En dan gaan we naar de speeltuin IKAPPIE en hei geheim van de oude prentbriefkaarten g INSECTEN VERDELGING Dinsdag 22 augustus 1961 ZEEUWSCH DAGBLAD Pag. 2 en. ..ALS we DIEGESTD- LEri RAKET eerst eens NADEEL PLUSPUNTEN Conferentie Oec. raad VOOR NIKS GEZELLIG GEEN SUCCES met handige spuitbus STEEKPARTIJ NA CAFÉ-RUZIE DE TINTELS FLITS GORDON Dan Barry AAN PE El GEN AAR TERUG BRACHTEN ?KAMdlO DIB VLIEGEN) JEP? PRACHTIG.'DAN TERUGNAAR TI TAN OM JOUW DEEL VAN HÊTGE- STOLENGELDTE- R.U G TE GEVEN (KENPlNEy KRIUGEN D'R DOOR 'TOOG VAN 'EEN NAALD, t FLITS. ^^^KBENV^i MO WEER EEN k.EERUJKMAN: P~r FLITS. t opera mundi KFS DE regen plensde uit een donkere avondlucht omlaag. Zelfs voor de natte zomer van 1961 was de hoeveelheid water indrukwekkend. Stil stonden we voor het raam. „Dan nemen we morgen maar parapluies en regen jassen mee", zei mijn vrouw dapper slikkend. „Ik vond vroeger regen ook nooit een reden om een uitstapje niet door te laten gaan." We bevonden ons in een noodpositie. Onze kleine flat moest behalve Marijne ook nog twee logeetjes vakantiegenoegens verschaffen. Slechts met geheimzinnige beloften over een verre reis in de auto naar een heel grote sprookjestuin, hadden we het tekort aan levensruimte op weten te vangen. „En als het nu regent", had Marijne geïnformeerd. „Dan nemen we parapluies mee", had mijn vrouw overmoedig geant woord. Voor een meisje van vijf jaar is dat voldoende. Natuurlijk, als het regent, ga je met de parapluie naar de sprookjestuin. „De zon schijnt", rolden twee hoopjes mens de volgende morgen om half zes onze slaapkamer binnen. „Vooruit, vlug naar bed en zachtjes, anders wordt pappie wak ker", zei mijn vrouw slaperig maar gestreng. „Pappie" was al wakker en hoorde de volledige aanval van een wan hopige Marijne en een pleitend Rob bertje tegen de slaap en de pedago giek van zijn vrouw. „Als we niet vlug gaan is de zon weer weg." „Je moet nog echt eventjes gaan slapen, want de kaboutertjes slapen ook nog en daarom is de tuin nog niet open." „Kaboutertjes slapen 's nachts toch nooit." „Jawel, de kaboutertjes daar wel, want die moeten overdag wakker zijn voor de kindertjes." „Rare kaboutertjes, hè Robbert", zocht Marijne steun. „Ja eh", zei Robbertje vaag. Hij had het nadeel op vreemd terrein te moeten strijden. Zijn oom en tante in nacht gewaad maakten diepe indruk op hem. „Nou ja, dan maar rare kabouters, maar jullie moeten nog even gaan slapen, wanit anders zijn jullie straks veel te gauw moe en jullie moeten heel veel lopen." „O, maar we zijn helemaal niet moe, hè Robbert." Robbertje had zich aan de situatie aangepast en begon zich vrijer te be wegen: „Nee hoor", zei hij opgetogen. „Ik ben wel eens om half dertien uur opgestaan en toen was ik ook niet moe." Dit was voor Marijne het doorslag gevend bewijs. Voor ons ook. „Als je vlug sterke koffie zet, komen we misschien over de eerste klap heen", dook ik boven de dekens uit. Een kwartier later deden Robbertje en Marijne voorbeeldige pogingen onze verkreukelde gezichten aan de ontbijt tafel een even zonnig uiterlijk te geven als de prille zomermorgen buiten. De zon had dan wel onze zijde ge kozen, maar zonder handicap waren we niet. Want Robbertje had in een onbe waakt ogenblik zijn hiel tussen een sneldraaiend fietswiel geplaatst. Niet zonder trots hinkte hij op een linker schoen en op zijn rechter tenen rond, er voor zorgdragend dat geen enkele argeloze passant zijn tijdelijke invalidi teit ontging. Maar we hadden ook plus-punten. Jozette was negen jaar en nadat Rob bertje jubelend in een verjaard wandel wagentje was geladen, nam zij de zorg van zijn mobiliteit op zich. „En nu komt er een hele lange tunnel en dan een hele grote brug en dan zijn we er", legde