HET WERK OPEEN
WEERSCHIP MAG
ROUTINE ZIJN - DE
VLIEGERS VOELEN
ER ZICH VEILIG BIJ
Zaterdag 23 december 1961
ZEEUWSCH DAGBLAD
Pag. 9
door Barend Maaskant
„Zijn het zat"
M]
0"
fygjLzJK' I
Conferentie
B1,
Correspondentie"
Ar
Reuzendambord
Betsy
,/k Zal wel bellen
Trek in yoghurt
Zij die
Het oranje schip Cirrus ligt nu ergens op de Atlantische
Oceaan. Het is de honderdste reis van dit Nederlandse weer-
schip naar een eenzame pl°k op de grote haringvijver. Daar
passeren honderden
vliegtuigen, die pro
fiteren van zijn
werk. Meestal razen
zij ongezien over,
maar voor lien mar
keren de oranje ge
schilderde dekken
en schoorsteen van
het schip een vei
lige plaats.
De scheepvaartredacteur van het Zeeuwsch Dagblad heeft on
langs zijn monsterboekje weer eens voor de dag gehaald om aan
boord van de Cirrus, die op het station in de Atlantische Oceaan
ten zuiden van IJsland haar zuster Cumulus (in de uitvoering van
deze taak veertien reizen jonger) ging aflossen, aan den lijve te
ondervinden wat „leven en bedrijf" betekenen aan boord van
weerschepen. Op de foto de sloep, waarmee hij naar de thuis
varende Cumulus werd geroeid.
HET was op een zondag
avond. Een handvol uren
eerder had het weer-
schip Cirrus op de rand
van station India het
zusterschip Cumulus afgelost.
De salon zat vol, met stuur
lieden en scheepswerktulg-
kundigen, met mensen van de
„radio" en de „meteo", oudere
en jonge mensen de stijlvol
gebaarde kapitein De Boer
glunderend tussen hen in. De
hoofdmachine maakte haar
voorgeschreven 85 slagen, het
slanke schip koerste rustig
oostwaarts om de Atlantische
Oceaan te verlaten, de hof
meesters schoven bijna on
merkbaar glaasjes bier toe en
iedereen was ineens veel narig
heid vergeten. Na drie weken
was het leven weer dragelijk
geworden. Er was tijd om en
kele achterstallige verjaarda
gen te vieren.
Er was volop muziek in do bijithnjo
te klein geworden salon. Uit de hut
ten waren gitaren, een accordeon en
een mondharmonika te voorschijn ge
komen. Een onderweg gemaakte,
vierkant-gebuikte bas en een tere
ukelele vulden het orkestje aan. Plus
niet te vergeten het troetelkind van
de goedlachse, blozende tweede mees
ter. Hij blies erop, terwijl zijn vin
gers een miniatuurklavier bespeelden.
Deze „blaaspiano" werd het mik
punt.
,,Het jonkie van de meester" werd
het instrument goedmoedig uitge
scholden. ,,Kun je hem ook uit el
kaar halen", nodigde een ander uit
om het iele geluid te laten verstom
men. Daar kwam bijval op: ,,Je moet
de kleppen eens schuren" ,,Moet
je niet eens een zuigertje trekken".
De meester van het apparaat bleef
tevreden doorblazen....
De salon was gevuld met muziek
en zang van alles wat populair is, er
werd gelachen en gedronken. Kwink
slagen werden ten beste gegeven. De
spanning was gebroken. Een jong of
ficier riep: „Ik wil eraf, ik ben niet
gek meer". Het klónk schertsend.
