D'
Douwe Egberts
WARE SHAG
VEIM
De
diefstal
IN 34 BEOPtlü
onbegrijpelijke
DRAMA
Donderdag 25 augustus 1960 ZEEUWSCH DAGBLAD Pag. 6
Het verhoor van
mr. Pekelharing
De rechtzittingen
Het verhoor van
de heer Abbing
lekker pittig
in handige plastic tabakszak
In de
blijft
altijd
nieuwe handige plastic tabakszak
de lekkere pittige Zware Shag
soepel en vers tot de laatste draad.
VIERDE DEEL
y*No ïgg
Mr. Onnes van Nyenrode, de dupe
Maag
Grotjohan
v. Binsbergen
Johanknecht
Onnes
verhuizer
verhuizer
verhuizer
detective en souffleur (hij fluister
de steeds)
dupe
E GESTOLEN SCHILDERIJEN en vitrinevoorwer-
pen waren verzekerd voor ca. 100.000.Zij waren
voor een gedeelte eigendom van de heer Goud
stikker (ca. 30.000) en voor de rest 71.300) van
mij. Men veronderstelde, dat de waarde van de gestolen
voorwerpen veel lager was dan het bedrag, waarvoor deze
waren verzekerd, welke veronderstelling later zou blijken
onjuist te zijn.
Zelfs aannemende, dat indien de voorwerpen op een kunst
veiling bijv. 20.000 beneden het verzekerde bedrag zouden
opbrengen, was het totaal onbegrijpelijk hieruit te conclu
deren, dat de inbraak zou zijn gefingeerd. Immers het bleek,
dat zeven personen bij deze misdaad waren betrokken.
Het is moeilijk aan te nemen, dat
een inbraak, waarbij zeven personen
waren betrokken en die door drie hun
ner werd uitgevoerd, gebaseerd is op
de bewering van één persoon, name
lijk Koning, dat deze daad geen ge
vaar zou opleveren, daar de bewoner
van het perceel er mede akkoord ging.
Het bestaan dezer Amsterdamse figu
ren was mij uiteraard onbekend en zij
hebben het tegendeel dan ook nooit
beweerd.
Koning beweerde, dat de gestolen
voorwerpen in zee zouden moeten
worden geworpen. Waarom dit in
„ongeschonden toestand" moest ge
beuren, zal wel altijd een raadsel
blijven. Het is duidelijk, dat een der
gelijk „werk" niet zonder meer, doch
voor een vergoeding zou hebben moe
ten plaatsvinden. De inbrekers hebben
gedurende de verhoren verschillende
bedragen o.a. 12.000 genoemd. Hoe
men heeft kunnen aannemen, dat ik
een dergelijke misdaad zou hebben be
gaan, is mij nog steeds onbegrijpe
lijk. Zoiets zou zijn geschied (daarge
laten dat waarachtig mijn leven tot
een dergelijke veronderstelling geen
aanleiding had gegeven), toen ik in
Duitsland begin 1933, een landgoed
van 800 H.A. plus boterfabriek had ge
kocht en in 1934, een vermogensaan
slag over 515.000 mocht ontvangen.
Doch nu men eenmaal tot mijn ar
restatie was overgegaan, moest alles
in het werk worden gesteld, om deze
daad te rechtvaardigen. En zo begon
een verhoor, dat 9 maanden duurde en
een proces, dat het record van 34 zit
tingen gedurende 3 maanden bereikte.
Reeds gedurende het eerste ver
hoor, dat ik onderging, begreep ik
door de houding van de rechter-com-
missaris, dat ik met een langdurige
detentie moest rekening houden en
besefte ik, dat voor mij slechts twee
mogelijkheden waren weggelegd: als
een wrak in de maatschappij terugke
ren, of wel door het besef van mijn
onschuld een innerlijke kracht vinden,
die mij in staat zou stellen, het on
recht mij aangedaan te kunnen weer
staan. Dit was niet gemakkelijk. Ik
besloot, voorlopig geen bezoeken, o.a.
van mijn vrouw die bij trouwe vrien
den verbleef, te ontvangen, doch alleen
van mijn 2 advocaten. Ik moet al
tijd nog denken aan de steun die ik
van hen bij hun bezoeken mocht on
dervinden, een steun die niet alleen
voortkwam uit hun overtuiging van
mijn onschuld, doch tevens uit zuiver
menselijke gevoelens. Zonder hen ge
loof ik niet de kracht te hebben kun
nen vinden, die voor mij onontbeer
lijk was.