Marijne het gezelschap uit met de allure van een oudstrijder, want zij was er al eens geweest. Half Nederland was die morgen door de zon geïnspireerd tot een bezoek aan de sprookjestuin. Nadat de vermoeide man achter het loket aan zeven dames zo geduldig mogelijk had uitgelegd, dait de paspoorten van de Melkbrigade niet geldig waren voor zijn inrichting, kon den wij kaartjes kopen. De vreugde over het wandelwagentje duurde bij Robbertje tot aan de eerste muzikale paddestoel. „Hoor je hem", informeerde Jozette met moederlijke bezorgdheid. Robbertje wilde echter net als de andere kinderen zijn oor tegen de paddestoel leggen en zo be landde hij op mijn nek. „U moet meer bukken, anders stoot ik mijn hoofd", constateerde hij voor zichtig toen ik bijna op handen en voeten door een paddestoel probeerde te kruipen, waarvoor op een duidelijk bord had gestaan, dat dit evenement niet voor volwassenen bestemd was. „Er is een kip, die eieren legt, joh", vertelde Marijne en van louter geest drift duikelde Robbertje bijna van mijn schouders in de Put van Vrouw Holle. eooejcHAf 55 Doch toen het vijf uur werd stond de hele groep weer aan de haven uit te zien naar Dove Jan die nog steeds niet terug was. Zou hij nu door zijn eigen dolle kop toch nog in handen van de vijand ge raakt zijn? Het was zes uur.... half zeven en nog steeds geen Jan. Een hulpexpeditie werd overwogen. Hij was een te goed kameraad om hem aan zijn lot over te laten. Het plan was al bijna tot aan de uitvoering, toen vreemde geluiden van de Amer kwamen aanwaaien. Allen holden naar de havenpunt bij het veerhuis van Vos. De wa pens waren gereed om te vuren, het was een prachtige morgen voor een Duitse overval... Maar Duitsers zouden niet zingen, zeker niet zo'n liedje. De woorden waren nu duidelijk te verstaan: Ouwe taaie, Jippy, jippy, jéee... „Zo'n grote bek heeft alleen Dove Jan," zei Leddy. Het was Dove Jan die zo luidkeels zingend over kwam varen. Tot op de huid was hij nat, een half uur had hij zich in het water schuil moe ten houden voor de Duitsers, maar zijn kleren had hij en van de Klare had hij al geproefd. „En is er niet op je geschoten?" vroeg Leo verbaasd. „Daarom zong ik juist. Nu dachten zij natuurlijk: op gekken schieten we niet en ik had alweer gelijk. Met mij kun je gerust uit vissen gaan, ik eet het deeg niet op, o zo!" Het was wonderlijk, Dove Jan kon de onmogelijkste dingen uithalen zon der dat hij beschoten werd. De toe gestroomde burgers gaapten hem aan maar Jan zei overstoorbaar: „Maak eens wat ruimte, ik pik het af van de kou." Rustig beende hij naar de kajuit van het gevangen schip en even later stond hij weer op het dek om de overdracht van de gevangenen mee te maken. Precies acht uur op die histori sche morgen van de zesde novem ber kwamen de Poolse tanks naar de haven gewaggeld. De Poolse kommandant wilde de gevangenen op de tanks laden om hen zo naar Made te vervoeren. Hiervan wilden de Biesboschjon- gens echter niet horen. Het waren hun gevangenen en zelf wilden zij hen aan het Hoofdkwartier afleve ren. De Poolse kommandant stemde toe en de optocht werd gevormd. Grote Jan en Leo liepen voorop. „Trots als een aap met zeven staar ten," vertelde Leo later. Achter hen volgden de gevangenen die geflan keerd werden door de jongens van de groep. De Poolse tanks vormden een waardig sluitstuk. Geestdriftige burgers zongen en juichten en de vier kilometer lange weg werd een onafgebroken zege- baan. In het geallieerde hoofdkwartier werden de gevangenen door Grote Jan present gemeld aan de Poolse Generaal. Hiervoor ontving hij een officieel ontvangstbewijs. Het grootse gebeuren werd besloten met een geestdriftig gezongen Wilhelmus. Een bewogen tijdperk van hun