IET DE Cirrus was ik uit
gevaren. Het plekje aan de
Rotterdamse Parkkade bij de tunnel
was weer leeg. De dagen, die volg
den, deden mij wel plezier krijgen in
het leven op een weerschip. Het weer
werd voorlopig niet slechter dan een
„viertje". Best om uit te houden. Het
runderlapje en het gebakken scholle
tje smaakten mij uitstekend de eer
ste dag, in de volgende etpaalen niet
minder de karbonade en de met worst
gestampte zuurkool, het stukje ge
kookte schelvis en de rijst met ker-
ry. Drie dagen na vertrek was er
echter windkracht zes en zoals het
journaal zei: „Wolkendrijvende lucht
met vele lichte buien, vrij hoge
W.Z.W. deining, stampend en slinge
rend schip". Dat viel nóg mee. Ten
slotte hadden wij een dikke vijfhon
derd mijlen Noordzee achter ons, wa
ren North Ronaldsay op de Orkaden
gepasseerd en moesten maar afwach
ten wat de Atlantische Oceaan op de
vierhonderd mijl naar het station
zou brengen. De volgende ochtend
wist ik wat er komen kon. Kapitein
Koster ontving van zijn collega1 dit
telegram: „Hebben twee orkanen ge
had, de rest acht, zijn het zat".
Wel, toen het moment naderde waar
op ik zou worden overgeroeid, heb ik
mij eerst het zondagsmaal van asper
gesoep, vleespasteitje, biefstuk van
de haai, sperciebonen, aardappeltjes,
mokka-ijs en fruit duchtig, laten sma
ken. In elk geval kon ik zeggen: „De
voeding is goed". In principe is dit
evenwel niet de opzet van een weer
schip.
Tot de hoofdtaken van een weer
schip behoort het verstrekken van ge
gevens, waarmee vliegtuigen en sche
pen, die de oceaan oversteken, hun
navigatie kunnen verbeteren of bepa
len. Het verzamelen van weerkundige
gegevens aan boord van vele schepen
is zeker niet nieuw. Sinds 1853 heb
ben koopvaardijschepen van vele na
ties vrijwillig meegewerkt aan het re
gelmatig noteren van weersomstan
digheden tijdens hun tochten over de
zeven zeeën. In 1878 werd dit werk
voor het eerst gecoördineerd in een
internationale organisatie. In de jong
ste wereldoorlog kwam er een nieu
we fase in het observeren van de
weersituaties. Toen stationeerden de
Verenigde Staten een aantal schepen
op de Atlantische Oceaan ter onder
steuning van het transoceanisehe
luchtverkeer. Deze schepen hadden
opdracht waarnemingen te verrichten
voor de vele viermotorige vliegtuigen,
die ter versterking van het geallieer
de luchtwapen in Europa, van Arae-
rikq naar Engeland werden gevlogen.
leven
-;>
op een oranje
n in
>IJ DE overtocht van die
1 nieuwe toestellen kwam dui
delijk de noodzaak aan het licht tij
dig over meteorologische gegevens te
kunnen beschikken. Het was een lam
ge vlucht over de grote haringvijver
en men kwam er weersomstandighe
den tegen, die' men acht uren tevo
ren nimmer had kunnen bevroeden.
Daarom juist rustten de Verenigde
Staten enkele schepen uit, die op be-
De Cumulus: door haar lage opbouw
niet zó'n „slingerbak als haar zuster.
paalde plaatsen op de oceaan werden
gelegd, zodat men ter plaatse de
weergegevens kon verzamelen en
doorgeven. Na de oorlog, kwam er
weliswaar een einde aan de militaire
exploitatie van die vaartuigen, maar
allengs was ook het besef gegroeid,
dat de snel opkomende en zich steeds
verder uitbreidende burgerluchtvaart
over de oceaan deze stations even
eens hard nodig kon hebben.
In 1946 belegde de I.C.A.O., de in
ternationale organisatie voor de bur
gerluchtvaart, waarbij thans de rege
ringen van 89 landen zijn aangeslo
ten, een conferentie. Het resultaat
was, dat een net van drijvende weer
stations op de Atlantische Oceaan zou
worden gelegd. Zo geschiedde en Ne
derland nam de verplichting op zich
twee weerschepen in de vaart te bren
gen. Afwisselend doen zij dienst op
vijf van de negen stations. Dat be
tekent, dat de Cirrus en de Cumulus
in het algemeen een maand buiten
gaats zijn, waarvan circa drie weken
op het eigenlijke station, en ongeveer
twee weken binnen liggen. Het klinkt
nogal eenvoudig, maar dat is het niet
altijd.
