CHRIST ELIJK- NIEUWSBL AD HISTORISCH VOOR ZEELAND. 1888. No. 55. Dinsdag 7 Februari. Tweede Jaargang VERSCHIJNT EL&ïn MAANDAG- WOENSDAG- EN VRIJDAGAVOND. G. M. Klemkerk, te Goes EN F. P. D'huy, te Middelburg. PRIJS DER ADVERTENTIES: Ingezonden Stukken. DE ZEEUW, Prijs per drie maanden franco p. p. f0,95 Enkele nommers-0,025 UITGAVE VAN van i 5 regels 25 cent, iedere regel meer 5 cent Familieberichten van 1 5 regels 50 cent, iedere rege nteer 10 cent. 6 Februari. Hoewel onderstaand stuk van Mr. E. Fokker wel wat veel van onze plaatsruimte vergt, willen we er toch voor ditmaal de plaats voor onze Hoofdartikels aan geven om daarna het woord aan Q. N. te laten. Mijnheer de Redacteur In uw nummer van 24 Jan. komen van de hand van Q. N. eenige liefelijkheden aan mijn adres voor; de waarschuwende stem welke ik deed hooren tegen het on natuurlijke verbond van Calvinisten, Room- schen en radicalen deed hem vrijheid vinden te schrijven van „listige oneerlijkheid" en zooveel meer. Ik vertrouw dat gij mij een plaatsje in uw nieuwsblad niet zult wei geren. Waar de aanval geherbergd wordt, vindt ook de verdediging een onderkomen. Q. N. geeft den raad„niet te doen als zoovele broeders, die voor allerlei brochures en artikelen Groen van Prinsterer's werken laten beschimmelen in hun boekenkast." Ofschoon die raad niet tot mij is gericht, heb ik er dankbaar gebruik van gemaakt ik heb eenige der werken van mr. Groen uit mijn boekenkast te voorschijn gehaald en daarin al spoedig gevonden, wat ik wist er niet te vergeefs te zullen zoeken. Sta mij toe u enkele plaatsen aan te halen waar Groen het tegenovergestelde leert van Q. N., die er niets onnatuurlijks in vindt dat Calvinisten, Roomschen en Radicalen bij eerste stemming gezamentlyk op dezelfde candidaten zullen stemmen. Ik wijs op Groen's „Adviezen in de Tweede Kamer 1849—50 le ged- fo. 61," waar ge het volgende vindt: „En nu wil ik mü geheel en al op een „onpartijdig standpunt plaatsen, met terzijde stelling van godsdienstige gezindheid en „vooringenomenheid, en juist dan zou ik „tot de Roomsch-Katholieken in ons vader end zeggen „„let op den specialen toestand „„waarin gij in dit land verkeert; let op „„de omstandigheid dat het niet mogelijk is „„in welk land ook het tegenwoordig oogen- „„blik te scheiden van de vroegere geschie- „„denis, zijt indachtig dat in uw vaderland „„een groot gedeelte der natie (terecht of „te onrecht, dit laat ik daarjmet het roomsch- „katholicisme geen ingenomenheid gehad „„heeft; dat er bij dit volk tengevolge van „„dezen specialen toestand, traditioneele anti- „„pithieën bestaan. Dit kan niet plotseling „„weggenomen worden en dit behoort gij dan „„op uvv politiek standpunt, bij hetgeen gy „„verricht en bedoelt altijd op den voorgrond „„te stellen."" „„Ik zou er bijvoegen„Bedenkt ook dat „„het algemeen protestantisme, waartegen „„gij u verzet, en hetwelk, in zeker opzicht „„aan sommigen onder u de hand reikt, „„uw felste, maar in den grond der zaak, „„misschien niet uwe machtigste tegen- „party is. Bedenkt dat deze veeleer be- „„staat uit de kern der traditioneele her- „vormde gezindheid, die op dit ooganblik „„niet anders wenscht dan, behoudens haar „„geloof en met afkeer van onrecht en van „„kleingeestige bestrijding, met u in goede „„verstandhouding te bly'ven op politiek „„terrein, en ude meest