le ven was afgesloten. Gezamenlijk tra den zij in het bevrijdingsleger, want de strijd was nog niet ten einde. Zij begrepen echter dat het Bies- boschexperiment een waardiger slot behoorde te hebben. In de namiddag verzamelde de groep zich daartoe in de tot een ruï ne geworden Hervormde Kerk van Made waar Minister, nu weer Domi nee van der Wall, een korte herden kingsdienst hield. Na de kerkdienst liepen Leo en Adri door het zwaar gehavende dorp. Zij vertelden elkaar van hun ver leden en zij begrepen dat zij goed bij elkaar pasten. De ouders van Adri woonden in bevrijd gebied en de volgende dag zou zij met een militair voertuig naar huis vertrekken. „Het is drie jaar geleden, wat zal er veel veranderd zijn," zei Adri zuchtend. „Jij bent ook veranderd." „Ja, ik ben volwassen geworden en rijkerveel rijker!" Hoe rijk zij zich voelde bewees zij door Leo stevig te omarmen en hij betaalde haar een ongehoorde rente. Maar na een ogenblik greep de werkelijkheid hen weer aan. „Weet je wat ik zou willen?" vroeg Adri met een stem als van een bakvis. „Vraag wat je wiltzal ik een handvol sterren voor je plukken?" „Praat nu geen onzin, ik ben ern stig. Ik zou na de oorlog in dit dorp iiiiiiiiiiifiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiifB door O. Baardman Hiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiuuiiiiiiuuuumuifi^Mttuuutmitmuii* willen trouwenmet de hele Bies- boschgroep als getuige." „Maar dat kan toch!" „En dan zou ik met boten uit de Biesbosch willen wegvaren...,.," „Dat kan ook!" „En dan allemaal op klompen en in overall, precies zoals wij in de Biesbosch gekleed gingen. „En jij „Ik ook, ik hoor toch ook tot de groep?" „Het zal gebeuren, we trouwen als Biesboschmensen op bemodderde klompen om je te herinneren aan het feit, dat de verraderlijke modder vele vijanden verslonden heeft, maar dat hij mij een vrouw schonken wat voor een vrouw!" Wordt vervolgd.) UTRECHT. De jaarlijkse conferen tie van de Nederlandse Oecumenische raad van Kerken wordt op 16 en 17 sep tember gehouden in het conferentieoord De Pietersberg te Oosterwijk. Na de opening door de voorzitter prof. dr. W. F. Dankbaar uit Groningen, spreekt zaterdagmiddag dr. E. Emmen, secretaris-generaal van de Hervormde kerk over „Wat verwachten wij van New Delhi?" (waar de assemblee van de Wereldraad eind november gehou den wordt), 's Avonds wordt in groe pen gesproken over de drie „punten" van de assemblee: „Eenheid - Getuige nis - Dienst". Zondagmiddag spreekt ds. H. J. de Kievid uit Eindhoven over „Kerkhereni- ging in Amerika" en ds. Th. B. W. G. Gramberg uit Doorn over „Kerkhereni- ging in India en Ceylon". Het concert, dat het muziekkorps van het Leger des Heils op het Molen; water te Middelburg op vrijdagavond 25 augustus zou geven, is voorlopig uit gesteld en gaat dus niet door. Je mocht „voor niks" in een echte draaimolen, maar dan moest je wel in een lange, lange rij op je beurt wach ten, „Ik blijf hier wel even met het wagentje", sprak mijn vrouw tactisch. Toen ik Robbertje van het paard weer op mijn nek manoeuvreerde, ontdekte Jozette, dat er ook autootjes waren, waar je „voor niks" in mocht. „Eventjes wachten", brulde ik. „Voorzichtig, anders val ik er af", maande Robbertje boven tot matigheid aan. Marijne keek maar heel even schuldbewust om, toen zij met Jozette wegstoof. „Kun jij zien, waar ze gebleven zijn" vroeg ik Robbertje, die hoog boven de mensenmassa uit kon zien. „Ik kan ze niet zien", meldde Rob bertje, „laten wij maar een ei gaan halen". „Zoekt u die juffrouw met dat wa gentje", kwam een klein jongetje ons te hulp, „Nou, die is heel hard hollend die kant op gerend". Er renden honderden kinderen en evenveel gepijnigde vaders en wanho pige