Het opvallende aan boord van een
weerschip is de aanwezigheid van
zovelen, die voor de uitoefening van
de normale scheepsdiensten zeker
niet allemaal nodig zijn. Een telegra
fist (of marconist) ontmoet men op
vele schepen, maar als er zoals hier
vijf of zes van deze functionarissen
aan boord zijn, moet men eigenlijk op
een heel groot passagiersschip zijn.
Op een weerschip bezet deze groep
het luchtverkeersbeveiligingsstation,
De Cirrus: voor de honderdste keer nu
op het station ergens op de oceaan.
dat uiteraard in de wapdeling een
kortere naam heeft, en wel „radio".
Indringers op een gewoon schip zou
den de bemanningsleden zijn, die uit
sluitend belast zijn met het doen van
weerkundige waarnemingen. Zij be-
KAPITEIN A. KOSTER
de zee om me heen
horen met zeven man tot de meteo
rologische dienst, kortweg „meteo"
genoemd. Behalve de gebruikelijke
bezetting voor de diensten op de brug,
in de machinekamer en aan dek, is
er een ploeg van tien man aan kom
buis- en bedienend personeel. In to
taal nemen de Nederlandse weersche
pen altijd tussen vijftig en zestig op
varenden mee het zeegat uit.
In dit jaargetijde kunnen weerschepen flink hun neus in de golven drukken. Zij vinden hun werk in de
slecht-weergebieden op de Atlantische Oceaan. Hoge golven zijn in aantocht, zodat er na deze duik nog vele volgen.
k FHANKELIJK van het te
bezetten station duurt de
reis erheen meestal ongeveer vijf da
gen. Zodra het schip buitengaats is,
komt de radio" echter al in touw. Elk
uur van de gehele reis verzorgt zij
de verzending van weerberichten. Zij
draagt zorg voor het normale open
bare verkeer van telegrafische en te
lefonische particuliere berichtenwisse-
ling. Zij luistert uit naar noodverkeer.
Zij neemt voor de scheepvaart be
stemde weerberichten op en zij neemt
radiopeilingen en tijdseinen op.
Typisch behorende tot de luchtver
keersbeveiliging is het voeren van
„correspondentie" met passerende
vliegtuigen. Dit houdt aan de ene kant
in, dat het weerschip van het vlieg
tuig de vluchtgegevens ontvangt, zo
als vertrekuur, bestemming, hoogte,
verwacht aankomstuur, vliegsnelheid
en koers. Anderzijds krijgt de piloot
op zijn verzoek mededelingen over het
weer en de verwachtingen, de heer
sende wind op zijn vlieghoogte, met
behulp van radar plaatsbepaling ten
opzichte van het weerschip, de ware
koers van het vliegtuig en de snel
heid over de grond.
De telegrafisten werken in een
ruimte, die niet overloopt van gezel
ligheid. Dat is nu eenmaal niet an
ders als er naar tien ontvangers op
golflengten van 18.000 tot 1,25 meter
tegelijk wordt uitgeluisterd, terwijl
bovendien dertien zenders constant
bijstaan. Als de radiodienst op station
in vol bedrijf is, mag de aandacht
toch niet afdwalen naar de charman
te tijdschriftknipsels, die hartverwar
mend hier en daar zijn opgeplakt.
Circa dertigmaal per dag worden de
aan boord genomen weertoestanden
naar de wal geseind en vijfmaal per
dag worden met Nederland dienstbe
richten uitgewisseld. Met vliegtuigen
heeft men net zo dikwijls contact als
er vliegtuigen passeren. Dat kan op
lopen tot vele tientallen per etmaal.
OVERIGENS zitten ook de
leden van de „meteo" niet
met de handen in de schoot op weg
naar het station, dat heel dikwijls
een plekje zee met slecht weer is.
