UVERS, CHRISTELIJK- NIEUWSBLAD HISTORISCH VOOR ZEELAND. C. J. ill VERS. GULDEN, n. te (SOES. dubbele iders-woning EN-VLAK E. elde. 1887. No. III. Zaterdag 20 Augustus, Eerste Jaargang. herinnering! P U S a. s. ie. Roggemeel enz. EVENS 2de soort Kogge en Gerst. b. jwse. ootdienst l ij k s VERSCHIJNT EI.ven MAANDAG- WOENSDAG- EN VRIJDAGAVOND. Trijs per drie maanden franco p. p. f0,95 Enkele nommers-0,02»/, G. jVL Klemkerk, te Goes EN F. p. d'huy. te Middelburg. PRIJS DER ADVERTENTIES Gedachten van een Land bouwer. Buitenland. EN ORANJE", te Goes, van Zeeland, candidaat T; :ie, toegerust met gaven ;r van onzen overleden wordt aanbevolen. voornoemd e r. ngm. r e t a r i s. angen, bij het aangaan artement van Koloniën 'OOR DE MESTING: el, Voerbloein, OND EEN ngen te bekomen bij Iiadam 's Gravenpolder. ssclieu Middelburg en issingen. 6.30f 8,00 9,15-}-10,00 0 nm. 1,35-}- 2,30 3,30 0-}- 8,30 Zondags boven- OOf 9,00 10,004- 1100 0 230-}- 3,30 430-}- 5.30 .30 Zondag bovendien eizen aan waarbij aan en de Keersluis wordt vm. 6 nam. 1.30 en 6 u. 8.40, nam. 4.40 en 6.50. idienst. vm. 4,30en nm. 12. middellijk na aankomst u. vm. en 6 u. nam. an en naar het Spoor lij den. u. m. u. m. u. m m 12,30 3,45 6.20 1,4,15 6.50 Woensd. en Zat, 7,30 2,20 6.30 8,— 2,50 7,- 10,30 11,- 6,— 12,30 4.30 6,30 1,— 5.— ZEEUW, UITGAVE VAN van 1 5 regels 25 cent, iedere regel meer 5 cent Familieberichten van 1 5 regels 50 cent, iedere rege meer 10 cent. Eindelijk dan wilde God ons gebed hooren, eindelijk kwam er regen 1 Gisteren avond was het onweder en klonk de stemme Gods door de lucht 1 Dat nu ieder roeme «Gij hebt zeer milden regen doen druipen, o God I en Gjj hebt Uwe erfenis gesterkt, als zij mat was geworden. Zingt Gode, psalm- zingt Zijnen naam De kiezers in het district Goes worden er aan herinnerd, dat a. s. Woensdag 24 Augustus de stemming moet plaats hebben voor een lid van Zeelarid's Staten, ter ver vulling van de vacature Jhr. J. L. DE JONGE. Candidaat der anti-revolutionairen is de heer NOTARIS TE KOLIJNSPLAAT. Dat wij in een bedenkelijken tijd van achteruitgang leven, wie zal 't ontkennen? Noemt mij één tak van nering en nijverheid op, die in Nederland, met name in onze provincie, bloeit 1 Hoe de landman zwoege, met ieder jaar gaan de zaken achteruit. De inkomsten verminderen en de pachtsom, hoe ook verkleind, wordt telkens weer zuchtend bij den landheer gebracht. God geeft met ieder jaar nieuwe, onver diende zegeningen doch ziet 1 hoe de graan markten al meer dalen en de veeprijzen bedroevend laag zijn. Het geheele Nederlandsche volk gevoelt den druk der tijden. De landbouwersstand is slechts een schakel van dien keten. De geheele maatschappij is samengesteld uit groote en kleine raderen, die in elkander ingrijpen; staat het eene stil, dan weigert ook het andere zijn dienst. Lijdt deland- man, dan lijdt ook de stedeling. Alles deelt in de groote krankheid, in de ontzaglijke kwijning. Waar moet het heen? En nu mag men zeggen, dat de God van Nederland nog leeft en zorgen zal. Doch met dit oppervlakkig zeggen zqn wjj er daarom nog niet, De Nederlandsche natie zegt wel, maar beseft niet, dat de God van Nederland leeft. Alle Nederlanders, van wat richting ook, staan voor het aangezicht van den Heilige schuldig, dat zij te