#stf5ihsa- andalusië riep en ik kwam Het harde geslacht De bouw van het station na rijp beraad begonnen Geweldig idee KAPPIE EN DE DIEPZEEDUIKERS I se^p^ise» mrussel gehoord gezien DOOR ■sV DIGNATE ROBBERTZ Donderdag 16 maart 1961 ZEEUWSCH DAGBLAD Pag. 2 WIE HET OVERLEG EERSTE STEEN DAGINDELING LANGE BROEK ll< VROEG JE WAT, SJAANTJE Ernie Bushmiller *OPFie^J GORDON Daar kan het allemaal Dan Barry bracht,. n D'6 SOLDATEN WE&7 PASTER Wl LLEN NIET TeSEN ONZE ZIN IN QURANTAINE^^ ZIEKTEN VAN OeSTER- ReNHEBTMEEGE- br acht...y NI ET ZIEK?' tI rif opera mundi 148 Tegen de ochtend waren zij langs het kasteel gevaren. De botvisser had Merijn gewezen hoe de muren verbrokkelden en hoe ver het water was binnengedrongen. De noordelijke gevel was ingestort en aan alle kan ten waren gaten te zien, waardoor het maanlicht vreemde schaduwen tekende op de wanden van de open gebroken hoge vertrekken. Merijn had de stervende bouw van dicht bij willen zien. In lange laarzen was hij met de visser over de verhoog de toegangsdam tot bij de resten van de hoofdpoort gewaad. Daar had hij staan luisteren naar het klokken van het water. Vrien delijk speels en dan. weer dreigend zou het zo lang de wanden en por talen belegeren tot er geen steen meer op de andere zou staan. Me rijn had ze horen vallen met klein geplons en een keer met veel geraas van opspattend water, toen een stuk van de toren naar beneden tuimel de. De botvisser was angstig gewor den. Er deden zoveel vreemde ver halen de ronde over het kasteel. Maar Merijn had nog lang willen blijven om te luisteren naar het lokkende kabbelen. Nu hoorde hij dat kabbelen weer in de opkomende vloed, die lang zaam de slibben rondom de stad innam. Tot tegen de muren zou het water stiigen. Van alle zijden sloot het Romerswale in. Het klotste te gen de wallen, waarop nog een scheefgezakte dapi van zandzakken lag, die het vorige najaar was aan gebracht. De zee was daar niet over heen gekomen maar zij zoog aan de voet van de wallen en holde de ste nen uit de muren. Over de opkomende vloed kwam ook de veerschuit binnenlopen. Me rijn zag het witte zeil nadere». Op het dek stonden twee vospaarden. De zon scheen op hun huid en over de lange blonde manen. Daar een deel van de weg, die van de steiger naar de stad liep, verzakt was moes ten de reizigers onder langs de dijk gaan om bij de huizen te kunnen komen. Merijn hoorde hun stem men. Hij overklom de wal en her kende Arjen en Agniet. Arjen hield zijn eigen .vos bij de teugel. Het andere paard was jonger en vuriger. Zijn begeleider was Joos van Ro merswale. De jonker die hij enige malen bij Gelein Costens ontmoet nad. Ze glimlachten allebei toen ze elkaar de hand gaven. Heb je .gedacht, Merijn, dat ik niet terug zou komen? Ik dacht dat het misschien an ders zou worden, nu heer Adriaen niet meer leeft. Romerswale leeft toch nog, Merijn. Arjen zei het dromerig. Naast elkaar gingen ze de dijk af, waar Agniet en Joos bij de paarden waren blijven wachten. Joos wilde rijden. Arjen steeg ook op. Ze reden door alle straten en ste gen van de stad tot op het Markt plein, waar ze hun dieren vastbon den aan de linden voor de Eglantier. Weet je nog, zei Joos, hoe Claes en ik je mee wilden nemen en hoe je weigerde? Zo als het toen was zou ik het niet meer' terug willen, zo wild en bandeloos. Maar naar hier verlangen zal ik wel altijd, Ar jen., al zou ik nog honderd jaar moe ten leven aan het andere eind van de wereld. Vóór Arjen stapte hij in de gelag kamer. Schenk ons de beste wijn die je hebt, meester Egidius. De wil de jonkers zijn weer thuis, al zijn ze er niet allemaal. Zijn mooie stem klonk luid tegen de witte wanden. Er zaten enige poorters aan de blank geschuurde middentafel. Arjen herkende de zil versmid en de meesterkleermaker. Aan de hoektafeltjes hokten