mogelijke billykheid „„te bewyzen. Bedenkt dat, wanneer gy „„de politieke quaestiën met de godsdien- „„srige mengt, ook deze party, ter zelfverde- „„diging, tegen u in het harnas zou kunnen „„worden gejaagd."" Let op dat Q. N. dr. Bronsveld bestrijdt en van hem schrijft: ,,'t Is schande, driewerf dat men zoo den arbeid van Christen staatslieden als Groen Yan Prinsterer en Da Costa durft lasteren"; dan liever met de Radicalen en de Roomschen tegen Brons veld gestreden Groen zou u antwoorden (aldaar bl. 63) „Immers is de radicale theorie juist gericht tegen al wat het nationaal karakter uit maakt, het eigenaardige van die theorie is dat zij het historische volksleven aanrandt." En iets verder „Het groote onderscheid ligt niet tusschen Roomschen en Radicalen, maar tusschen geloof en ongeloof." Hoort gy dat Q. N. Gg, die met de radicalen wilt stemmen tegen uwen broeder Bronsveld. Laat ook vooral Groen's „Ongeloof en Revolutie" niet in uw boekenkast be schimmelen. In zyn „Aan de kiezers" (YI) behandelt Groen de vraag of de Bijbel uit elke volksschool moet worden geweerd. Hij pleit voor den Bybel op de school. De R. Katholieken hadden destijds in de school- quaestie nog een geheel ander standpunt; zij waren niet zoo hard ingenomen met het streven der calvinistende heer Broere had verklaard: „voor kinderen van katho lieken is het lezen van den bybel op de scholen, wyl het hunne opvatting te boven gaat, een ongeoorloofde daad, en, als het met protestanten gezamenlijk geschiedt, eene ingewikkelde verloochening hunner godsdienstige beginselen." Dit standpunt bestrijdt Groen; hy schryft o. a. (p. 11.): „Maar weet dat, niet door de kracht der wederparty, neen; dat door uw zwakheid en ontrouw de weg voor de suprematie van Rome gebaand wordt." Zou Q. N. zoo bang zyn als nu Groen om voor de suprematie van Rome den weg te banen Bij en zyn party zijn daaraan druk bezig. Neem de brochure„Februari 1868", waar Groen het stelsel van eigen candidaten uitvoerig verdedigt. Lees zijn „Aan de Kiezers" (II): waar hij beknopt schryft: Liefst in de meeste districten een eigen candidaat omdat dit voegt aan elke richting die zich van haar eigenaardigheid bewust is, en op het gewicht van haar eigen roeping prys stelt." Neem eindelijk: „Ons schoolwetgrogramma" (1869), waar Groen zich beklaagt dat het program der christelijk-historische richting van Mei 1866 is zoek geraakt. Hij vervolgt dan(pag. 8)„Wy moeten ons loswringen van dergelykefi band. We moeten onze zelfstandigheid hernieuwen. Wij moeten strijden onder eigen vlag. Hiertoe strekt het voorstel". Het zy mij vergund, Mijnheer de Redacteur op myne beurt aan Q. N. den raad te geven om of Groen's werken te lezen en er naar te handelen of liever van Groen te zwijgen, waar handelingen worden verdedigd over welke die nobele man van schaamte en ergernis zou blozen. Middelburg, 2 Febr. '88. E. FOKKER. Mijnheer de Redacteur Dankbaar voor de geschonken gelegen heid om op het stuk van Mr. E. Fokker te antwoorden, vraag ik u eenige ruimte in uw blad. Laat mij beginnen met u mijn verwondering te kennen te geven dat de heer Mr. F. blijkbaar wat geprikkeld is. In het stuk aan een vriend te Middelburg toch komt doodeenvoudig wat kritiek voor op de rede, door mr. F. blijkens het ver slag der Mi ld. Crt. gehouden. Dan schrijft mr. F. dat «Q. N. er niets onnatuurlijks