D' Douwe Egberts WARE SHAG VEIM De diefstal IN 34 BEOPtlü onbegrijpelijke DRAMA Donderdag 25 augustus 1960 ZEEUWSCH DAGBLAD Pag. 6 Het verhoor van mr. Pekelharing De rechtzittingen Het verhoor van de heer Abbing lekker pittig in handige plastic tabakszak In de blijft altijd nieuwe handige plastic tabakszak de lekkere pittige Zware Shag soepel en vers tot de laatste draad. VIERDE DEEL y*No ïgg Mr. Onnes van Nyenrode, de dupe Maag Grotjohan v. Binsbergen Johanknecht Onnes verhuizer verhuizer verhuizer detective en souffleur (hij fluister de steeds) dupe E GESTOLEN SCHILDERIJEN en vitrinevoorwer- pen waren verzekerd voor ca. 100.000.Zij waren voor een gedeelte eigendom van de heer Goud stikker (ca. 30.000) en voor de rest 71.300) van mij. Men veronderstelde, dat de waarde van de gestolen voorwerpen veel lager was dan het bedrag, waarvoor deze waren verzekerd, welke veronderstelling later zou blijken onjuist te zijn. Zelfs aannemende, dat indien de voorwerpen op een kunst veiling bijv. 20.000 beneden het verzekerde bedrag zouden opbrengen, was het totaal onbegrijpelijk hieruit te conclu deren, dat de inbraak zou zijn gefingeerd. Immers het bleek, dat zeven personen bij deze misdaad waren betrokken. Het is moeilijk aan te nemen, dat een inbraak, waarbij zeven personen waren betrokken en die door drie hun ner werd uitgevoerd, gebaseerd is op de bewering van één persoon, name lijk Koning, dat deze daad geen ge vaar zou opleveren, daar de bewoner van het perceel er mede akkoord ging. Het bestaan dezer Amsterdamse figu ren was mij uiteraard onbekend en zij hebben het tegendeel dan ook nooit beweerd. Koning beweerde, dat de gestolen voorwerpen in zee zouden moeten worden geworpen. Waarom dit in „ongeschonden toestand" moest ge beuren, zal wel altijd een raadsel blijven. Het is duidelijk, dat een der gelijk „werk" niet zonder meer, doch voor een vergoeding zou hebben moe ten plaatsvinden. De inbrekers hebben gedurende de verhoren verschillende bedragen o.a. 12.000 genoemd. Hoe men heeft kunnen aannemen, dat ik een dergelijke misdaad zou hebben be gaan, is mij nog steeds onbegrijpe lijk. Zoiets zou zijn geschied (daarge laten dat waarachtig mijn leven tot een dergelijke veronderstelling geen aanleiding had gegeven), toen ik in Duitsland begin 1933, een landgoed van 800 H.A. plus boterfabriek had ge kocht en in 1934, een vermogensaan slag over 515.000 mocht ontvangen. Doch nu men eenmaal tot mijn ar restatie was overgegaan, moest alles in het werk worden gesteld, om deze daad te rechtvaardigen. En zo begon een verhoor, dat 9 maanden duurde en een proces, dat het record van 34 zit tingen gedurende 3 maanden bereikte. Reeds gedurende het eerste ver hoor, dat ik onderging, begreep ik door de houding van de rechter-com- missaris, dat ik met een langdurige detentie moest rekening houden en besefte ik, dat voor mij slechts twee mogelijkheden waren weggelegd: als een wrak in de maatschappij terugke ren, of wel door het besef van mijn onschuld een innerlijke kracht vinden, die mij in staat zou stellen, het on recht mij aangedaan te kunnen weer staan. Dit was niet gemakkelijk. Ik besloot, voorlopig geen bezoeken, o.a. van mijn vrouw die bij trouwe vrien den verbleef, te ontvangen, doch alleen van mijn 2 advocaten. Ik moet al tijd nog denken aan de steun die ik van hen bij hun bezoeken mocht on dervinden, een steun die niet alleen voortkwam uit hun overtuiging van mijn onschuld, doch tevens uit zuiver menselijke gevoelens. Zonder hen ge loof ik niet de kracht te hebben kun nen vinden, die voor mij onontbeer lijk was. Ik bepaalde me verder tot het ver talen van het gedicht ,,I£" (Als) van Rudyard Kipling, wat een heel werk je was, daar ik dezelfde jambische versmaat wilde toepassen als waarin het origineel is geschreven. Verder las ik vele boeken zoals „Der Unter- gang des Abendlandes" van