDAG- WOENSDAG- en VRIJDAGAVOND.
Prijs per drie maanden franco p. p. f0,95
Enkele nommers-0,02 s
UITGAVE VAN
en
van 1 5 regels 25 cent, iedere regel meer 5 cent.
Familieberichten van 1—5 regels 50 cent, iedere regel
meer 10 cent.
Bij <lit nummer behoort een Bijvoegsel.
IE
1 uur, Huisraad enz.
|11 door Not. Mulock
van Krijgei voor
verpachten: 140 A.
kgspolder in gebruik
|5 Maart.
rur, voor M. Verbeek,
Loopvarkens.
Maart,
ruis, door Kot. Ver-
|2 eikenhouten kabi-
chiflbnnières, tafels,
en zilver, afbraak.
|7 Maart.
in „de Kroon" door
liuis aan den O. dijk,
Jshof in Thoornpolder,
op de hofstede van
tfot, Bresser een Boe-
brkpaarden, 1 hengst,
prachtige zeugen, 136
tarnhonden met hok-
rgereedschappen enz-
Indzigt" 10 uur, door
Tspan, o. a. 4 paarden,
varkens, 25 kippen,
stalgereedschappen,
lewerk.
18 Maart.
Houwer, 10 uur bij
i, 22 stuks Hoornvee,
Irltens, 60 Kippen,
1 Karnhond met
|emen, 2 Menwagens,
Driewielskar, enz.
ben.
Maart.
j op hofstee -'an "W.
1 bruin Ruinpaard,
Itier, 2 Vaarskalvers,
iigen, 1 Driewielskar,
Lij A. v. d. Broeke
Jïak. lo. een Hof-
lideonse groot 41,90
1 3o. 69 A. dito. 4o.
aldaar.
0 Maart.
door Not. Tak, in
Jstede bewoond door
len weilanden groot
In. Een Huis met
■uidstraat, bewoond
T8. 40 A. bouwland
fe; te veilen in 8 per-
Echuur en erf, Koe-
La Slshher met iA
Voor de verkiezing op 6 Maart
wordt de candidatuur der navolgende
heeren door ons van harte gesteund.
Voor MIDDELBURG:
Voor GOES:
Voor OOSTBURG
N. Glinderman.
Voor HONTENISSE:
Jhr. Mr. J. J. Pornpe van
Meerdervoort.
De naam van deu candidaat voor ZIE-
RIKZEE is nog niet bekend.
Aan de Redactie van de Zeeuw.
M. II.
Naar aanleiding van hetgeen door Mr.
Borgesius te Middelburg gezegd is over mijn
persoon, vraagt gjj rrijj wat daarvan aan is.
Sinds die heer zijn boekje «de beteekenis
van den verkiezingsstrijd» schreef, heb ik
nooit meer met hem een woord gewisseld,
omdat uit dat boekje, geljjk ook onlangs
nog de Standaard aantoont, blijkt, dat die
heer, om zijn Kamercollega's te bezwalken,
zich niet ontzag grove onwaarheden te zeggen.
Ik maak mij sterk te bewijzen, dat dit zelfs
tegen beter weten in geschiedt. Om met
iemand, vooral met een kamerlid, in debat
te kunnen treden, mo >t men zijne waarheids
liefde niet behoeven te betwijfelen. Met
wie om kiezers te winnen, de feiten verdraait
is debat onmogelijk.
Aan U evenwel te antwoorden is rnij
aangenaam. Ik zal daarom het voorge
vallene volledig meedeelenoordeel dan, of
het bovenstaande al of niet te sterk ge
sproken is.
In de zitting van 1 April 1886 zeide mr.
Borgesius «een der meest gevierde tegen
standers van de openb. school zeide mij eens
in een vrij grooten kring: niets zou voor
mijne partij nadeeliger zijn dan eene kleine
wijziging van art. 194, die ons wel iets maar
zeer weinig gaf, want het tegenw. artikel
is langzamerhand een zeer geschikt middel
van agitatie onder de bevolking geworden.»