in vindt dat Calvinisten, Roomschen en Radicalen bij eerste stemming gezamenlijk op dezelfde candidaten zullen stemmen.» Dat staat nergens in mijn brief te lezen. De heer mr. F. maakt deze gevolgtrekking, maar mijn doel was alleen om de mogelijk heid aan te toonen van een samenwerken, ook tusschen elkaar bestrijdende partijen en het volslagen gemis aan fijn gevoel on der die liberalen, die, zeiven partij in het geschil, verdeeldheid in het kamp hun ner tegenstanders Zoeken te brengen om zelf zoodoende geen moeite met hen te hebben. En het verwondert mij nog meer dat mr. F., om dat te bestrijden, de citaten uit Groen heeft aangehaald die hierboven af gedrukt zijn. Wel! de heer mr. F. moet zeer vluchtig gezocht hebben, en anders zou hij deze' citaten niet hebben gegeven, want voor hetgeen hij nu meent te bestrijden had hy veel meer sterksprekende, klem mende uittreksels kunnen vinden. Dan had hij wel gansche hoofdstukken uit «Ongeloof en Revolutie» kunnen aanhalen. Laat ik ook even wijzen op wat mr. F. noemt: «onnatuurlijk verbond tusschen O. R. en R.» Welzeker, dit verbond, gesteld het bestaat, is onnatuurlijk. Maar wat tot dit verbond noopt, dwingt, is nog veel onnatuurlijker. Mr. F. redeneert blijkbaar zoo: Tusschen Roomschen en Calvinisten ligt, blijkens de historie, een niet te dempen klove tusschen hen en de radicalen evenzoozij mogen, zij kunnen dus niet samen gaan; om uit dit vooropgesteld oninogelijk-zijn de moraal op te maken, dat het liberale Staatsbelang zonder tegenspreken door hen moet geduld worden. Dit is logica ten bate van eigen partij en eigen beurs. Ook een Logica in andere richting is mogelijk en ook geboden; n. 1. de Radicalen, Roomschen en Calvinisten hebben, blijkens hun levensbeschouwing en blijkens de historie, niets met elkaar ge meen, en staan tegenover elkaar als water en vuur als deze heterogene bestanddeelen zich desondanks toch vereenigen tegen ons, liberalen, dan moeten daarvoor toch wel ont zaglijke, niet anders weg te nemen ooi-zaken zijn; ergo wordt het meer dan tijd, dat we onze verhouding tegenover deze medeburgers herzien en veranderen. Als mr. F. en zijn geestverwanten zoo'n medelijden met ons hebben, wel nu, dat zij het initiatief nemen tot verzoening. Mr. F. zal zien hoe spoedig dan het «verbond» ophoudt. Hoe zou mr. F. het verstaan als onze partij eens aan het roer ware, en bijv. de christelijke school in stand hield met dezelfde middelen als nu de openbare school dit wordt gedaan? En die christelijke school begunstigde gelijk dit nu de neutrale gedaan wordt En, als dan Roomschen, Liberalen en Radicalen zich aansluiten om aan ons machtsmisbruik een einde te maken wij dan citaten uit Roomsche bladen gingen aanhalen als uit de Tijd van 24 en 27 Maart 186(5 b. v. «Er is te groote strijd tusschen Katholie ken en Liberalen, dan dat zij zich tot eene partij bij elkander kunnen aaneensluiten. Er is immers vijandschap tusschen Libera lisme en Katholicisme, als tusschen water en vuur.» Wat zou mr. F. ons dan toe voegen? Zou hij niet roepen: «dat er ver schil tusschen ons bestaat, dat weten wij zeer wel, o gij dwingende antirev., maar neemt dan onze grieven weg, en herstelt de rechts gelijkheid.» Het is onstaatkundig en onhistorisch, inbreuk te nikken op de rechten der min derheden om zich, ook al staan zij op zeer veel punten tegeiiöber