Ik bepaalde me verder tot het ver
talen van het gedicht ,,I£" (Als) van
Rudyard Kipling, wat een heel werk
je was, daar ik dezelfde jambische
versmaat wilde toepassen als waarin
het origineel is geschreven. Verder
las ik vele boeken zoals „Der Unter-
gang des Abendlandes" van Oswald
Spengler, die door hunne, de gehele
mensheid betreffende problemen, mij
losmaakten van mijn zorgen en lijden.
En als verstrooiing speelde ik pa
tience, etc.
De langdurige verhoren, die Ik had
te doorstaan, betroffen mijn verhou
ding tot Koning, mijn financiële po
sitie, mijn correspondentie met Ko
ning en tenslotte, om toch iets tot
mijn nadeel te kunnen ontdekken,
mijn houding tegenover het personeel.
Zelfs dienstmeisjes werden onder
vraagd, hoe ik mij thuis gedroeg, hen
behandelde etc. Een, die ik indertijd
had ontslagen, zei, dat ik gemakke
lijk kwaad werd en een andere, dat
ik mij steeds vriendelijk gedroeg. Ja,
het was moeilijk, iets tegen mij te
vinden, hoeveel moeite de rechter
commissaris zich ook gaf.
Ik zal maar geen commentaar ge
ven op mededelingen van mijn raads
lieden betreffende twee verhoren en
wel van mr. Pekelharing, en van de
heer Abbing, secretaris van de Ned.
Handelmaatschappij. Mr. Pekelharing
was jaren lang mijn raadsman en be
handelde deswegen verschillende za
kelijke en partikuliere aangelegenhe
den.
nen is gevallen en waardoor ik meen
dat vast kan staan hoe de verstand
houding tussen Onnes en mij in de
zomer van 1932 was. Onnes heeft mij
toen verteld, dat hij in een somma
tie die hij liet uitbrengen aan de fir
ma Schadd door zijn advocaat had
willen laten zetten, dat wanneer de
gestolen goederen teruggebracht wer
den, de assuradeuren toch moesten
betalen. Mr. Pekelharing moet heb
ben geweigerd dat op te nemen".
Mr. Pekelharing verklaarde 6 okt.
'33: „Ik herinner mij niets van enig
verschil van inzicht tussen Onnes en
mij, betreffende het in te nemen
standpunt; zijn standpunt ten opzich-
haarwater gebruikte, dat het grijswor-
den wat tegenging, nu gebruik ik dit
haarwater niet meer." Mr. Muller
Massis keek niet meer star en de
rechter-commissaris ging weer zitten,
zonder het boek te hebben gevonden.
De verhoren duurden maanden en
maanden, en eindelijk, na ca. 9 maan
den nam het proces een aanvang.
TK DENK er niet aan de be
schrijvingen van het verloop
dezer „recht"zaak te behandelen als
een soort pleidooi. Ik heb leren berus
ten en zal hoofdzakelijk courantenver
slagen weergeven. Men oordele dan
zelf.
De redacties van enige dagbladen
waren zo vriendelijk, verslagen van
het proces te laten typen en mij ter
hand te stellen. Uit deze verslagen
kan men een idee der indrukken van
onpartijdige bijwoners der zittingen
verkrijgen.
Ik beperk mij tot de belangrijkste
en merkwaardigste zittingen. Het
heeft geen doel de verhoren van b.v.
de heer Goudstikker, van wie men
dacht, dat hij zijn goederen te hoog
had verzekerd en waaraan enige zit
tingen werden gewijd, of wel het ver
leden van alle inbrekers etc. te be
schrijven.
Het proces begon
20 febr. 1934. De be
langrijkste punten wa
ren:
Mr. N. J. C. M. Kappeyne van de Coppello
te van de assurantiemaatschappijen j
vond ik juist."
Na deze verklaring werd mr. Pe-,
keiharing door de R.C. bedankt. Mr. I
Pekelharing reageerde verontwaar
digd en zei, dat hij verlangde dat,
zoals het behoort, zijn verklaring
schriftelijk werd vastgelegd, hetgeen
pas toen geschiedde.