zamen zijn afgeweken en onnut zijn geworden, dat er niemand is, die goed doet, ook niet tot één toe. Voor deze gemeenschappelijke zonde dien de de gansche natie, gelijk eenmaal Ninevé, zich te verootmoedigen; en in stede daar van nemen ongeloof en onverschilligheid toe. De oorzaken der ellende worden over al gezocht, behalve in ons zeiven. En waar is de profeet onder ons, die ons volk den afgrond wijst, waarheen het doolt? Waarlijk, het oppervlakkig zeggen, dat de God van Nederland nog leeft, doet aan deze dingen niets af. Israël in de laatste dagen van zijn volksbestaan, pochte ook op zijn God, die het uitgeleid had uit het slavenhuis en die in zijn midden zich de Davidsstad gesticht had en den heiligen tempel niet overgeven zou in de handen der onbesnedenen 1 En toch betrad de Babjjloniër, Jeremia's waarschuwingen ten spijt, de heilige stra ten van Jeruzalem en voerde het «volk des Heeren» gevankelijk weg. Het zoo rijk van God gezegende Neder land mag zich aan Israël spiegelen. Het Davidshuis, oneindig grooter dan dat van Oranje, heeft als balling gewoond onder de Heidenen en het uitverkoren volk, meer nog dan de Nederlanders gezegend, werd afgesneden uit het midden der volken. Zouden wjj niet zulk een ontzettenden tijd te gemoet gaan? Reeds verloor Nederland al zijn roem, zijn grootheid en zijne kapitalen, en oogstte het in stede daarvan de schande, den ach teruitgang en een ontzaglijken schuldenlast. De edelste mannen stierven en in de plaats daarvan trad een geslacht op, door Van Gheel Gildemeester terecht genoemd: een geslacht van geblaseerde jongelui, die geen hooger ideaal kennen dan den bok van een rijtuig, en geen heerlijker geestdrift, dan die zij opdoen bij een glas bier!» De jongens van onze gymnasiums en hoogere burgerscholen beginnen al meer zich te onderscheiden als knappe turners en wielrijders, als kolvers en grappenma kers, als zwemmers en roeiwedstrjjders. Op onze examens daalt het peil der dege lijkheid en der wetenschap al meer bene den het middelmatige. Het onderwijs wordt zoo goedkoop mogelijk gegeven, en zie, naar de dankbaarheid moet men met een lantaarn zoeken. En het gevolg is, dat de maatschappij «iet zeer veel «geblaseerden» maar met o, zoo weinig degelijke mannen wordt verrijkt. Moeten wij God danken In de Maasbode leest men liet volgende omtrent art. 194 en de voorgestelde wij ziging. «Stel dat wjj gewone wetgever worden en een goede schoolwet makendat wij daarna verdreven worden en de schoolwet verandering ondergaat. Wien hebben wij dan iets te verwijten Immers niemand De liberalen zullen ons zeggen, dat wjj met de maat worden uitgemeten, waarmede wij ingemeten hebben. Wij, wij zelf hebben immers gevraagd, dat de schoolquaestie aan den gewonen wetgever zou worden overge laten. Wij hebben hem benoemd tot scheids rechter in het hoogste ressort. Ja, wat erger is, als er eens dagen Komen, dat de liberalen ons niet geeselen, maar vermoor den, d. w. z. als zjj den gewonen wetgever eens maatregelen laten nemen, die de vrij heid van onderwijs feitelijk vernietigen, dan kunnen wij moeilijk meer vragen, dat onze rechten inde Grondwet zullen geschreven worden, nadat wij ze zelf in de handen van den gewonen wetgever gelegd hebben. «Wij kunnen God niet genoeg danken, dat het zoover