WAAR ZEUR JE TOCH OVER MORAAL IS TE KOOP, MAN! iDDer-%' i> GEHOORD „Hoi" zeiden de jongens en gingen met de bezem verder evAARujk KAPPIE EN DE SLAAPSLAVEN Woensdag 5 juli 1961 ZEEUWSCH DAGBLAD P. W. RUSSEL'S r* TOU*. C€ FRANC? J3 Le+vv&¥>*<&.{ I Snff mK- Want toch Pak kranten gevraagd Geen geld, zeggen ze PIET VAN OPZIJ Oriëntatierit te Terneuzen Doe eens een bod Veel voordeliger ....EN PIET VAN ACHTEREN Beekjes I Pag. 2 <5, BSnrfiaiMffMSg GEHEIME bronnen, die ik u niet verraden mag, gaven me de inlichtingen. „Als P.W. weg is, stappen we ook van de fiets", hebben ze gezegd. En wèg waren ze, Hup!de beZem- wagen in, die Wout Wagtmans, die Coen Niesten, die Jo de Haan met zijn drie kippen en de heer W. van Est. Wèg, op naar moeder. Niet eens plat op de bek, niet eens gecreveerd, weineen, zomaar zonder slag of stoot opgegeven. Gedemoraliseerd, moogt u zeg gen. En ik wist het, hè? Ik voelde het aankomen, ondanks al die verzekeringen van de heer Nicolaas (nu ook voor de vrienden Ni- colaas) Buchly: „De moraal? Die is uitstekend onder de jongens." Ja, ja, vergreet u het maar, daar ken Ik ze te goed voor. Vier jaar heb ik ze meegemaakt, de meesten, en ais ik dan zo in de vroege ochtend vroeg: „Jon gens, hoe ii het met de moraal?", dan keken ze me wat onbegrijpend aan en zeiden: Hol. Nu zeggen ze dat wat vaak, die fietsers uit het vaderland. Altijd „Hoi" als het even kan. Zo'n Wout Wagtmans bijvoorbeeld. „Alles goed Wout", Is. dan de vraag, want te uitgebreid moet u nu ook weer niet zijn in zo'n gesprek. „Hoi", zegt Wout dan. „Niet te moe voor de volgende etappe Wout?" „Hoi." „En wat dacht je van de eerste bergen-etappe Wout?" „Hoi." Dan stap je maar weer een renner verder en begint: „Morgen Jo. Alles goed met Jo7" „Hoi." „Heeft Jo er ook zo'n zin tn vandaag?" „Hoi.' Dan naar de heer Nicolaas Buchly. „Wil heit wel, ploegleider?" „Ik ben best tevreden; Wout kan in de bergen heel gevaarlijk worden voor de gro ten." O, juist. En toen kwdmen die bergen. Duizend meter hoog over de Col de la Schlucht en de heer Wouter Wagtmans sleepte zich er overheen als de kip die niet onder een stoomwals uitkwam. Dat wordt niks, piekerde ik aan die eindstreep in Belfort. Wat moet die Wout „gevaarlijk" worden in de ber gen? Als hij de eerste berg ziet denkt hy aan het vlakke vaderland, piekert over wegen langs slootjes of het Bra bantse Ulvenhout van Dr. Van Egeraat en gaat naar huis. En hy deed het. Gewoon, hij trapte niet meer, liet zich op zijn linkerkant omvallen, pikte zich handig op op zyn voet aan die kant en ging langs de weg zitten. „Wout toch", riepen de ploegmak- kers verschrikt. De heer Wagtmans deed een d-uik in zyn vocabulaire, zei „Hol" en bleef waar hy was. Tot da laatste vrachtwagen van het hele cir cus, die een bezem aan het dak mee voert (dan weet u wel welke wagen het is) voorbij kwam en de Brabander meesleepte. En nu komen de kenners. De ken ners onder de wielerenthousiasten, d® kenners onder de radio- en televisie commentatoren en ik lach me onge lukkig. Ze dachten het allemaal wel (net zo als ik) en ze hadden het allemaal wel zien aankomen (zoals ik). Maar daar om zyn ze nok kenners (ik niet) en ze praten over de onvoorbereidheid van de Nederlandse ploeg. De heer Nicolaas Buchly kan het beste een pak kranten ln zijn broek stoppen, dan voelt hy de trappen niet zo die in zjjn richting worden uitge deeld. „Dat zou Kees Pellenaars nooit