moeders tussen de draaimolens, de schommels, de glijbanen en de wip pen. Een klein knaapje begon bitter te schreien, toen zijn vader hem met een jolige zwaai boven op de wip wil de plaatsen. De vrolijkheid smolt des vaders gezicht af en gram kwam er voor in de plaats: „Vooruit", siste hij diep gekwetst in zijn vadertrots, „alle andere kindertjes durven het ook". „Moe, moe moedèèèèr", blerde het jochie deerniswekkend. Niemand keek, want ieder kampte met eigen kroost, maar de ongelukkige vader wist het misprijzen van de hele wereld op zich gericht. „Laat dat kind toch, als hij.De zo dringend ingeroepen moederhulp kwam ijlings toegeschoten. Een ander knaapje, dat juist uit een krioelende kluwen blauwe en groene truitjes een ijslollie te pakken had gekregen, zag zijn moeizaam veroverd bezit via een wapperende rok in het zand rollen. Zijn rode tong, die uit een intens te vreden gezicht was gekomen, werd ijlings naar binnen gehaald: „Dat mens smijt mijn ijs op de grond" meldde hij in paniek aan zijn grotere broer, die onmiddellijk een vastberaden blik in de ogen kreeg, waaruit bleek, dat hij er werk van zou gaan maken. „Jozette is onder de draaimolen ge komen", dook Marijne, vervuld van sensatielust, ineens naast me op. Ik hoorde de ziekenauto al loeien. „Laten we maar een ei gaan halen" deed Robbertje zich boven mijn hoofd horen. „Nog één keer „ei" enToen zag ik mijn vrouw. Naast haar een snikkende Jozette, die gelukkig de zie kenauto voorlopig kon ontberen. „Stil maar", suste mijn vrouw, „we gaan eventjes fijn op een bank zitten en eten dan krentebollen en een banaan." „Gaan we dan geen ei halen?" „Als je nog één keer „ei" zegt, geef ik je mee aan de vuilnisman", maakte ik mijn dreiging aan Robbertje al en plantte hem met een reuzezwaai in het wagentje. „Ik ga wel eventjes met Marijne in de rij staan bij de kip, blijven jullie dan gezellig hier zitten", stelde mijn vrouw voor. Robbertje scheen even gerustgesteld. Hij ontdekte, dat hij door aan de wielen te draaien zelf het wagentje in bewe ging kon krijgen en redde daarmee een leeftijdgenoot, die door een hollende moed'er met de gruwelijkste tuchtigin gen werd bedreigd. De moeder rolde over het wagentje en het knaapje ont kwam naar de glijbaan. „Wie is zo idioot om zo'n kind alleen in een wagentje te laten rijden", bries te de moeder, toen zij zich weer in vertikale toestand bevond. Ik zette vlug een neutraal gezicht en schudde bedenkelijk het hoofd over zoveel gebrek aan verantwoordelijk heidsgevoel. Robbertje voelde zich in de steek gelaten en zei boosaardig: „Ik moet een druk doen." „Wat moet je", vroeg ik ontzet, na dat Jozette me zwakjes had meege deeld dat de pijn een heel, heel klein beetje minder werd. „Een druk." „Dat gaat nu niet", wimpelde ik het plan bars af. „En als ik het dan in mijn broek a'oe", opperde Robbertje als alternatief. „Als je dat doet, krijg je geen ei." Dat bleek hij trouwens toch niet te zullen krijgen, want toen mijn vrouw nog vijf dringende liefhebbers voor zich had. liet de kip het afweten. Zij tokkelde nog wel, als men een dubbeltje offerde, maar er kwamen geen eieren meer. „Niks aan de hand", deed ik opge wekt, „dan gaan we fijn naar de stoom- carrousel." Voor Robbertje werd het weer geen succes, want slechts met een levensgevaarlijke sprong kon ik hem van een veel te groot paard' af plukken en in een schuitje deponeren. Onmiddellijk klonk een angstig gekrijs van Marijne, die aan de andere kant van de molen een paard had gevonden. Zij bleek niet in nood te verkeren, doch slechts haar plaats te tyillen rui len met een zitje naast Robbertje in het schuitje. De man bij de motor ha-d in de consternatie het ding al ge stopt en maakte daarom met enkele