De heer de Savornin Lohman wie heeft
dat gezegd
De heer Goeman Borgesiusdat heeft de
heer de Savornin Lohman zelf gezegd en
wel bij gelegenheid van het afdeelingson-
derzoek van het ontwerp, hetwelk thans aan
de orde is,»
Aldus luidt het bijblad.
«De heer Lohman protesteerde niet verder,
maar nam stil zijn plaats wet/er in», zoo
vertelt volgens de Midd. Ct. de heer Bor
gesius, en «de vergadering der goedgeloovige
toehoorders begroette zjjne «openbaring»
met langdurig applaus
Heel veel nadenken was bij dat denkend
deel der natie niet. Anders toch zoude
net zich hebben afgevraagdhoe kan de
heer Lohman zulk eene domheid gezegd
hebben? Zulk eene vrijwillige bekentenis
aan zijne tegenstanders doen Is de daad
zelve niet in vierkanten strijd met 's mans
geheele optreden, daar hij juist ter beëin
diging van den schoolstrijd zijn rust er aan
gaf; van het eerste oogenblik af dat hij
in de Kamer optrad altijd wees op het
gevaar voor ons land, dat uit dien strijd
ontstaatzelfs in en buiten de Kamer
medewerkte tot het doen van allerlei voor
stellen ja, op datzelfde «ogenblik met baud
en tand eene mede door hem voorgestelde
grondwetswijziging (amendement Mackay
c. s. op art. 494) verdedigde, welke wijzi
ging, zoo mr. Borgesius haar had aangenomen,
den strijd zou beëindigd hebben 1
Een wijziging, en een nog wel, waarmee
buiten de Kamer zelfs tal van liberalen
zich hadden vereenigd, terwijl daarentegen
tal van de vrienden van Lohman vonden,
dat die wijziging niet ver genoeg ging.
Hoe kan zulk een man «geen oplossing van
den schoolstrijd willen,» gelijk mr. Borgesius
zijn kiezers vertelt. Maar het denkend
deel der natie werkt vaak meer met de
voeten dan met de hersenen I
Laat mij intusschen verder gaan met het
verhaal der feiten.
Inderdaad de heer Lohman ging zitten!*
Maar om weer op te staanonmiddellijk
nadat de beer Borgesius geëindigd had In
de rede, toen uitgesproken, zeide hij (Bij
blad.) o. a.:
«de reden waarom wij weoschen, dat deze
quaestie worde uitgemaakt is deze: dat
wij niet begeeren, dat deze schoolstrijd
overgebracht worde bij een nieuw kiezers
personeel In ons land. Wanneer het hoofd
beginsel thans niet duidelijk wordt opge
lostdan krijgen wij in eene volgende
Kamer volkomen denzeifden strijd en groepee-
ren ook de kiezers in den lande zich enkel
om die quaestie. En nu willen wij ook
wel eens over andere punten spreken, dan
alleen over onderwijs.»
Alzoo juist het tegendeel van wat mr.
Borgesius beweert, en eene profetie, die
thans volkomen in vervulling gaat!
In diezelfde rede wees hij nog bovendien
een weg aan om ook in de gewone wet
tot oplossing te komen. (Bijblad blz. 14001
Maar met dat al weerlegde hij dan toch
mr. Borgesius niet, zegt gij misschien.
Welnu, lees dan bl. 1403.
«Nu komt de heer Borgesius mij het
persoonlijk verwijt doen, dat het juist ons
doel is om art. 194 te maken tot een punt
van beroering, van agitatie».