Oswald Spengler, die door hunne, de gehele mensheid betreffende problemen, mij losmaakten van mijn zorgen en lijden. En als verstrooiing speelde ik pa tience, etc. De langdurige verhoren, die Ik had te doorstaan, betroffen mijn verhou ding tot Koning, mijn financiële po sitie, mijn correspondentie met Ko ning en tenslotte, om toch iets tot mijn nadeel te kunnen ontdekken, mijn houding tegenover het personeel. Zelfs dienstmeisjes werden onder vraagd, hoe ik mij thuis gedroeg, hen behandelde etc. Een, die ik indertijd had ontslagen, zei, dat ik gemakke lijk kwaad werd en een andere, dat ik mij steeds vriendelijk gedroeg. Ja, het was moeilijk, iets tegen mij te vinden, hoeveel moeite de rechter commissaris zich ook gaf. Ik zal maar geen commentaar ge ven op mededelingen van mijn raads lieden betreffende twee verhoren en wel van mr. Pekelharing, en van de heer Abbing, secretaris van de Ned. Handelmaatschappij. Mr. Pekelharing was jaren lang mijn raadsman en be handelde deswegen verschillende za kelijke en partikuliere aangelegenhe den. nen is gevallen en waardoor ik meen dat vast kan staan hoe de verstand houding tussen Onnes en mij in de zomer van 1932 was. Onnes heeft mij toen verteld, dat hij in een somma tie die hij liet uitbrengen aan de fir ma Schadd door zijn advocaat had willen laten zetten, dat wanneer de gestolen goederen teruggebracht wer den, de assuradeuren toch moesten betalen. Mr. Pekelharing moet heb ben geweigerd dat op te nemen". Mr. Pekelharing verklaarde 6 okt. '33: „Ik herinner mij niets van enig verschil van inzicht tussen Onnes en mij, betreffende het in te nemen standpunt; zijn standpunt ten opzich- haarwater gebruikte, dat het grijswor- den wat tegenging, nu gebruik ik dit haarwater niet meer." Mr. Muller Massis keek niet meer star en de rechter-commissaris ging weer zitten, zonder het boek te hebben gevonden. De verhoren duurden maanden en maanden, en eindelijk, na ca. 9 maan den nam het proces een aanvang. TK DENK er niet aan de be schrijvingen van het verloop dezer „recht"zaak te behandelen als een soort pleidooi. Ik heb leren berus ten en zal hoofdzakelijk courantenver slagen weergeven. Men oordele dan zelf. De redacties van enige dagbladen waren zo vriendelijk, verslagen van het proces te laten typen en mij ter hand te stellen. Uit deze verslagen kan men een idee der indrukken van onpartijdige bijwoners der zittingen verkrijgen. Ik beperk mij tot de belangrijkste en merkwaardigste zittingen. Het heeft geen doel de verhoren van b.v. de heer Goudstikker, van wie men dacht, dat hij zijn goederen te hoog had verzekerd en waaraan enige zit tingen werden gewijd, of wel het ver leden van alle inbrekers etc. te be schrijven. Het proces begon 20 febr. 1934. De be langrijkste punten wa ren: Mr. N. J. C. M. Kappeyne van de Coppello te van de assurantiemaatschappijen j vond ik juist." Na deze verklaring werd mr. Pe-, keiharing door de R.C. bedankt. Mr. I Pekelharing reageerde verontwaar digd en zei, dat hij verlangde dat, zoals het behoort, zijn verklaring schriftelijk werd vastgelegd, hetgeen pas toen geschiedde. MR. KAPPEYNE heeft gedu rende het proces de heer Abbing, secretaris van de Ned. Handel- mij. als getuige a décharge opgeroe pen, daar deze belangrijke bank. waarmede ik vele transacties had tot stand gebracht, zich een oordeel kon hebben gevormd over mijn betrouw baarheid. De heer Abbing vertelde later mr. Kappeyne, dat hij een tijd geleden ontboden was bij de rechter commissaris en niet anders dan gun stige verklaringen had kunnen afleg gen, doch dat deze niet waren schrif telijk vastgelegd en getekend, zoals het behoorde Twee gevallen, die wel zeer opval lend zijn, vooral indien men in aan merking neemt, dat onbeduidende ver klaringen van dienstboden b.v. of ik wel of niet driftig ben etc. wel werden vastgelegd, doch naar het schijnt ge