MR. KAPPEYNE heeft gedu
rende het proces de heer
Abbing, secretaris van de Ned. Handel-
mij. als getuige a décharge opgeroe
pen, daar deze belangrijke bank.
waarmede ik vele transacties had tot
stand gebracht, zich een oordeel kon
hebben gevormd over mijn betrouw
baarheid. De heer Abbing vertelde
later mr. Kappeyne, dat hij een tijd
geleden ontboden was bij de rechter
commissaris en niet anders dan gun
stige verklaringen had kunnen afleg
gen, doch dat deze niet waren schrif
telijk vastgelegd en getekend, zoals
het behoorde
Twee gevallen, die wel zeer opval
lend zijn, vooral indien men in aan
merking neemt, dat onbeduidende ver
klaringen van dienstboden b.v. of ik
wel of niet driftig ben etc. wel werden
vastgelegd, doch naar het schijnt ge
wenst werd, twee gunstige verklarin
gen niet op te nemen. Men oordele
zelf!
Wat voor iemand
was Koning?
Hoe was mijn fi
nanciële positie?
Waren de kunst
voorwerpen boven
hun waarde ver
zekerd?
Was de correspon
dentie met Koning
gefingeerd?
De opzet van deze
rechtzaak was zeer
eigenaardig. Men nam
de bewering van Ko
ning aan, dat hü in
overleg met mij een in
braak had georgani
seerd, zulks om een uit
kering van de verzeke
ringsmaatschappijen te
krijgen, en daarbij figu
ren uit de onderwereld
had ingeschakeld. De
verklaringen van Ko
ning, en van Koning
alleen, waren dus de
basis van het proces
omdat alleen hij con
tact met de onder
wereld had. Zou ik de
zaak niet hebben ge
organiseerd, doch Ko
ning, dan verviel de
aanklacht, niet alleen
tegen mij, doch tevens
tegen alle andere, daar
hun medeplichtigheid
aan mü ten laste was gelegd. Indien ik
niets had gedaan kon men bezwaar
lijk aan dit nietsdoen medeplichtig zijn.
Dus moest alles worden gedaan om
bewijzen van mijn schuld te verkrij
gen.
In tegenstelling met b.v. het Duitse
recht is het in Nederland mogelijk een
medeschuldige als getuige onder ede
te verhoren, met 311e gevolgen van
dien. Koning, die zoals zal blijken, een
onbetrouwbaar iemand was, verbindin
gen had met de onderwereld, zelfs wel
eens het adres van zijn vertrouweling
Witbraad als het zijne opgaf, werd
feitelijk tot kroongetuige gepromo
veerd, kon onder ede worden gehoord,
werd bij het begin van het proces in
vrijheid gesteld en kon met iedereen
vrij spreken, ook met de inbrekers,
die vóór het begin van het proces
reeds de vrijheid konden genieten. De
inbrekers werden als „verhuizers" be
handeld, en daar stond, of liever zat ik!
De heer Onnes neemt plaats in de
verdachtenbank en legt zijn dossier
naast zich neer. Van alle verdachten
is hij de enige, die men niet klein
heeft gekregen in het huis van bewa
ring geen bezoeken van recher
cheurs met cherubijnengezichtjes en
joviale manleren geen dreiging van
altijd zich prolongerende hechtenis of
beloften van clementie of toespelingen
erop, hebben hem een duimbreed doen
afwijken van zijn eerste verklaringen.
'ONING verklaarde 22 sept.
'33: „Ik wil u thans nog het
volgende verklaren, dat mij te bin-
Eén voorval heb ik niet vergeten.
Gedurende een verhoor, waarbij mr.
Muller Massis aanwezig was, zei deze
raadsman tegen mij: „U bent gedu
rende de laatste maanden veel grijzer
geworden". Hierop antwoordde ik: „ik
moet een bekentenis afleggen."
Stilte. Mr. Muller Massis keek star
voor zich uit. De rechter-commissaris
stond op, liep naar een wand, waar
boeken stonden en deed, alsof hij een
boek zocht. Ik vervolgde „ja ik
moet een bekentenis afleggen het
geval is, dat ik vóór de detentie een
Het was nu eenmaal zo, dat ik niets
nadeligs omtrent Koning wist. Ik had
gedurende 10 jaar geen verbinding met
hem gehad. Dat echter vele anderen
wel op de hoogte waren van Konings
levensgang bleek uit hetgeen geduren
de de verhoren en rechtszittingen naar
voren kwam. Aan de grondige onder
zoekingen van mr. Kappeyne v. d.