gongslagen maar meteen een einde aan het ritje, waardoor ik hals over kop naar buiten moest om aan het loket nieuwe kaartjes te halen. Alleen door te beloven onderweg ergens ijs te gaan eten, kwamen we als een der weinige gezelschappen op gewekt buiten. Ijs eten bleek echter niet meer nodig „Nu krijgen we de lange brug en dan de hele lange tunnel", vertelde Marijne. De anderen knikten zonder verrassing. Ze waren ook ingewijden geworden. Robbertje en Marijne be leefden d'e Moerdijk niet meer. Jozette hield het wat langer uit. „Steek eens een sigaret voor me op", vroeg ik mijn vrouw, toen we bij de tunnel -kwamen. Er kwam geen ant woord. De auto was een slaapzaal ge worden. Advertentie OMYL $23;n£! kwaliteits product van Organon Van onze correspondent OSS. Bij een ruzie voor een café in Oss heeft gisternacht de 24-jarige P. den O. uit Berghem de 26-jarige va rensgezel L. Roelofs uit Oss met een mes in zijn borst gestoken. Roelofs werd met een beschadigde long in een zie kenhuis opgenomen. De varensgezel had na een bezoek aan de kermis wat gedronken in een café aan de Kruisstraat. Hij kreeg on enigheid met zes andere gasten, die hem volgden toen hij naar buiten ging. Op de stoep liep de ruzie zo hoog, dat Den O. een mes trok en toestak. Een paar uur na zijn daad werd Den O. gearres teerd. giiiiiiitiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiMiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiuiiiiuiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiii^ 34. „De trek van de schouw is de verkeerde kant op.." schreef Al Ka poen," mompelde Pets Domino. „Dat betekent dat we de poet niet in de schoorsteen maar onder de haard moe ten zoeken, jongens!" Daarop begon hij daverend in de vloer te hakken. De maat zat stil toe te kijken. „Als er n-nu maar iets te v-vinden is" dacht hij benauwd. „Dan w-was ik misschien van ze af! Het is helemaal niet 1-leuk om t-telkens bij vreemden te m-moeten binnendringen en te w-wor- den afgesnauwd. Ik heb n-nog nooit zo'n akelig avontuur m-meegemaakt. Was K-Kappie maar bij me!" De maat was echter niet de enige, die het benauwd had. De Ambassadeur werd bestormd door onrustige gedach ten. „Was de Minister maar bij me.." peinsde hij. „Wat moet ik met deze toestand aan? Zijn dit agenten van de contra-spionage, of zijn het mannen van onze eigen geheime dienst, die mijn gangen nagaan? Is dit een geval voor Binnenlandse zaken of Buitenland se Zaken? Moet er een protestnota wor den overhandigd, of moet er alleen maar een onkostennota ingediend?" Op dat moment maakte Pets Domino een eind aan het gepieker, door lawaai ig door de vloer te zakken.... 40. Het werd nacht. De wachters bui ten de deur van het vertrek werden nog steeds afgelost en bleven waak zaam maar toen het binnen donker en stil was geworden namen ze aan, dat Magister Tifferoen was gaan slapen. De heelmeester achtte toen het ogen blik gekomen om met Otto te gaan praten. Deze had zich al die tijd stil gehouden, zoals de magister hem ge zegd had, en toen de vreemde man met de tulband en de rode baard zich aan zijn bed nederzette, nam hij hem nieuwsgierig, in het vale licht, dat door het luikje naar binnen scheen, op. „Hoe voelt U zich?" vroeg de heel meester. ,,'t Gaat wel", fluisterde Otto. „Ik ben niet erg zachtzinnig behandeld en nu heb ik het gevoel of ik zware koorts heb gehad." „Ik heb U een pil laten slikken, waarmee we op Fenton de indruk heb ben gemaakt, dat ge zwaar ziek waart." Even was hij stil. „Ruth schijnt veel prijs op Uw vrijheid te stellen." „Ruth?!" riep Otto opgewonden uit, maar de heelmeester siste geschrok ken: „Houd U stil! We worden be waakt!"

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Dagblad | 1961 | | pagina 2