ge beurd zyn", is me gezegd. „Die ging met plannen de Tour in, die begon de eerste dag by de start en had dan al voor tien mille contracten van fabrie ken voor de jongens in zijn zak." „Ze hebben niet geoefend, ze zijn zo maar die Tour ingedoken, de een om wat bekendheid te verwerven (zoals een Jo de Haan), de ander om zijn popula riteit terug te winnen (zoals een Wou ter Wagtmans), de derde omdat hi] on danks zyn overwinning in Bordeaux- Parijs nergens anders de verwachte contracten kon bemachtigen (zoals de heer W. van Est)." En de specialisten gaan door met my de oren vol te stoppen met hun des kundige meningen. „Er is geen geld hl Nederland voor dit soort sporten", zeg gen ze. „In dit land heeft niemand er de nodige tienduizenden voor over om 15 Heftig verweet de schuldige zijn buurman: „Kijk beter uit je doppen, sufferd!" „Mooi is ie", was het verontwaar digde antwoord. Het werd een vinnig gevecht, waar bij de beschuldigingen heen en weer vlogen. Dove Jan greep ten slotte in en door zijn grote mond wist hij de ruzie te overschreeuwen. Voor Leo en Luie Jan was deze tocht door het meest ruige deel van de Biesbosch een openbaring. Zo ken den zij htm eigen land niet. Hier was vrede, een vrede die elke gedachte aan de voortrazende oorlog uitbande. Het licht was hier zelfs van een nooit tevoren gekende zuiverheid. Voor hun boten vlogen vogels op die met trage wiekslag voortgleden door de azuren lucht en elk eiland leek een nieuwe veelbelovende droom. Alleen de mens was een dissonant in deze volmaakte melodie. Straks zouden hun revolvers de stilte openscheuren. ...Langzaam gleden de oevers langs hen, maar zij werden niet moe van het zien naar dit wondere land. Zij voeren door kreken die plotseling openbraken in brede stromen, maar de grootste verrassing was de door braak naar de Noordenklip. Op dit brede water toverde de zon met kleuren die uitwaaierden tot een be weeglijk tapijt van onzegbare schoon heid. „Knijp mij eens in mijn arm", verzocht Luie Jan zijn buurman. „Waarom zal ik dat doen?" „Ik wil weten of ik wakker ben leef ik of zal ik straks gewekt wor den uit een paradijsachtige droom?" De jongens lachten om deze ge voelsuiting. Het was hier mooi, dat wilden zij wel bekennen, maar zij wisten dat er heel wat vuile vlekken aan deze schoonheid kleefden. Maar Luie Jan wilde daar nu niet aan denken, nog even het beeld van een onbedorven land vasthouden. Doch de droom was ten einde toen de boten vastgelegd werden aan de loswal van De Dood. Zij waren niet aan het spelevaren, een grimmige taak wachtte hen. „Allen in de boten blijven, alleen Dove Jan gaat met mij mee naar de veerman", beval Leo. De veerman was niet thuis, ver klaarde diens vrouw. „Hij ziet ons liever niet", mompel de Dove Jan. „Wat zeg je?" vroeg de vrouw wantrouwend. „Och, je man ziet ons niet graag op de polder; wij schieten nog al eens onder zijn broodwinning." De vrouw begreep waarop nij doel de en driftig viel zij uit: „Maar wij zetten ook onderduikers over." „Ja, als het je eens uitkomt; voor de Duitsers sta je dag en nacht klaar, die betalen beter." Afkeurend zag Leo Dove Jan aan. Dit was niet de manier waarop in lichtingen van de vrouw verkregen zouden worden. Sussend greep hij in: „Ik begrijp best dat iemand voor zijn brood wel eens iets moet doen wat hij eigenlijk liever zou laten. De broodvraag moet soms zwaar wegen." „Mijnheer begrijpt de zaak", zei de