«Ik herinner mij niet wanneer ik de
door den geachten afgev. aangehaalde woor
den gebezigd heb, maar ik neem aan dat
ze juist zijn.» (Dit was eene fout; had ik
'sheeren Borgesius' straks genoemde brochure
gelezen, die een paar maanden later ver
schenen fs, zou ik gezegd hebbenik neem
aan, dat ze juist het tegendeel uitdrukten
van wat ik blijkbaar bedoeld heb.; «In dat
geval», nl. als ze waar zijn, «kan ik ze
alleen gebruikt hebben in verband met
het voorstel, in de sectiën gedaan, om in
de 3e alinea van art. 194 het woordje
noverah ie doen vervallen. Daarop héb
ik zeer zeker gezegd: neen, met zoodanige
wijziging zijn wij niet gediend, want daar
mede neemt gij den schijn aan toe te geven,
terwijl wij weten dat gij inderdaad niets
toegeeft, overmits de 3e. alinea is uitgevoerd.
Wat baat het ons of gij [het artikel waarop]
uwe paleizen (rusten) laat vallen, nu zij-
eenmaal bestaan Door zoodanige ge
ringe wijziging zou niets verkregen zijn;
alleen zou, tijdelijk althans, door die misleiding
de agitatie tegen een slecht arttkel bedaren.
«Maar wanneer de hr. Borgesius het nu
voorstelt alsof wij van art. 194 gebruik
maken, om daardoor agitatie te wekken,
neem ik eenvoudig de vrijheid de eer ook
\an deze uitvinding aan de overzijde over
te laten.»
«De heer Godefroi heeft eens gezegd het
is dan ook eene wanhopige poging van de
antirevolutionairen en de katholieken, om
hetgeen zij eischen met de Grondwet in
overeenstemming te brengen. Willen zij
hun doel bereiken, laat hunne leus dan zijn
grondwetsherziening. Als zij logisch en
rationeel willen handelen, zouden zij alleen
die poging moeten wagen.»
«Welnu, die poging hebben wij gewaagd.
Laat men het nu niet voorstellen alsof
i'/j agitatie maken voor ons genoegen en
ai-y-r willen behouden om de agitatie.
Het isjnist omgekeerd.»
Dat nu noemt de heer Borgesius «niet
verder protesteeren, maar stil zijn plaats
weer innemen
De onjuistheden, Lat mij liever zeggen
de onwaarheden, die de heer Borgesius
zijnen kiezers opdischt zijn zóó talrijk, dat
weerlegging er van onmogelijk is, wil men
geene brochure schrijven. Toch moet ik op
nog eene merkwaardige vervalsching der
feiten wijzen.
De heer Borgesius verhaalt, dat de libe-
beralen zelve nooit blind geweest zijn voor
de te groote weelde bij het onderwijs.
«De luxurieuze, prachtige inrichting der
schoolgebouwen hebben ook zij afgekeurd
en daarop gewezen. (Vermoedelijk zijn die
dus door antirevolutionaire gemeenteraden
en schoolbesturen gesticht en hebben deze
de gelden er voor gevoteerd Juist van
liberale zijde is de aandrang tot beperking
op dit punt uitgegaan
«Nog meer. De schoolwet van 1878 was
in sommige opzichten te duur. Daarom is
in 1884 eene wet tot stand gekomen om,
ook wat betreft het aantal onderwijzers,
haar minder kostbaar te maken. De Savor
nin Lohman en de zijnen hebben tegen
die wet gestemd. Ja, als motief gaven zij
op, dat zij nog meer bezuinigd willen heb
ben. Maar is dat practische politiek. Maar
de reden der verwerping was, dat de
HH. Lohman c. s. geen oplossing van den
schoolstrijd willen want deze is voor hen
het beste middel van agitaties.
Aldus, volgens het verslag in de Midd.
Ct., Mr. Borgesius.
Hoe zijn evenwel de feiten
Tot driemalen toe is de schoolwet gewijzigd.