elkaar, te vereenigen tegen een gemeenschappelijken vijand. Onstaatkundig, doordien de mogelijkheid wordt benomen om het evenwicht te herstel len, als een der partijen meer neemt dan haar toekomt. Onhistorisch, want hoe ter wereld moet men het maken met de politiek van Willem I en Willem III. Hoe hebben zij zich niet van allerlei bestanddeelen bediend om één vijand uit het zadel te werpen of terug te dringen Of is mr. F. voornemens den handschoen op te rapen, dien Dr. Kuyper voor een paar jaar den Kamer verslaggever der N. R. Ct. toewierp, om te bewijzen dat Willem I niet met Roomschen wilde samenwerken, zelfs tegen Spanje? Hoe dempte Willem I den opstand in 1566 in Antwerpen? Dat alle3 weet mr. F. ah man van letteienhij weet hoe Willem I, ook na Anjou's verraad, nog met Frankrijk onderhandeld wilde hebben, orndit er van Duitschlands zij le niets viel te hopen. Dit alles zal mr. F., als man van classieke vorming, beter bekend zijn dan uwen brief schrijver. En toch, en toch 1 Is het niet verwonderlijk hoe mr. F. Groen citeert, en dan uw briefschrijver voor de voeten werpt Groen niet te kennen. Men zou zoo denken dat Groen, die ontzettend veel heeft geschreven en gesproken, dit op allerlei toestanden heeft gedaan. En tegen Romes aanmatiging en arrogan ie is zeker net eerste citaat uitnemend gekozen, maar is het ec.i punt van verschil, hoe Groen tegenover Rome stond Hij, de geschied- vorscher? Maar wat bewijst dan dit citaat? Wat meer dan dat Nederland nu eenmaal een historie heeft, difiliet onderscheidt van Spanje en Italië, erajdat Rome daarmee heeft te rekenen, 'wat het, blijkens de pauseli^l' allocutie vaiT^ 1853 wel eens verg it, schandelijk vergat/ En de radicalen 1 Mr. E. F. kan de kraSmigste bestrijding der radicalen vinden in «Vrijheid, gelijkheid 1 en broederschap (in Verspreide geschrif-J* ten, pag. 255 einde.) Waarom citeert mr. F. niet eens int de Briefwisseling tusschen Groen en Da C%ta: bv. dl. III bladz. 217 noot «Ik heb steeds gemeend, dat het verschil tusschen Calvyn en Luther, ja zelfs, hoe gewichtig ook, tusschen ons en de Room^ch Catholieken, eeuigszins op den achtergrond geraakt tegen over de verloochening van den levenden God.» Waarom niet uit Da Costa's open baren brief aan Groen. (Brietwiss. II bl. 245.) «Opmerkelijk met dezelfde hevigheid wer den wij steeds aangevallen door de ultra- montaansche, en door de naakt-antipapistische drukpers, omdat wij zuiver en onwrikbaar Hervormd, noch Puseyisten ten behoeve van Rome, noch tegen Rome Zeloten wilden zijn. Maar gelijk juist in de tweederlei gansch tegenstrijdige beschuldigingen onze vrijspraak lag, enz. En iets verder: «Vast houding van den protest-christelijken wortel van nationaal bestaan, maar onbepaalde eerbiediging van alle verkregene rechten van den Catholieken Landgenoot. En bladz. 267 «(We zijn geen anti-liberalen, maar anti-liberalisten. En waarom citeert mr. F. uit Groen's Aan de kiezers VI. (Verspr. Geschriften dl. H bladz. 213) enkele woorden van Broere, aangaande den Bijbel op de Gemengde school Op deze volgt onmiddellijk«Hier schijnt, «in de tegenwoordige omstandigheden, Bij- «bellezing op de gemengde school niet mo- «gehjk meer. Misschien dat de groote «meerderheid gelijk heeft. Maar weet gij «wat ik betreur?

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1888 | | pagina 1