Coppello was het te danken dat uit
voerige details betreffende Konings
moraal en brutaliteit aan het licht
kwamen.
VERHOOR 12 OCT. 1933
Burger, rubberimporteur te Amster
dam, antwoordde deze op de vraag
van mr. Kappeyne betreffende de re
putatie van Carel A. Koning: „Dit is
een open deur intrappen. Ik heb nog
nooit iemand over Koning goed horen
spreken. Hij heeft rubber ingevoerd,
verpakt in tabak, terwijl toen rubber
niet mocht worden ingevoerd, omdat
het contrabande was Ik maakte tij
dens de oorlog deel uit van een door
de regering 'ingestelde commissie, be
last met distributie van rubber".
TELEGRAAF 30 MEI 1933
De kunsthandelaren roddelden al
terstond jver Koning, die de naam
„brandkoning" verkreeg in verband
met brandstichtingen in Indië, Duits-
Mr. Th. Muller Massis
land en hier. Jaren geleden was er
brand uitgebroken in een garde-
meuble te Utrecht, waardoor voor
750.000 was verbrand.
Uittreksel van een 7 pagina's in be
slag nemende verklaring van de heer
C. A. van der Lee te Utrecht betreffen
de in maart 1921 plaats gehad heb
bende brand in zijn meubelbergplaats:
„Omstreeks 4 januari 1921 kwam op
mijn kantoor, Lange Nieuwstraat 95,
een lange heer, zich noemende Ko
ning, mij vragen of er bij mij gelegen
heid was om enige schilderijen en wat
oud-Delfts porselein op te bergen Ik
toonde een en ander aan de heer Ko
ning. Koning zocht de minst contro
leerbare plaats uit. Ik veranderde de
ze plaatsing op 28 jan. 1921, toen ik
begreep, dat het kostbare stukken be
trof.
Op 3 maart 1921 vervoegde zich te
mijnen kantore een persoon, die na
mens Koning een schilderij moest ver
wisselen met een ander Ik weigerde
zonder schriftelijke volmacht van Ko
ning het schilderij af te geven. Na
enkele dagen blijkt er via een inge
drukte ruit ongewenst bezoek in de
ruimte te zijn geweest.
De schilderijen van Koning waren
verpakt in hooi en waren veel te hoog
verzekerd. Later blijkt Witbraad, Ko
nings vertrouwde, van allerlei details
op de hoogte te zijn geweest. In de
nacht van 12 op 13 maart brak brand
in de opslagruimte uit. Toen ik het
vernam door mijn vrouw, die het
eerst wakker werd, schrok ik hevig,
rende naar de bergplaats en zag tot
mijn grote verwondering, dat de deu
ren die een paar uur geleden goed
gesloten waren, open stonden.
Te redden was er niets meer, daar
alle meubelen van 42 grote en kleine
inboedels brandden. Na de brand is
mij opgevallen, dat juist op de plaats
waar de schilderijen hadden gestaan
een 6-tal verkoolde kuiltjes zich in de
vloer bevonden, hetgeen de indruk
maakte, dat daar het begin van de
brand moest zijn geweest. Bij een on
derzoek op het bureau van politie
werd mij de vraag gesteld: „weet U
hoe men die meneer voor wie U de
schilderijen heeft opgeborgen,
noemt?" Toen ik zei: „neen", was
het antwoord: „die noemt men de
brandkoning."
Gedurende de volgende dagen kwam
ik met verschillende brandverzeke
ringsmaatschappijen in aanraking,
vooral met de experts van de firma
Mees Co. Er werd gezocht naar
resten van Delftse borden en schalen,
die volgens de heer Frenkel, antiquair
te Utrecht, gerestaureerd konden wor
den. Op de vraag van de vertegen
woordiger van de firma Mees Co
wat zo een beschadigd schaaltje waard
kon zijn geweest, antwoordden drie
taxateurs: honderd gulden. De verte
genwoordiger keek de lijst na en
vond het stuk getaxeerd voor driehon
derd gulden, waarna hij zei: „zo is
het nu met alle getaxeerde voorwer
pen."