minde re lieden, waarvan hij er enkele van gezicht kende. Ze groetten hem al len en ook Joos, hoewel ze lieten blijken dat ze meer op Arjen gesteld waren. Wat hoor ik? Je spreekt van thuis? Een schepen, die vaak in de Ruterbloeme was geweest om met Arjen over de belangen van het volk te praten, stond op. Hebt ge dan niet gezien hoe on ze stad geteisterd is? Nog geen week geleden is een deel van de westelijke wal verschoven. En nu is het nog zomer. Bij springvloed zul len wij weer natte zolen halen. Zijn gezicht was ernstig en hij keek de beide jonkers doordringend aan. Veel plezier is hier niet meer te beleven, jonker. Meester Egidius had de roemers, waaruit de wilde jonkers plachten te drinken, op tafel gezet en gevuld. Arjen keek de kring der mannen rond. Wat de schepen zeide was te gen Joos bedoeld, maar hij wilde antwoorden, ook namens zijn broer. De gezichten waren hem alle be kend. Ieder van deze poorters kende zijn plicht. Hun fluwelen buizen en zijden hemden hadden zij verwisseld voor eenvoudig laken en sober lin nen. Arje~'s ogen gleden langs hen heen naar het raam, waartegen de eglantiers bloeiden. Wat kleine roze- knoppen reikten nog langs het ven ster, De borden en kannen en kroe zen in de wandrekken waren gewre ven en gepoetst. Ze blonken tegen de heldere muur. Arjen vond dat het ruim en licht was geworden in de Eglantier. Ruimer en lichter dan voorheen, tren de wanden nog be schilderd waren en alleen voorname en edele lieden om de tafels zaten. Alsof de mannen verwachtten dat hun jonker iets zou zeggen, waren ze allen dichterbij gekomen, rondom de middentafel. Arjen ges te het kleine zwaard af, dat zijn vader hem gegeven had toen hij mondig geworden was. Hij hief het op. Het lemmet glansde. Met zijn andere hand een volle be ker nemend, zei hij plechtig: Hier is mijn zwaard, mannen van Romerswale. Tot de laatste steen zullen wij trouw blijven. Met een eerbiedig gebaar legde hij het zwaard tussen hen in op het blanke hout. De poorters en de klei ne tilden hun kroezen en bekers. Tot de laatste steen, jonker, blijven wij trouw aan Romerswale. EINDE (IA U i - ft .1 J OP NOG geen honderd meter achter hotel De Populieren passeert twee keer per uur een treintje, dat uit Malaga komt of er heen gaat. Dat ligt er aan, maar dat heeft u zo in de gaten ais u let op de kant die het locomotiefje en de ene wagon oprijden. Nu is dat hotel De Populieren u weet wel: Los Alamos nog vrij nieuw en het ligt een stukje buiten Torremolinos. Het zou gemakkelijk zijn voor de gasten wanneer het treintje ook even bij het hotel stopte en zo kwam dat idee: we gaan het station Los Alamos bouwen. Geen mens weet precies wie het eer ste op die gedachte kwam, maar ieder een vond het meteen geweldig en Car los en Juan kregen de opdracht. Na heeft Carlos een bromfiets en is metselaar en Juan heeft een flets en is timmerman. Meer mensen waren er dus niet nodig en het vervoer van het dorp naar de bouwplaats leverde ook geen moeite op wanneer Juan zich aan de schouder van Carlos vasthield, zodat het hele personeel kon profiteren van die 49 cc. Drie maanden geleden is de eerste steen gelegd, door Carlos en Juan sa men. „Natuurlijk niet zomaar, we heb ben eerst het terrein bekeken en bestu deerd", legt Carlos met een ernstig gezicht uit. Daartoe zijn de heide Andalusiërs vier dagen achter hotel Los Alamos in de zon tussen het suikerriet gaan zit ten. 