wenst werd, twee gunstige verklarin gen niet op te nemen. Men oordele zelf! Wat voor iemand was Koning? Hoe was mijn fi nanciële positie? Waren de kunst voorwerpen boven hun waarde ver zekerd? Was de correspon dentie met Koning gefingeerd? De opzet van deze rechtzaak was zeer eigenaardig. Men nam de bewering van Ko ning aan, dat hü in overleg met mij een in braak had georgani seerd, zulks om een uit kering van de verzeke ringsmaatschappijen te krijgen, en daarbij figu ren uit de onderwereld had ingeschakeld. De verklaringen van Ko ning, en van Koning alleen, waren dus de basis van het proces omdat alleen hij con tact met de onder wereld had. Zou ik de zaak niet hebben ge organiseerd, doch Ko ning, dan verviel de aanklacht, niet alleen tegen mij, doch tevens tegen alle andere, daar hun medeplichtigheid aan mü ten laste was gelegd. Indien ik niets had gedaan kon men bezwaar lijk aan dit nietsdoen medeplichtig zijn. Dus moest alles worden gedaan om bewijzen van mijn schuld te verkrij gen. In tegenstelling met b.v. het Duitse recht is het in Nederland mogelijk een medeschuldige als getuige onder ede te verhoren, met 311e gevolgen van dien. Koning, die zoals zal blijken, een onbetrouwbaar iemand was, verbindin gen had met de onderwereld, zelfs wel eens het adres van zijn vertrouweling Witbraad als het zijne opgaf, werd feitelijk tot kroongetuige gepromo veerd, kon onder ede worden gehoord, werd bij het begin van het proces in vrijheid gesteld en kon met iedereen vrij spreken, ook met de inbrekers, die vóór het begin van het proces reeds de vrijheid konden genieten. De inbrekers werden als „verhuizers" be handeld, en daar stond, of liever zat ik! De heer Onnes neemt plaats in de verdachtenbank en legt zijn dossier naast zich neer. Van alle verdachten is hij de enige, die men niet klein heeft gekregen in het huis van bewa ring geen bezoeken van recher cheurs met cherubijnengezichtjes en joviale manleren geen dreiging van altijd zich prolongerende hechtenis of beloften van clementie of toespelingen erop, hebben hem een duimbreed doen afwijken van zijn eerste verklaringen. 'ONING verklaarde 22 sept. '33: „Ik wil u thans nog het volgende verklaren, dat mij te bin- Eén voorval heb ik niet vergeten. Gedurende een verhoor, waarbij mr. Muller Massis aanwezig was, zei deze raadsman tegen mij: „U bent gedu rende de laatste maanden veel grijzer geworden". Hierop antwoordde ik: „ik moet een bekentenis afleggen." Stilte. Mr. Muller Massis keek star voor zich uit. De rechter-commissaris stond op, liep naar een wand, waar boeken stonden en deed, alsof hij een boek zocht. Ik vervolgde „ja ik moet een bekentenis afleggen het geval is, dat ik vóór de detentie een Het was nu eenmaal zo, dat ik niets nadeligs omtrent Koning wist. Ik had gedurende 10 jaar geen verbinding met hem gehad. Dat echter vele anderen wel op de hoogte waren van Konings levensgang bleek uit hetgeen geduren de de verhoren en rechtszittingen naar voren kwam. Aan de grondige onder zoekingen van mr. Kappeyne v. d. Coppello was het te danken dat uit voerige details betreffende Konings moraal en brutaliteit aan het licht kwamen. VERHOOR 12 OCT. 1933 Burger, rubberimporteur te Amster dam, antwoordde deze op de vraag van mr. Kappeyne betreffende de re putatie van Carel A. Koning: „Dit is een open deur intrappen. Ik heb nog nooit iemand over Koning goed horen spreken. Hij heeft rubber ingevoerd, verpakt in tabak, terwijl toen rubber niet mocht worden ingevoerd, omdat het contrabande was Ik maakte tij dens de oorlog deel uit van een door de regering 'ingestelde commissie, be last met distributie van rubber". TELEGRAAF 30 MEI 1933 De kunsthandelaren roddelden al terstond jver Koning, die de naam „brandkoning" verkreeg in verband met brandstichtingen in Indië, Duits- Mr. Th. Muller Massis land en hier. Jaren geleden was er brand