Ik werd door enkele eigenaars van
verbrande inboedels als bewaarder
voor schadevergoeding aangesproken.
Na veel misères werd ik door de
rechtbank veroordeeld tot betaling
van schadevergoeding. De veroorde
ling vond plaats daar ik met kon zeg
gen wie de brand had gesticht. Vol
gens mijn advocaat mr. Brink, was
er niets tegen te doen. De hierover ge
voerde correspondentie bevindt zich m
handen van mijn advocaat.
Behalve de genoemde schade onder
vond ik de schade van het missen van
het bergloon der 42 bij mij geborgen
geweest zijnde inboedels, benevens de
verhuizing daarvan. Ook deze schade
beliep vele duizenden. Grote nadelen
ondervond ik toen ook door het feit,
dat ik het vertrouwen van mijn klan
ten was kwijt geraakt en dat ik dit te
danken had aan een ander. In plaats
van gelukwensen met het 25-jarige be
staan van mijn zaak had ik vele blij
ken van verloren vertrouwen te in
casseren en heb ik op 60-jarige leef
tijd weer moeten beginnen dat ver
trouwen te herwinnen hetgeen me na
jaren van hard werken en even het
hoofd boven water kunnen houden,
ten slotte toch is gelukt."
Tot zover de Heer van der Lee. Op
vallend is het gevolg van deze brand,
wanneer men een vergelijking treft
met de zaak Neyenrode: niet Koning
maar van der Lee ondervindt de na
delen van het gebeurde.
„en aan Koning," zo vervolgde de
Telegraaf van 30 mei '33, wordt de
verzekeringssom (750.000.-1 plus de
rente uitbetaald. Hiervan moest Ko
ning een half millioen aan zekere heer
S. in Den Haag, aan wie hij deze som
schuldig was, afdragen."
UTR. DAGBL. 12 MAART 1934.
De verdediger van Onnes kwam in
de morgenzitting van zaterdag met
een onverwachte getuigenis. Mr. Mul
ler Massis introduceerde een koopman
in vfs. Deze haringventer had vroeger
zelf al eens in de gevangenis gezeten,
maar was sedert enige jaren op we
gen van beterschap, sedert hij met
eerlijken handel eerlijk brood verdien
de. Deze jongeman getuigde zaterdag
strak en nauwkeurig. Hij had, jaren
geleden, geprobeerd een partij rubber
in brand te steken, die lag opgeslagen
in het Amsterdamsche Entrepot-dok,
welke brandstichting zonder het be
oogde resultaat was gebleven, doordat
het vuur een ander richting had geno
men dan nódig was om de rubber te
bereiken. „Ik handelde zo verklaar
de hij voor de rechtbank in op
dracht van Witbraad en Witbraad
bleek weer de uitvoerder te zijn van
Koning, aan wie de rubber toebehoor
de." Deze mededeling klopte wel met
hetgeen Johanknecht zaterdag de recht
bank toefluisterde: Witbraad is al 20
jaren lang het knechtje geweest van
Koning.
De venter heeft jarenlang zijn mond
gehouden, bang als hij was zelf als
brandstichter erin te zullen vliegen,
maar nu door de verjaring van de
kwestie dat gevaar geweken was, nu
kwam hij met zijn geheimen over de
brug, nu hij in de krant gelezen had
van de operaties van Koning, waar
van thans Onnes het slachtoffer moest
worden. De haringventer noemde de
rechter-commissaris die indertijd in
structie had gevoerd in deze brand
stichtingaffaire, noemde ook de namen
van politie-inspecteurs die in deze
zaak gewerkt hadden en voor zover
het zaterdag voorlopig te controleren
viel, kwamen deze gegevens van de
haringkoopman uit.
Brand in Konings renstal te Telgte
in Duitsland, waarvoor Koning in
voorarrest had gezeten in het huis van
bewaring te Münster. Er was geen
stalknecht geweest en kort voor de
brand waren de jockeys door Koning
voor een dringende bespreking naar
een café geroepen, waar hij niet aan
wezig bleek te zijn. Kort daarna brak
de brand uit, terwijl Koning werd ge
zien met eén Landwirt, met wie hij
vlak voor een andere brand (waarvan
ook een politiedossier bestaat) ook sa
men was gezien. 13 paarden verbrand
den en hij inde D.M. 84.500.