Eerst op initiatief van den heer Lohman
zeivenWet 1882 Stsb. 117. Daarna op
initiatief van den heer Vermeulen, R. Ka
tholiek Wet 1884 St. 2. De derde maal
hebben wederom leden der rechterzijde,
Mackay, Ruys van Beerenbroek, de Savornin
Lohman en Schaepman, een wetsontwerp
ingediend, tot verdere verbetering dierzelfde
wet. Zij deden dit den 5en December 188&
Dit ontwerp van wet strekte tot bezuini
ging. (Ook vroeger waren bij de begrootin
gen hunnerzijds steeds bezuinigingsamen-
O De woorden tusschen lasch ik ter
verduidelijking in.
dementen ingediend.) Alzoo ging van die
zijde, doch nooit van de liberalen de bezui
niging uit.
Laatstgenoemd ontwerp werd echter geen
wet. Want 2l/2 maand later stelde de
Minister Heemskerk een dito wijziging voor,
doch van veel minder verre strekking. Beide
ontwerpen werden tegelijkertijd behandeld.
Als één man stemde de liberale partij de
flinke wijzigingen der hh. Mackay c. s'. af.
Namens de voorstellers zeide de heer Mackay
«na de stemmingen die hebben plaats ge
had, en na deze debatten te hebben bijge
woond, en na gezien te hebben dat wij de
medewerking, die wij hoopten te zullen
vinden om bezuiningen ten opzichte van
de onderwijzerswet aan te brengen, niet
vinden, en dat als laatste en voornaamste
argument worden ingeroepen de eenheid
der liberale partij, wier meerderheid in de
Kamer door ons niet wordt ontkend, ver
klaar ik het* ontwerp in te trekken».
Dit geschiedde den 29en Mei.
Den volgenden dag stemde de rechterzijde
tegen het regeeringsvoorstel. Waarom
De heer Lohman sprak dit onomwonden
uit in een korte rede, te vinden in Bijblad
bl. 1470 en hierop neerkomendeart. 45
der Schoolwet, (uitkeer:ng der 30%) bevat
vijf groote, door hem met name aangewezen
fouten fouten die door ieder erkend worden;
maar die door de liberale partij worden be
stendigd, teneinde de ontwikkeling der vrije
school tegen te gaan. «Nu de liberale partij
blijkbaar streeft de beginselen, in art. 45
neergelegd, uit flnantieël oogpunt onverde
digbaar, als verdedigingsmiddel tegeü het
bijzonder onderwijs te behouden, mogen zij,
wat mij aangaat, onderling uitmaken, hoe
dat verweermiddel het best kan worden
toegepast, zonder henzelven en hunne huis
houding meer dan volstrekt noodig, in last
1e brengen. Ik voor mij wensch over de
wyze waarop de banden ons worden aan
gelegd niet te discuteeren.D
Aan die woorden sloten zich uitdrukkelijk
aan Dr. Schaepman, Mr. Keuchenius en Mr.
Oorver Hooft toch waarlijk geen drijver
of eerzuchtige
Tegen dit krasse vonnis over de strekking
van een hoofartikel der schoolwet kwam
niemand opnoch de minister, noch eenie
liberaal
Toen stemde de rechterzijde tegen het
ontwerp.
Ziedaar de naakte, ofücieele waarheid.
Als de heer Borgesius zijne kiezers heeft
willen beetnemen, had hij het toeh wel
handiger kunnen doen. Tenzij hij wist, dat
zij op dit punt wel wilden beetgenomeu
worden! Tegenover de antirevolutionairen
en Roomsch-Katholieken schijnt elk middel
geoorloofd
Ik heb de eer hoogachtend te zijn,
Uw Dv. Dienaar,
A. F. DE SAVORNIN LOHMAN.
Tegen het logenachtige van 's heeren
Borgesius voorstelling van feiten hebben
ook wij in de vergadering der liberale
kiesvereeniging bescheidenlijk geprotesteerd.
De heer Lohman heeft de feiten thans zoodanig
gepreciseerd, dat het ons onmogelijk toeschijnt
dat niet een enkele der toen aanwezige
liberalen geen berouw zou gevoelen over zjjne
blind toejuiching van deze door en door
onware en ondegelijke propaganda-rede.
Red.