uitgebroken in een garde- meuble te Utrecht, waardoor voor 750.000 was verbrand. Uittreksel van een 7 pagina's in be slag nemende verklaring van de heer C. A. van der Lee te Utrecht betreffen de in maart 1921 plaats gehad heb bende brand in zijn meubelbergplaats: „Omstreeks 4 januari 1921 kwam op mijn kantoor, Lange Nieuwstraat 95, een lange heer, zich noemende Ko ning, mij vragen of er bij mij gelegen heid was om enige schilderijen en wat oud-Delfts porselein op te bergen Ik toonde een en ander aan de heer Ko ning. Koning zocht de minst contro leerbare plaats uit. Ik veranderde de ze plaatsing op 28 jan. 1921, toen ik begreep, dat het kostbare stukken be trof. Op 3 maart 1921 vervoegde zich te mijnen kantore een persoon, die na mens Koning een schilderij moest ver wisselen met een ander Ik weigerde zonder schriftelijke volmacht van Ko ning het schilderij af te geven. Na enkele dagen blijkt er via een inge drukte ruit ongewenst bezoek in de ruimte te zijn geweest. De schilderijen van Koning waren verpakt in hooi en waren veel te hoog verzekerd. Later blijkt Witbraad, Ko nings vertrouwde, van allerlei details op de hoogte te zijn geweest. In de nacht van 12 op 13 maart brak brand in de opslagruimte uit. Toen ik het vernam door mijn vrouw, die het eerst wakker werd, schrok ik hevig, rende naar de bergplaats en zag tot mijn grote verwondering, dat de deu ren die een paar uur geleden goed gesloten waren, open stonden. Te redden was er niets meer, daar alle meubelen van 42 grote en kleine inboedels brandden. Na de brand is mij opgevallen, dat juist op de plaats waar de schilderijen hadden gestaan een 6-tal verkoolde kuiltjes zich in de vloer bevonden, hetgeen de indruk maakte, dat daar het begin van de brand moest zijn geweest. Bij een on derzoek op het bureau van politie werd mij de vraag gesteld: „weet U hoe men die meneer voor wie U de schilderijen heeft opgeborgen, noemt?" Toen ik zei: „neen", was het antwoord: „die noemt men de brandkoning." Gedurende de volgende dagen kwam ik met verschillende brandverzeke ringsmaatschappijen in aanraking, vooral met de experts van de firma Mees Co. Er werd gezocht naar resten van Delftse borden en schalen, die volgens de heer Frenkel, antiquair te Utrecht, gerestaureerd konden wor den. Op de vraag van de vertegen woordiger van de firma Mees Co wat zo een beschadigd schaaltje waard kon zijn geweest, antwoordden drie taxateurs: honderd gulden. De verte genwoordiger keek de lijst na en vond het stuk getaxeerd voor driehon derd gulden, waarna hij zei: „zo is het nu met alle getaxeerde voorwer pen." Ik werd door enkele eigenaars van verbrande inboedels als bewaarder voor schadevergoeding aangesproken. Na veel misères werd ik door de rechtbank veroordeeld tot betaling van schadevergoeding. De veroorde ling vond plaats daar ik met kon zeg gen wie de brand had gesticht. Vol gens mijn advocaat mr. Brink, was er niets tegen te doen. De hierover ge voerde correspondentie bevindt zich m handen van mijn advocaat. Behalve de genoemde schade onder vond ik de schade van het missen van het bergloon der 42 bij mij geborgen geweest zijnde inboedels, benevens de verhuizing daarvan. Ook deze schade beliep vele duizenden. Grote nadelen ondervond ik toen ook door het feit, dat ik het vertrouwen van mijn klan ten was kwijt geraakt en dat ik dit te danken had aan een ander. In plaats van gelukwensen met het 25-jarige be staan van mijn zaak had ik vele blij ken van verloren vertrouwen te in casseren en heb ik op 60-jarige leef tijd weer moeten beginnen dat ver trouwen te herwinnen hetgeen me na jaren van hard werken en even het hoofd boven water kunnen houden, ten slotte toch is gelukt." Tot zover de Heer van der Lee. Op vallend is het gevolg van deze brand, wanneer men een vergelijking treft met de zaak Neyenrode: niet Koning maar van der Lee ondervindt de na delen van het gebeurde. „en aan Koning," zo vervolgde de Telegraaf van 30 mei '33, wordt de verzekeringssom (750.000.