vrouw dankbaar. „Omdat ik weet hoe moeilijk het leven kan zijn. Ik kan me ook niet voorstellen dat iemand in dit prachti ge land de Duitsers zou overzetten omdat hij zoveel met hen op heeft." „Bij lange niet liever vandaag dan morgen zien wij hen naar hun eigen land terug gaan." „Dat is gezonde taal en nu ik weet hoe je over de zaken denkt, durt ik je vragen of je gister of vandaag hier twee kerels gezien hebt. Zij zijn in burger maar het zijn kwaje rak kers die veel op hun geweten heb ben." „Ik heb hier in geen week een Duitser gezien", antwoordde de vrouw aarzelend. „Ik heb niet over Duitsers gespro ken Denk eens goed na, heeft je man twee vreemde kerels overge zet?" „Beslist niet, gister zijn er een paar griendwerkers Overgegaan. Een veekoopman en een paar jonge snui ters die de boeren afliepen om eten." „Ook niets gehoerd of gezien?" „Ik weet niets", zei de vrouw doch haar houding verried onzekerheid. „Zeg het maar", drong Leo aan. „Ik zeg niks en nu moet ;k naar mijn eten", antwoordde de vrouw en op een vreemde manier maakte zij een einde aan het gesprek. Onbegrijpelijk vlug sprong zij naar binnen en duidelijk hoorde Leo hoe zij de deur afgrendelde. iiiimiiimmmimilimmmmimmimmimimmimmlmiliintlniiiimmliimiN door C. Baardman iiiliiiiiiiililiiiniiiiiiiiiiiiiniiiiitiiiiiiiiiliiiiiiiiiiiiiiimniiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiitii „Hier staan we dan", lacht® hij onbeholpen. „Die kerels zijn hier, wat ik je smoes", antwoordde Dove Jan, „we gaan zoeken." Zij zochten de scheuren na en zij speurden achter rietschelven en rijshopen, doch zij vonden geen spoor van hun prooi. Doelloos liepen zij ten slotte op de ka en zwijgend za gen zij naar de grienden die in deze dagen zoveel geheimen verborgen hielden. Opeens bukte Dove Jan zich naar een stuk papier dat voor zijn voeten opwaaide. Hij vouwde het open en met grimmige stem las hij: wordt vervolgd TERNEUZEN. De hevige warmte was zaterdag spelbreker bij de oriënta tierit door de M.A.C.A. georganiseerd. Slechts 16 auto's, motoren en een brom fietser verschenen te Zaamslag aan de start. De route van 75 km liep van Zaam slag over Terneuzen, Othene, De Val, Hensdijk, Axel, Westdorpe naar Sas van Gent, waar bij Tivoli het eindpunt was. De deelnemrs moersten tijdens hun tocht 16 controle posten passeren en dat dit niet altijd gemakkelijk was blijkt wel uit het hoge aantal strafpunten. De voor zitter van de M.A.C.A., de heer A. E. Wolfert, reikte by „De Korte" de prijzen uit aan de winnaars in de motoren klas se. 1. J. de Putter, Zaamslag 97 strafpun ten. 2. R. Kayser, Zaamslag 103 strafp. 3. P Buijse, Terneuzen 191 strafpunten., 4. A Liebens, Terneuzen 289 strafpun ten. 5. B. A. Dieleman, Axel 395 straf punten. In de auto's werd 1. H. de Kay ser, Zaamslag 106 strafpunten., 2. G. den Hamer, Terneuzen 133 strafp., 3. C. Knijff, Zaamslag 252 strafp., 4. de. Jonge, Zaamslag 288 strafpunten., 5. B. de Feyter, stoppeldijk 290 strafpunten, 6. J. de Koeyer, Schoondijke 353 strafpun ten. De overige deelnemers werden niet geclasseerd. ■#- Dit is de Nederlandse wielrenner Piel van Est uit Fijnaarl, die een moeilijk moment doormaakt vlak voor er weer een etappe begint. Er keek toch niemand en hij dacht: Het kan nu wel even... leden. De fietsers lagen allang op één oor hun biefstukken te verteren en hun magen gereed te maken voor de gebakken aardappelen aan het ontbijt. De „Capitale