niet gekomen is, maar dat is alleen omdat het voorstel Schaepman werd verworpen.» Dat dit schrijven kortn op den molen der liberalen is, bewijst de Goesche Courant van j. 1. Donderdag, waar zjj dit aanhaalt en dan zegt «Duidelijker-ykan wel niet betoogd worden, hoe rampzalig nét met het onderwijs hadde geloopen, wanneer de wijsheid der le Kamer liet niet bewaard had voor de bovendrij vende politiek van het oogenblik.» Lezer kan het bespottelijke!' De wijs heid der Eerste Kamer heeft ons bewaard voor de bovendrijvende politiek van het oogenblik 1 «Het zou rampzalig geloopen hebben met het onderwijs.» Ja, v >orde liberalen zeker 1 Want met de bevoorrechting der open- bare- school in de Grondwet zou het uit geweest zjjn en de gewone wetge ver zou zjj 't niet dadelijk, dan toch eerlang, want de liberale partij zal slechts kort meer regeeren die bevoorrechting ook uit de gewone wet hebben weggeno men. En dan Dan zou de openbare school wegsmelten als sneeuw voor de zon het bijzonder onderwijs zou niet kunst matig, zooals thans het staatsonderwijs, maar natuurlijk bloeien en de toekomst was verloren. De kweekplaats voor de toekomstige liberalen en sociaal democraten zou verdwijnen en het land in handen der nachtuilen geraken. Of dan de Maasbode geen gelijk heeft als zjj de veronderstelling waagt, dat de li beralen ons in de toekomst zouden vermoorden? Wjj vragen, of de anti-clericale partij (den naam liberaal heeft zij sinds lang ver beurd) het onder de tegenwoordige Grondwet met het tegenwoordig onderwijsartikel nog erger kan maken dan thansof die partij ons nog meer kan geeselen, hare school nog meer kan bevoorrechten, dan zjj thans doet Moet daarop ja geantwoord worden, dan vragen wij in de tweede plaats: Begrijpt de Maasbode dan niet, dat indien hare onderstelling eens een feit werd, en de liberalen den gewonen wetgever eens maat regelen lieten nemen, die de vrijheid van onderwijs vernietigden, (bestaat die vrijheid dan thans nog, geheel of gedeeltelijk?), dat dan onzerzijds de revolutie, de Godge wijde revolutie zou moeten volgen Neen, schrik niet, waarde lezer! Als de regeerende partij u dwong uwe kinderen, niet naar eene godsdienstlooze, maar naar eene moderne secteschool te zenden, dan zoudt gij volgens Gods Woord verplicht zijn te weigeren uwe belasting te betalen. Reeds onze geachte afgevaardigde, de heer de Savornin Lokman wees er vóór nu bjj- na 8 jaren op, toen hij zeide: «Wanneer wij nu desniettemin gedwongen worden om aan dat onderwijs bij te dragen, dan ligt daarin eeue krenking van het geweten, waartegen wij ons, desnoods met geweld, zouden kunnen verzetten, niet door onze kinderen nooit naar eenige openbare schoot te zenden, maar door niet te betalen aan de belastingen.» Dit zou een zelfde daad van revolutie zijn als die van Prins Willem I, toen hij de heerschappij van Filips afschuddeals die der geuzen-edelen, toen zij 't smeekschrift aanboden aan de landvoogdes; als die van Daniël, toen hij weigerde voor het beeld van Nebukadnezar te knielen als doch waartoe meer Het zou zijn Gode meer te gehoorzamen dan de menschen\ Is dat ongeoorloofd En zou de Heere zich dan niet betoonen, aan onze zijde te staan, als wij in Zijn' weg bleven Waar blijft dan nu de Maasbode met haren dank aan God, wijl