Zij doen dan elk uur de zogenaamde
oppervlaktewaarnemingen, die de ra
dio" in code doorseint naar het vlieg
veld Eelde bij Groningen. Die behel
zen de luchtdruk, temperatuur van
lucht en zeewater, vochtigheid, be
wolking en neerslag. Bewolking en
neerslag worden met het oog beoor
deeld, evenals richting en hoogte van
zeegang en deining, en perioden van
golftoppen. Andere waarnemingen^g£-
schieden met behulp van instrumen?
ten: een kwikbarometer voor dé
luchtdruk, een psychrometer die aan
een slinger wordt rondgedraaid voor
de buitentemperatuur, elektrische mo
lentjes in de mast voor de windsnel
heid, een zwaar uitgevoerde thermo
meter in een puts water wijst de
temperatuur van het zeewater aan.
Zeewater wordt ook mee naar huis
genomen. Elke drie uur op de uit- en
thuisreizen, en eenmaal per etmaal
op station wordt een monster geno
men. In Nederland onderzoekt men
de inhoud van al die kleine flesjes op
aanwezigheid van planten, zoutgehal
te en dergelijke.
Zo langzamerhand blijkt nu wel, dat
er heel wat facetten schuil gaan ach
ter verschijnselen, die men van achter
de warme kachel gemakkelijk als mooi
of slecht weer kan betitelen. Aan
boord van een schip gaat dat anders
en zeker op een weerschip. De echte
zeeman verwaarloost zeker niet de
waarde van „radio" en „meteo",
maar hij heeft er meestal toch wel
een eigen mening naast.
Dat bleek mij een keer, toen ik in
de vallende schemer een praatje maak
te met matroos Arend Hazenoot, die
de roertorn had. Omdat deze oud-vis
serman van zijn 63 jaren er ongeveer
vijftig op zee heeft doorgebracht,
vroeg ik zijn mening over het weer.
Arend had een zwaar sjekkie in een
mondhoek hangen, toen hij zei: „Dat
groen staat me niet aan. Ik weet het
natuurlijk nietze -zullen het bij
de meteo wel beter weten. Ten slotte:
gissers zijn misserS"'. 1
Ik vond het onderwerp Wat te vlug
afgewerkt en probeerde: „En dat rood
daar, ik dacht dat ay-Ondrood altijd
goed was".
„Da's toch geen mooi rood, die rare
kleur. Daar zint het me ook niet. Te
dik, kan wel mist zijn".
'TOEN was het op dit puilt
toch echt afgelopen, want
Arend vervolgde: „Maar er zit een
hoop lekkers in het water". Over „ha
ring en vis" kan Arend uren praten
en naar ik vermoed, ook dromen.
De avond kwam met een wonderlijk
maanschijnsel door dreigende wolken
boven een logge deining.
De Cirrus koerste verder naar sta
tion India ten zuiden van IJsland, om
precies te zijn: 59 graden Noord en 19
graden West. Dat precies is belangrijk,
want hoe dichter een weerschip bij
tjet hart van zijn station blijft, des te
nauwkeuriger is er de radarecho van.
Het vasthouden van die positie ver
eist een groot vakmanschap van de
„brug" want het schip kan ter plaat-
se niet ankeren. Het station is een
vierkant van 210 x 210 mijl, verdeeld
in vakjes van tien bij tien mijl. Zo
mogelijk blijft het weerschip in het
midden van dit reuzendambord met
441 blokken. Daar zendt het een ra-
diosein uit. Dit baken kan een piloot
zelf peilen ter bepaling van zijn posi
tie. Zodra het schip in een ander
vakje komt, wordt de automatische
seinsleutei versteld. Dit instrument
lijkt op de tandjesroi van een speel
doos.
Op het station begint de meteo met
het ballonnenspel. Tweemaal per dag
wordt een kleine ballon opgelaten en
eveneens tweemaal een grote ballon.
De kleine ballonnen stijgen gemiddeld
tot een hoogte van twaalf kilometer
en worden op de radar gevolgd. Van
minuut tot minuut worden er de rich
ting en snelheid van vastgesteld.