-1 plus de rente uitbetaald. Hiervan moest Ko ning een half millioen aan zekere heer S. in Den Haag, aan wie hij deze som schuldig was, afdragen." UTR. DAGBL. 12 MAART 1934. De verdediger van Onnes kwam in de morgenzitting van zaterdag met een onverwachte getuigenis. Mr. Mul ler Massis introduceerde een koopman in vfs. Deze haringventer had vroeger zelf al eens in de gevangenis gezeten, maar was sedert enige jaren op we gen van beterschap, sedert hij met eerlijken handel eerlijk brood verdien de. Deze jongeman getuigde zaterdag strak en nauwkeurig. Hij had, jaren geleden, geprobeerd een partij rubber in brand te steken, die lag opgeslagen in het Amsterdamsche Entrepot-dok, welke brandstichting zonder het be oogde resultaat was gebleven, doordat het vuur een ander richting had geno men dan nódig was om de rubber te bereiken. „Ik handelde zo verklaar de hij voor de rechtbank in op dracht van Witbraad en Witbraad bleek weer de uitvoerder te zijn van Koning, aan wie de rubber toebehoor de." Deze mededeling klopte wel met hetgeen Johanknecht zaterdag de recht bank toefluisterde: Witbraad is al 20 jaren lang het knechtje geweest van Koning. De venter heeft jarenlang zijn mond gehouden, bang als hij was zelf als brandstichter erin te zullen vliegen, maar nu door de verjaring van de kwestie dat gevaar geweken was, nu kwam hij met zijn geheimen over de brug, nu hij in de krant gelezen had van de operaties van Koning, waar van thans Onnes het slachtoffer moest worden. De haringventer noemde de rechter-commissaris die indertijd in structie had gevoerd in deze brand stichtingaffaire, noemde ook de namen van politie-inspecteurs die in deze zaak gewerkt hadden en voor zover het zaterdag voorlopig te controleren viel, kwamen deze gegevens van de haringkoopman uit. Brand in Konings renstal te Telgte in Duitsland, waarvoor Koning in voorarrest had gezeten in het huis van bewaring te Münster. Er was geen stalknecht geweest en kort voor de brand waren de jockeys door Koning voor een dringende bespreking naar een café geroepen, waar hij niet aan wezig bleek te zijn. Kort daarna brak de brand uit, terwijl Koning werd ge zien met eén Landwirt, met wie hij vlak voor een andere brand (waarvan ook een politiedossier bestaat) ook sa men was gezien. 13 paarden verbrand den en hij inde D.M. 84.500. UTR. DAGBL. 13 APRIL 1934. Een Duitse koopman, verzekerings expert uit Münster, wordt gehoord in verband met de brand in de renstallen van Koning in| Duitsland. De stallen werden geheel vernield; een deel van de paarden kwam bij die brand om, grotendeels door verstikking. Koning werd in verband met die brand gear resteerd en ingesloten in het huis van bewaring. Aan personen aan wie Ko ning geld verschuldigd was, stelde hij paarden ter beschikking, maar bij on derzoek bleken die paarden reeds aan andere schuldeisers beloofd te zijn. Trouwens, al voor de brand in de ren stallen waren de paarden in eigendom overgegeven aan een ander, wat toen ook aan den dag kwam. TELEGRAAF 13 APRIL 1934 De volgende getuige a décharge is de Duitse koopman Unterbrink, die een grote vordering had op Koning ten tijde van de (bovengenoemde) brand in diens renpaardenstal nabij Recklinghausen in 1927. Getuige deelt mede, dat hij na de brand in gezelschap van een advocaat een bezoek heeft gebracht aan Koning, die ingesloten was in het huis van bewaring te Münster. Getuige: Koning kende mij als ze kerheid het recht toe op zijn paarden, ook beloofde hij geld. Helaas kwam van alles niets. Geld heeft Koning niet gegeven en de paarden bleken reeds als onderpand aan een derde te zijn afgestaan. Na het proces werd Koning veroordeeld tot betaling der wissels. Toen men Koning, die inmid dels uit het huis van bewaring