d'Europe" maakte zich tegen tienen in de avond al klaar voor de nacht, want op dat moment gaan de lichten op de terrrasjes uit, begeven do meer Duits dan Frans pratende inwo ners zich in de richting van hun bed en komen alleen de dames, die heit thuis in hun kamertje niet kunnen harden de straat op en vatten post op de hoeken om een goed overzicht te hebben. Daar zaten we, onder dat gedoofde licht, op zo'n terras tegenover het sta tion: een groepje door-en-door-kenners, de heer Nicolaas Buchly en uw dienaar. De laatste koffie die we had den kunnen krijgen stond voor ons en daarnaast een glaasje cognac. „Dat wordt niks Klaas, als je zo doorgaat", zei iemand, weinig vriende- lyk, maar naar het scheen goed ge meend. „Je moet er iets aan doen Klaas." „Waarom praat je niet eens met Marcel Bidot, de Franse ploegleider", stelde een andere kenner voor. „Je kunt hem toch een aanbod doen en dan kun je nog altyd zien wat hij vraagt." Begrijpt u wel? Als je nu die Franse ploegleider behoorlijk wat geld aan biedt, gis hij dan accepteert, als hij dan de volgende dag zyn mannen op dracht geeft niet zo hard te fietsen en niet met zes man de twee Nederlan ders af te remmen die naar voren komen, als dan die twee Nederlanders een plaats weten te pakken aan do eindstreep bij de eerste tien, kijk, dan zit de moraal er weer in, dan heeft het thuisfront weer iets prettigs om te lezen of naar te luisteren en dan zegt de heer Bidot tegen zyn jongens aan het avondeten: „Zo, morgen gaan we weer gewoon rijden, maar vandaag hebben we zonder werken drieduizend gulden verdiend." O, u wist niet, dat het dikwijls zo gaat? Och, kom. Wat dacht u dan van die bergenprys? Wat dacht u dan van een vorig jaar toen Nencini de bergen in vloog direct achter Gaul aan. En even later fietste meneer Gaul niet zo vlug meer, keek erg moeilijk en zei later spqtig dat hij Nencini nog net voor de top had moeten laten gaan. De insiders wisten het me toen anders te vertellen: „Als Gaul die bergenprys gepakt had, ging het geld in de pot van de ploeg en later in twaalven. Bij een handeltje met Nen cini stak hij de helft in zijn zak; dat is toch veel voordeliger man, waar zeur je toch over." ...en de achterkant van dezelfde Piet van Est zag er zo uit: volge propt met mondvoorraad voor on derweg, netjes geselecteerd in eet- en drinkzakjes, in speciale afdelin kjes van het rennerscolbert. erin te steken; en dat geld is nodig kijk naar het buitenland om de jongens te laten trainen en de Tour aantrekkelijk te maken." Het zal wel, het zal allemaal wel. Maar dan denk ik weer aan die avond in Straatsburg, een paar dagen ge- lk neem aan dat haar moeder gezegd lieejt: „Ah je wilt opvallen moet je nooit bij de massa gaan slaan, mijn kind". En ik vond haar dan ook helemaal alleen, doodstil langs die Franse weg figurerend met haar lijnenspel, in afwachting van de kleine tweeduizend mensen in auto's en op fietsen, die de heer J. Goddet elk jaar weer een maand dwars door Frankrijk jaagt. En zo is dat: „Waar zeur je toch over?" Dat is me al dikwijls gezegd. Dat hoorde ik zaterdag nog toen ik op een bepaald moment mijn beklag deed tegen een organisator: Meneer, zei ik, moet dat nu, wanneer ik langs renner Die en Die rijd, dat hy dan mijn auto onder de spatten zet? „Waar zeur je toch over", sprak de man, „wilde je dan dat de man daar voor afstapte en kostbare ty'd verloor." Och ja, dat is ook weer