's Middags sliepen we een paar uurtjes, 's morgens en tegen de avond overlegden we". Er stond zeven vierkante meter sui kerriet op de plek waar het bouwwerk moest komen. „We kwamen tot de con clusie dat het suikerriet weg moest", zegt Juan, „en daarmee zijn we dus begonnen. Dat kostte ons zeker vijf da gen, maar toen was de plaats bouw- Drie vrachtwagens natuurstenen, die buiten Torremolinos zo voor het op scheppen liggen, werden aangereden en omgekieperd en één brok hebben Juan en Carlos toen heel eenzaam maar heel plechtig in het midden gedeponeerd. Daarmee was de eerste steen gelegd. „We hebben de stenen opgestapeld, in een lang vlak van bijna twintig me ter en toen aan de buitenkant met ce ment de rand vastgezet", aldus Carlos, de metselaar. „Daarna heeft Juan er hout omheen getimmerd, ik liet er ce ment in lopen, dat werd hard, Juan nam het hout weer weg en het perron was klaar". Dat was een maand geleden. Maar de zon werd begin februari al flink warm in Torremolinos en Carlos en Juan besloten dat er toch een afdak moest komen. „En bloemen", zegt Carlos, „een station in Spanje is niet af zonder bloemen". Een bloemenbak dus en een recht opgezette beer van een rioolpijp, dat jé Wan neer u van de zomer in Torremolinos mocht komen, dan zal het stationnetje Los Alamos zeker wel klaar zijn, maar nu ziet het er nog zo uit. In de uren dat Carlos, Juan en hun hulp er werken, wachten ze zeker twee keer per uur vijf minuten om te kijken naar het treintje van of naar Malaga, dat nu nog vlak langs hun bouwwerk rijdt, maar er binnen afzienbare tijd zal stoppen ook. was het wel. En toen kwam het vak manschap van Carlos, de vorige week. Negen tegeltjes had hij bij zich en hij metselde ze allemaal in die rioolpijp. Toen stond er, wit in blauw: Los Alamos. En Juan pakte de witkwast, gaf alles een sausje, de planten gingen bovenin en klaar was Kees. Neen, neen, nu moet u niet over drijven en niet denken dat het alle maal zo achter elkaar ging. Want dat is natuurlijk niet zo. Kijk, als volgt werd er gewerkt. Tegen acht uur in de ochtend" arri veerden Carlos en Juan per brom mer en per rijwiel op de plaats van het werk. Ze stapten af en gingen di rect zitten, om met bewonderende blikken naar hun eigen werk te kijken. O Rond een uur of half negen trok het tweetal aan de slag. Af en toe on derbrak Carlos zijn metselwerk. Dan legde hij de tegeltjes met een kat, een vis of een bloem erop, even aan de kant, liep naar zijn bromfiets, maakte de bougie schoon en metselde weer fluitend verder. Wie in één uur vier keer ging kij ken vond Juan drie keer uitblazerid op de grond zitten. „Mucho calor se- nor", zei hij dan en veegde zich het voorhoofd af. Om twaalf uur als de kerkklok een schorre bim-bam gaf schrokken Carlos en Juan zich een hoedje. Bijna hadden ze nóg een steen gemetseld en nóg een plank gezaagd Goed, dat die klok er was om te waarschu wen en ijlings werden alle werktuigen op het perronnetje gelegd en vertrok ken de neven naar huis. Eten en sla pen vormden de volgende onderdelen van het programma en tegen vijven kwamen ze dan nog eens kijken, klop ten alle twee eens tegen de tegeltjes, waren het er roerend over eens dat die toch maar weer fijn vastzaten, legden hun gereedschap bij elkaar in een cementton, stapten op fiets en brommer en waren tegen zessen hele maal verdwenen tot de volgende dag. Geweldig, als je daar zo naar zit te kijken. „U heeft gevoel voor ons werk", prees Carlos me toen ik een dag later weer een praatje kwam ma ken. „U interesseert zich voor de Spaanse bouwstijl. Dat is nobel. Elke interesse voor het eeuwige Spanje is nobel". Er was een figuur bijgekomen en ik informeerde wie dat was. „We kon den het met z'n tweeën niet meer af", zuchtte Juan. „We hebben hulp ge haald om het hout vast te houden met zagen en het muurtje achter de zit bank te witten". O ja, dat muurtje, dat is weer zoiets heerlijk Spaans. Ik moet me geen metselaar in Nederland voorstellen die het zo doet; de man zou het beneden zijn vakmanschap vinden. Maar Carlos denkt er heel anders, over. Carlos is een Andalusiër en hij vraagt zich niet af of zijn muurtje het zeventig jaar zal houden: hij vraagt zich wel af of het er allemaal