De grote ballonnen, die wel tot der
tig kilometer kunnen komen, melden
zich zelf door middel van een zoge
naamde radiosonde, een kleine radio
(gewicht een kilo), die er onderaan
hangt. Het bevat drie elementen, waar
van de ondervonden reacties in de di
verse luchtlagen in verschillende fre
quenties worden uitgezonden. Aan
boord worden die „waarden" omgezet
in millibaren luchtdruk, graden Cel-
Door een patrijspoort gezien krijgt het leven op een weerschip het sterkst
de indruk van donker water, grijze lucht en wolken, vooral zware wolken.
re van aangenaam en het schip stoot
te nu en dan op de zee. Ook de vol
gende dag ging de wind verder liggen
om dan weer op te steken tot wind
kracht elf. Tot de aflossende Cirrus
aan de horizon verscheen, bleef het
,een woelige reis: acht tot negen.
Onder die omstandigheden geraakt
ieder doodvermoeid, want het lichaam
krijgt eigenlijk geen rust. De ligdagen
aan de kade hebben de opvarenden
dan "ook hard nodig om bij te komen.
Tijdens slecht weer verlopen de maal
tijden soms sensationeel. Het eten
slingert van tafel af, ook als de lat
ten overeind staan. Daarom is het wel
gebeurd, dat uit voorzorg het feeste
lijk Kerstdiner werd uitgesteld.
Feestelijk Kerstdiner? Er zijn pak
jes voor iedereen, de kerstboom is
opgetuigd, maar chef-telegrafist A.
B. Visser, die al veertien jaar op de
weerschepen vaart, zegt: „Je gedach
ten zijn toch meer bij thuis. En het
werk gaat door". Dat betekent, dat
men nooit allemaal tegelijk bij elkaar
zit. Dat wil eveneens zeggen, dat de
civiele dienst het extra druk heeft
met dergelijke uitgebreide maaltijden.
Toch, wie in het schuitje zit, pro
beert er wat van te maken, ook in
zijn vrije tijd. Er zijn ware kunste
naars onder de knutselaars. De een
fabriceert kinderspeelgoed, een ander
transformeert een oude snijbonenmo-
len tot een buitenmodel werphengel
molen, want vissen behoort tot ge
liefkoosde tijdpasseringen. Roodbaars
en geep zijn toverwoorden op de
weerschepen. Bij sommigen schieten
dan bijna de tranen van verlangen
in. de ogen. Anderen spelen nog ping
pong bij1 windkracht tien als het schip
-ihslerj. jnaakt van dertig graden.
KAPITEIN H. A. DE BOER
stijlvol gehaard
-K- Bootsman J. W. Platschorre van de
Cumulus, meester in het touwknopen.
Matroos Steenhuis van de Cirrus
lacht om gelijkenis met Kroesjtsjef.
cius voor temperatuur en in vochtig-
heidsprodukten. Als zulk een grote bal
lon na ruim een uur uit elkaar spat,
heeft zij een middellijn van ongeveer
zestien meter, tien keer zo groot als
na de opstijging. Uiteraard gaat het
zendertje (kosten circa honderdvijftig
gulden) volledig verloren.
OMDAT iedereen en alles is
gebonden aan vaste tijdstip
pen, verloopt dus het leven aan boord
van een weerschip in grote regelmaat.
Dat heeft ook zijn consequenties, want
alle werkzaamheden moeten doorgaan
onder alle omstandigheden. Touwen
aan stoelen om zeevast te blijven zit
ten, zijn in dit opzicht illustratief. Een
zwemvest onder de matras, die dan
scheefliggend de slaper behoedt uit
zijn kooi te worden gezwiept, is niet
minder tekenend.
Op de Cumulus hoorde ik het ver
haal over het langstrekken van de be
ruchte orkaan Betsy. Het weerschip
beleefde dit op 12 september. Op de
voormiddagwacht was - het toen al
beestenweer. Er woei een zware storm
met windkracht tien en er liep een ho
ge zee. Het schip stampte zwaar en
nam water over. Vier uur later was
de storm op zijn hoogtepunt: wind
kracht twaalf!