art. 194 onge wijzigd bleef? Moeten wij Goddanken Zoo vragen wij. Ja, dat moeten wijmaar niet voor het behoud van het oude onderwijsartikel, niet voor het ka- rakterlooze besluit der Eerste Kamer. Wij moeten God danken, wijl Hij ons beproeft, maar niet boven matewijl Hjj ons ander maal onder het juk deed buigen, het juk der openbare school-bevoorrechting en ons, ook door de pas gehouden Uniecollecte, ge legenheid gaf te toonen, dat Hij ook in Neêrland nog een overblijfsel heeft ge laten. Want wien God lief heeft, dien kas tijdt Hjj. (B. v. d. R.) C. N. L. Ieder Nederlander, die een weinig zjjne Vaderlandsche Geschiedenis beoefende, weet er van meê te spreken, als er gezegd wordt, dat over de kleine landen somtyds meer gesproken wordt dan over de groote. Zoo is took thans met Bulgarije. Het is naar dat kleine vorstendom, dat geheel Europa gedurig angstig blikthet is dit rijkje, dat de bui- tenlandsche politiek en derhalve ook de socialeder groote mogendheden beheerscht; het is het nietige Bulgarije, dat beslist over den Europeeschen vrede. En het is ook hetzelfde Bulgarije, waarheen de berichtge vers van het buitenlandsch nieuws telkens begeerig heenzien, omdat het hun gereede- lijk eenige stoffe verschaft, om over te schrijven. Zoo ook thans weer. En dan moet allereerst gezegd worden, dat de politieke hemel nog lang niet opgeklaard is, maar dat integendeel de wolken zich dreigend samenpakken. Waar toch Engeland, Oos tenrijk en Italië den nieuwen Vorst erkennen, weigeren Rusland en Duitschland nog steeds volstandig. In de N. R. C. van heden vindt men den brief, dien Koning Ferdinand aan de groote mogendheden richtte. Hij luidt aldus «Toen de groote Sobranje mij een stemmig tot vorst van Bulgarije had ge- - kozen, heb ik aan de deputatie, welke mij het officëele proces-verbaaal dier stemming kwam overhandigen, verklaard, dat ik den Sultan als suzerein erkende en, alvorens een definitief besluit te nemen, de antwoorden wilde afwachten van de mogendheden, die het tractaat van Berlijn hebben ondertee kend, op de circulaire nota, waarin de Porte haar van mijne verkiezing kennis gaf. «Uit die antwoorden, welke mij officieus zqn medegedeeld, heb ik kunnen zien, dat geene regeering der groote mogendheden eenige vijandschap aan den dag legt jegens mijn persoon, en dat, voor zoover er zich verschil van meening openbaarde, dit be trekking had op de wettigheid der hierbo ven genoemde Sobranje en derhalve eene quaestie betrof, welke slechts met de bin- nenlandsche aangelegenheden van Bulgarije in verband staat, en niet met den gekozen vorst. «Daar ik het Bulgaarsche volk beloofd heb, het een bewijs mijner toewijding te geven, zoodra het oogenblik daarvoor geko men zou zijn, heb ik het besluit genomen, gehoor te geven aan den kreet van wan hoop eener natiedie niets anders wil dan te leven en zich op vreedzame wijze, binnen de grenzen harer constitutie, te ontwikkelen. Ik ben vertrokken om de lei ding in handen te nemen van de belangen van een dapper volk, en ik ben besloten mijn leven te wijden aan zijnen voorspoed en aan zijn welzijn. «Ik neem bezit van den troon van Bul garije, op welken de stem der natie mij ge-

Krantenbank Zeeland

De Zeeuw. Christelijk-historisch nieuwsblad voor Zeeland | 1887 | | pagina 1