aardig uitziet wanneer het werk klaar is. En daarom metselt Carlos achter en boven de zitbank voor de reizigers tel kens twee stenen schuin tegen elkaar op, legt er weer een andere steen plat bovenop en dan weer twee schuine. Hier en daar frommelt hij er wat spe cie tussen, de zon maakt alles snel hard, dan de witkwast en op een af standje ziet het er wat moors en in ieder geval bijzonder origineel en gezellig uit. Want wat tegels heeft Carlos er en passant ook nog ingemet seld. Kijk, en dat wil ik nu gaan doen wanneer ik van beroep verander: met selaar worden m Spanje. 's Morgens wat met cement knoei en, 's middags wat slapen, 's avonds wat opruimen en dan voor de deur onder een palm met de buren praten, de fles wijn aan de voeten, de blauwe lucht boven me en de zwoelte om me heen. Praten over de stand van het suikerriet, over de vreemdelingen die helemaal uit Denemarken en Neder land naar Torremolinos komen, over de auto's van de Engelsen uit Gibral tar die allemaal het stuur aan de ver keerde kant hebben. Praten over de tweede agent die het dorp er dit jaar bij gekregen heeft omdat het verkeer steeds drukker wordt, over het opvallende feit dat je nu zelfs in Torremolinos een auto kunt huren (al komt die dan uit Ma laga). over het doordringen van de gewoonten uit West-Europa zodat nu ook de lange broeken voor dames hier en daar al schoorvoetend in de Spaanse toeristenwinkeltjes komen te liggen en over die onvoorstelbare bad pakken in twee delen, die deze zomer weer op het strand te zien zullen zijn, gedragen door vrouwen van buiten Spanje. Praten, praten, praten, tot de tong er moe van wordt, de zon ver dwenen is en de halve maan al uren aankondigt dat nu de tijd om naar bed te gaan toch wel zoetjesaan ge arriveerd is. Overigens moet u dat niet doen als u het mij vraagt met een lange broek door Spanje lopen, wanneer u vrouw bent. Ze zullen niet op u schie ten en de tiid dat een agent proces verbaal maakte tegen een vrouw in bikini aan het strand is ook alweer zes jaar geleden. Maar een Spanjaard vindt het niet fijn om u in bikini en lange broek te zien: noch aan het strand, noch in zijn dorp. En als u dat nu weet, waarom zou u dan? „Niks mee te maken, dan moeten ze het maar leren?" Och nee, dat moet u niet direct zeggen. Als u weet te genieten van het landschap, van de warme zee, van de zon, van die heer lijk opgewekte en zonnige mensen, die overlopen van vriendelijkheid en behulpzaamheid; als u de Spanjaar den hebt Ieren kennen in hun wijn- huisjes en achter hun wastobbes, als u gespeeld hebt met hun kinderen- nm-in-te-lijsten, als u met ze gegeten hebt op hun betegelde binnenplaatsjes en geproefd hebt van hun garnalen IK VROEG AL LEEN MAAR HOE ZE M'N NIEUWE. HOEDVOND. bn waak staan OS wasmiddelen OGENBLIKJE, mevrouw |iiiiii!iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii]iiiiiiiiiiii!iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiniiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiii!iiiiii[i]iiiiiiii]iiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiniiiiiiiniiiiiiiniiiiiiillj 13. Kappie ging nieuwsgierig achter Ba lein staan, terwijl deze een geluidsband het spelen. Uit de luidsprekers kwam een geluid, alsof er duizenden mieren ever de microfoon kropen. „Deksels.... is dat ook een taal?" vroeg Kappie. „Ik word er ja hele maal kriebelig van." „Let maar eens op....!" antwoordde Balein, opmerkzaam naar buiten kij kend. Plotseling maakte hij een opge wonden gebaar. „Daar heb je ze!" Uit het duister van de diepzee kwam een school zee-aal aanzetten, die zich druk kronkelend rond de bol verspreid de. Duizenden ogen staarden naar bin nen. „Ze hangen aan onze lippen!" stelde de viskundige tevreden vast. Hij stopte het bandopname-apparaat en stelde het op „ontvangst". ,,Nu eens kijken wat zij te zeggen hebben!" sprak hij. Het gedruis in de luidsprekers her haalde zich. „Ze reageren op alle klanken!" riep Balein geestdriftig, ijverig aantekenin gen makend. „En wat een massa nieu we woorden leer ik!" Maar Kappie had zijn vingers in de oren gestopt. „Als dit zo doorgaat, kom ik straks kompleet zenuwziek boven water!" dacht hij. „Maar goed, dat een zeeman ja niet hoort, wat er onder water alle maal wordt afgemekkerd....!" 