zo, dacht lk. Het is anders wel wat vreemd, zo in het begin, wanneer je dat allemaal om je heen ziet. Al die tientallen fietsers, die zo bp tijd en wyie van de fiets af kleine beekjes veroorzaken in de stof fige Franse landwegen. Maar het mag niet, hoor! O neen, als de organisatoren hot „zien", dan krygt de renner 5 nieuwe franken boete. Maar het gekke is, dat men het alleen ziet van een Coen Niesten byvoorbeeld, toen hu tegen het stadhuis van Rou- baix aanstond, denkende dat hij het bordje „Heren" had gezien. Maar in de rit, tijdens de course, dan heeft ieder een begrip voor alle menselijke dingen. En dat is natuurlijk bijzonder prettig in deze harde tyd. ^iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiHiiiiiiiiiiiiiiiiiifniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiiiiiiiitiiimiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiHiiiiiiiiiiiiiüiiiiiiiiiiiijo 45. „Kom mee, Siep laat de ande ren maar wieden... wij gaan de maat ha len!", riep Kappie opspringend. De meester volgde. „Hoe kan die aardappel nou nog staan te dromen, als iedereen al wakker is en bijna alle papavers zyn opgeruimd?" bromde Kappie bevreemd. „Het is altijd wel een langslaper ge weest", zei de meester. „Maar zoals je zegt kan hij nu toch niet meer verdoofd zijn... Ik ben een dolgedraaide moer als ik hier iets van snap!" Bezorgd probeerden zij de Maat wak ker te schudden. Deze echter staarde glimlachend langs hen heen en zei er geen één. Of toch... even opende hij zijn mond. „Ja, ja..." monkelde hij gelukkig. „Zo'n prentbriefkaartenverzameling als de mijne vind je nergens! Moet je deze eens zien... in d-drie di-dimensies en zo g-groot als de Kraak... jaja... enig in zijn soort..." Daarna viel hij weer stil. „Het is me je wat..." zuchtte Kappie. „Hoe krijgen we de klont z'n achtertop- lichtje nu aangeblazen zonder dat hij een schok krijgt? Want dan kan het ja best zijn dat hij voorgoed van zijn prenten blijft mekkeren zonder nog ooit een fatsoenlijk zeeman te worden. Hij zou volledig uit de koers kunnen raken, de aardappel..." „Misschien trekt hij wel bij als we eenmaal weer aan boord zijn..." veron derstelde de meester. „We moesten hem maar dragen." Dat deden zij. Kappie liep voorop en de meester had de maat bij zijn benen. Weer gaf de arme stuurman blijk in een geheel andere wereld te vertoeven. „Hoe zachtkens schommelt mijn boot je... tussen het wuivende riet..." zong hij met een dunne stem. 21-65. Weldra waren allen weer in Lageveld teruggekeerd. Hartelijk werd Otto door de bevolking toegejuicht, toen hy aan het hóófd van de stoet de burcht naderde. Vermoeid als hij was haastte hy zich naar binnen.» Daar trof hij Bolwer, die bij zijn komst het gesprek onderbrak, dat hü met Ta- bar voerde, om hem, zwaaiend met zijn helm, welkom te heten, De burchtheer zag er stralend vergenoegd uit. Er was in zijn gemoed kenneiyk geen vuiltje aan de lucht. Tabar zag het met een stil glimlachje aan en Otto wilde eerst nog op een paar punten gerustgesteld worden. „Heeft Kosko U verteld over Lette?" vroeg hü aan Tabar. „Van Lette zal nooit meer iemand last hebben," zei Tabar langzaam en dui- delyk. „Hoezo," zei Otto, „wat is er ge beurd" Tabar gaf een droog kuchje. „Dat zijn geheime zaken, Otto," zei hy rustig. „Daar laat ik mij niet over uit." Daar moest Otto het mee stelle»

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Dagblad | 1961 | | pagina 2