ontsla gen was, in gijzeling wilde stellen, is hij naar Nederland uitgeweken. Het bleek, dat de paarden verze kerd waren bij de Thüringia. Gedu rende een persoonlijk onderzoek heeft mr. Kappeyne van zijn Duitse colle ga, de advocaat van de Thüringia de processtukken betreffende deze zaak gekregen. Koning had vele schuldei sers in Duitsland, vertrok deswegen na zijn vrijlating naar Nederland en kon als getuige worden gehoord, daar hij zijne vorderingen op de Thüringia zich dan nog verweren? Koning: dat zou ik nog wel doen tegenover gewo ne mensen, maar met assuradeuren spring je anders om. Dat heb ik in dit proces wel geleerd, (gelach) UTRECHTS DAGBLAD 31 MAART 1934 aan zijne schuldeisers had gecedeerd. Hij gaf als zijn adres op dat van de bloemenkoopman Witbraad. Toen hij een dagvaarding ontving om als ge tuige te verschijnen, stelde hij zich in verbinding met de Thüringia en deed in Arnhem in tegenwoordigheid van de directeur Grewe en de inspecteur Kölbel het volgende voorstel: „Indien de Thüringia mij 30.000 mark betaalt zal ik als getuige alles verklaren wat de Thüringia wenst, met de uitzonde ring, dat ik zelf de brand heb ge sticht." UTRECHTS DAGBLAD 31 MAART 1934 Er ontstaat een scherpe discussie tussen Koning en een Duitse getuige. Op een gegeven moment roept Ko ning die getuige toe: Infame smeer lappen! Mr. Muller Massis protesteert met klem tegen deze uitlating. Hij vraagt dan aan Koning, of er na de stalbrand niet een champagnefuif door hem is gegeven. Koning glimlacht schamper, geen sprake van, hoe komt U daar nu weer bij? Mr. Muller Mas sis: het staat in de stukken van de duitse Kriminal Polizei. Koning: Ik heb geen druppel champagne gedron ken. Mr. Kappeyne van de Coppello: het mooiste is, dat de heer Koning tot dusver steeds verzuimd heeft die champagnefuif te betalen. Koning: Hoe komt U daar nu weer bij? Mr. Kap peyne: wij zullen het wel van de ge tuigen horen. Rechter de Gaay Fortman raadt Ko ning aan om zich nu niet te verschui len achter „vertrouwenszaken" en achter vage verdedigingen waar men niets aan heeft. Koning: Ik wil aan U persoonlijk mijn relaties wel noe men, maar niet hier in het publiek. Rechter de Gaay Fortman: waarom niet? Koning: het publiek is mij hier te gevaarlijk. Rechter de Gaay Fort man: er zijn hier straks twee getui gen gehoord, die onder ede verklaard hebben dat U wel degelijk omkopings pogingen hebt gedaan. Tegenover zul ke pertinente verklaringen wilt U De heer Terbeek, veearts te Naar- den, is de eerste die als getuige a décharge wordt voorgeroepen. Deze wordt gehoord inzake de bewering van Mr. Muller Massis dat Koning een hond de poten zou hebben gebro ken uit nijd jegens zijn vrouw, met wie hij in onenigheid leefde. Koning heeft aan getuige verzocht, drie hon den te willen doodmaken, die aan zijn echtgenote toebehoorden, honden, die dood moesten uit wraak jegens Me vrouw Koning. Getuige heeft dit per tinent geweigerd omdat hij het buiten gewoon kras vond deze honden dood te maken, alleen omdat Koning herrie had met zijn vrouw. Later is er een bediende van Koning gekomen die om vergif kwam vragen, om de honden dood te maken; ook dat vergif heeft getuige geweigerd omdat getuige wist, dat Koning de honden dood wil de maken, om zijn echtgenote „te pesten". Later zijn de drie honden dood gevonden; van hun dood werd toen een jachtopziener verdacht. In ieder geval is de dood dezer drie hon den hoogst zonderling geweest, voor al, omdat Koning indertijd moeite had gedaan, om de honden dood te krijgen. Zo was Koning, de kroongetuige! Gedurende het verhoor door de rech ter-commissaris van de heer J. M. •M- Koning enscèneerder Witbraad toneelknecht en regisseur Biesing opdrachtgever en tijdelijke schat- bewaarder M. Gerritsen tijdelijke schatbewaarder

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Dagblad | 1960 | | pagina 6