38. Hijgend van de snelle rit stond Ga- bor voor het tweetal. „Ze zijn naar het Noorden gereden," voegde hij nog aan zijn verhaal toe. Heer Elar was opge sprongen. „Wie zijn ontkomen," vroeg hij scherp. „Wie zijn die „ze"?" Gabor keek aarzelend naar Janosz, doch Elar gaf hem geen tijd. „Vooruit, man! Vertel op!" drong hij aan. Hij greep Gabor in zijn wambuis en schudde hem heen en weer. „Nou, die kerel van gisteren, die Ot to," bracht Gabor er eindelijk uit. „Zaï- da heeft hem vrijgelaten en toen zijn ze samen gevlucht!" Elar liet hem los en keerde zich drei gend naar Janosz. „Ge hebt dus gelo gen!" schreeuwde hij. „Ge hebt hem niet vrijgelaten, maar hij is ontvlucht, en mét Zaïda nog wel! Dat betekent het einde van alles! Heb ik daar al die jaren op gewacht! Of heeft hij U soms omgekocht? Ellendeling Elar vloog op Janosz toe, doch voor hij hem iets had kunnen doen, was Ga bor tussenbeide gekomen. Met een wel gemikte slag deed hij Elar op de grond tuimelen. „Waag het niet hem aan te raken!" snauwde hij Elar toe. Doch Elar, verblind van woede, krab belde overeind en wilde de zigeuner hoofdman opnieuw te lijf. Distel wachtte het verdere gebeuren niet af. Hij vond de toestand te gevaarlijk worden. Ieder ogenblik zou men hem in de gaten kun nen krijgen. Haastig trok hij zich terug in de struiken. TORREMOLINOS. Ik heb het! Ih heb er lang naar gezochtmaar nou heb ik het. Weet u, in het achterhoofd heeft bij mij altijd die gedachte gezeten: Wat ga je doen, wanneer je eens uit de journalistiek stapt? Zestien jaar al zoek ik naar een antwoord, maar nu is dat geen vraag meer. Wanneer ik van stiel verander dan ga ik een stationnetje bouwen. In Spanje, precies. Acht dagen lang heb ik in Torremolinos gekeken hoe Carlos en Juan, twee neven, dat doen, zo'n stationnetje bouwen. Drie keer hebben ze me uitvoerig uitgelegd hoe de opzet moet zijn en waar je mee moet beginnen en ik acht het m'n plicht u dit verhaal te vertellen. Ten slotte zitten er overal architecten om ideeën te springen en de Nederlandse Spoorwegen steken er wellicht ook iets van op. en met een teentje knoflook gebakken eieren och nee, doe die lange broek dan maar weer aan in Frankrijk. Als u nu alles in Spanje kunt doen waar u zin in hebt, als u er daar zo veel heerlijkheden voor terugkrijgt, blijf dan in een rok of jurk lopen. U heeft er de Spanjaard voor altijd mee gewonnen. TVÏT is nu wat ik bedoel, Andalusiër met zijn karretje midden in Torremolinos. en twee ezels ervoor het I Zitten op een houten stoeltje pleintje overgestoken, recht in het dorp en een koel op de drinkbak af. Op twee drankje drinken naast de meter naast u op dat ter- I gemeentepomp van acht en rasje staat zo'n ezel dan vijf tachtig jaar oud. Kijken minuten te slobberen, zijn naar het verkeer op het baas ziet kans weer vlug pleintje, naar drie Engelsen een gesprek te voeren met die aan het krantenstalletje zomaar iemand die er toch I The Times kopen en zich stond en dan vervolgt het (in het Engels) opwinden hele span zijn weg weer, dat die krant al drie dagen langzaam wiebelend over de I oud is en dan ineens, dan weg, twee snelle Britse i komt er tussen de autobus sportwagens ophoudend en naar Malaga en een Deense zich daar niets van aan- I toerist in zijn Volvo een trekkend.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Dagblad | 1961 | | pagina 2