Een orkaan gierde en brulde door
de vele antennedraden qn de zee was.
tot buitengewoon hoog opgelopen. Op
stuivend water beperkte hét zicht en
stortzeeën plensden op het dek. Een
etmaal later haalde men even ver
licht adem. De storm was afgezwakt
tot windkracht acht. Het was nog ver-
HET "WERK zelf is routine
geworden. Met grote nauw
keurigheid en soms met de uiterste
moeite worden de grote ballonnen op
gelaten om de zo belangrijke gege
vens voor de luchtvaart te bemachti
gen. Echt eens gezellig zwaaien naar
passerende vliegtuigen is er nooit bij,
zelfs al komen er vijfhonderd in drie
weken langs. Als het mooi helder is,
zijn ten hoogste hun witte condens-
strepen te zien. Het radiocontact ver
loopt formeel. Soms nodigt een Neder
lands vliegtuig uit: „Moet je nog
een briefje naar huis? 'k Zal wel even
bellen." Een Amerikaans toestel Iaat
voor de verandering de vluchtgege
vens wel eens doorgeven door de ste
wardess. Bij de K.L.M. is men soms
nieuwsgierig naar de voetbaluitslagen,
maar de Amerikaan, die informeerde
of de baseballclub Red Socks had ge
wonnen, werd verwezen naar station
Charlie.
De weerkaart, die de meteo dage
lijks tekent, wordt op de brug ont
vangen alsof het een opwindend och
tendblad is: „Nadert er een depres
sie?" „Waar passeert-ie?"
„Vult-ie op?" Neen, niemand op een
weerschip is gelukkig met slecht
weer. Op zo'n schip gaan wel verha
len over meteorologen aan de wal,
die 's nachts hun bed uitkomen en
om de tafel lopen te dansen als er
een orkaan op til is... Achteraf is het
wel aardig om te vertellen: „Ik stond
op het achterdek en keek finaal over
de schoorsteen heen in een golfdal
veertien meter diep". Aan boord is het
op dat moment waarschijnlijk minder
aardig geweest. Kapitein Koster
heeft heel wat jaren op zee
versleten. Ik hoorde hem een keer
uit de grond van zijn hart zeggen:
„Hè, wat voelt een mens zich ge
lukkig als die boot stil ligt." Toch een
man, geboren voor de zee. Tijdens een
wandeling over het dek vertrouwde
hij mij toe: „Daar hou ik van, dat
water, die zee om me heen. Daar kijk
ik graag naar. En als het slecht is.
om uit te knobbelen hoe we eruit
komen."
Waarom zeelui een weerschip kie
zen? Meester Van Wijngaarden: „Ik
ben 120 dagen per jaar aan de wal.
met verlof mee. Waar vind je dat?
|t Is een beetje doods varen, maar
ik heb al genoeg havens in de we
reld gezien." Met deze mening als
achtergrond kan men ook een knaap
van rond twintig begrijpen als die
zegt: „Verloren tijd..."
Weerschepen varen en doen er
goed werk mee. Men laat de lood
zware torpedovormige bathythermo-
Draaf in de zee zakken om de tem
peratuur op 150 meter diepte te re
gistreren. Men kijkt onderwijl naar
spelende potvissen, nieuwsgierige
haaien en buitelende boertjes, zoals
de bruinvissen worden genoemd. Jan
van genten, mallemokken, sterns en
allerlei meeuwen schieten voorbij of
hangen urenlang boven het schip en
zij weten niet, dat ook hun aanwe
zigheid wordt genoteerd.
Zo verstrijken met een massa be
zigheden de eenzame dagen tot het
ogenblik komt, dat geharde zeelui
neigingen krijgen als zwangere vrou
wen. Dan hebben zij plotseling hevi
ge trek in een bordje yoghurt of in
een rolmops. Dan nadert meestal het
aflossende schip.
Als zij eenmaal thuis zijn, verlan
gen zij binnen een week weer naar
zee. Maar dat durven zij niet te zeg
gen tegen moeder-de-vrouw. Zo zijn
zij ook weer: de mannen, die heten
naar de titel van de amusante ama
teurfilm over het leven op weersche
pen: „Zij. die van de Sonde leven"!