UTR. DAGBL. 13 APRIL 1934.
Een Duitse koopman, verzekerings
expert uit Münster, wordt gehoord in
verband met de brand in de renstallen
van Koning in| Duitsland. De stallen
werden geheel vernield; een deel van
de paarden kwam bij die brand om,
grotendeels door verstikking. Koning
werd in verband met die brand gear
resteerd en ingesloten in het huis van
bewaring. Aan personen aan wie Ko
ning geld verschuldigd was, stelde hij
paarden ter beschikking, maar bij on
derzoek bleken die paarden reeds aan
andere schuldeisers beloofd te zijn.
Trouwens, al voor de brand in de ren
stallen waren de paarden in eigendom
overgegeven aan een ander, wat toen
ook aan den dag kwam.
TELEGRAAF 13 APRIL 1934
De volgende getuige a décharge is
de Duitse koopman Unterbrink, die
een grote vordering had op Koning
ten tijde van de (bovengenoemde)
brand in diens renpaardenstal nabij
Recklinghausen in 1927.
Getuige deelt mede, dat hij na de
brand in gezelschap van een advocaat
een bezoek heeft gebracht aan Koning,
die ingesloten was in het huis van
bewaring te Münster.
Getuige: Koning kende mij als ze
kerheid het recht toe op zijn paarden,
ook beloofde hij geld. Helaas kwam
van alles niets. Geld heeft Koning
niet gegeven en de paarden bleken
reeds als onderpand aan een derde te
zijn afgestaan. Na het proces werd
Koning veroordeeld tot betaling der
wissels. Toen men Koning, die inmid
dels uit het huis van bewaring ontsla
gen was, in gijzeling wilde stellen, is
hij naar Nederland uitgeweken.
Het bleek, dat de paarden verze
kerd waren bij de Thüringia. Gedu
rende een persoonlijk onderzoek heeft
mr. Kappeyne van zijn Duitse colle
ga, de advocaat van de Thüringia de
processtukken betreffende deze zaak
gekregen. Koning had vele schuldei
sers in Duitsland, vertrok deswegen
na zijn vrijlating naar Nederland en
kon als getuige worden gehoord, daar
hij zijne vorderingen op de Thüringia
zich dan nog verweren? Koning: dat
zou ik nog wel doen tegenover gewo
ne mensen, maar met assuradeuren
spring je anders om. Dat heb ik in
dit proces wel geleerd, (gelach)
UTRECHTS DAGBLAD 31 MAART 1934
aan zijne schuldeisers had gecedeerd.
Hij gaf als zijn adres op dat van de
bloemenkoopman Witbraad. Toen hij
een dagvaarding ontving om als ge
tuige te verschijnen, stelde hij zich in
verbinding met de Thüringia en deed
in Arnhem in tegenwoordigheid van
de directeur Grewe en de inspecteur
Kölbel het volgende voorstel: „Indien
de Thüringia mij 30.000 mark betaalt
zal ik als getuige alles verklaren wat
de Thüringia wenst, met de uitzonde
ring, dat ik zelf de brand heb ge
sticht."
UTRECHTS DAGBLAD
31 MAART 1934
Er ontstaat een scherpe discussie
tussen Koning en een Duitse getuige.
Op een gegeven moment roept Ko
ning die getuige toe: Infame smeer
lappen! Mr. Muller Massis protesteert
met klem tegen deze uitlating. Hij
vraagt dan aan Koning, of er na de
stalbrand niet een champagnefuif door
hem is gegeven. Koning glimlacht
schamper, geen sprake van, hoe komt
U daar nu weer bij? Mr. Muller Mas
sis: het staat in de stukken van de
duitse Kriminal Polizei. Koning: Ik
heb geen druppel champagne gedron
ken. Mr. Kappeyne van de Coppello:
het mooiste is, dat de heer Koning tot
dusver steeds verzuimd heeft die
champagnefuif te betalen. Koning: Hoe
komt U daar nu weer bij? Mr. Kap
peyne: wij zullen het wel van de ge
tuigen horen.
Rechter de Gaay Fortman raadt Ko
ning aan om zich nu niet te verschui
len achter „vertrouwenszaken" en
achter vage verdedigingen waar men
niets aan heeft. Koning: Ik wil aan
U persoonlijk mijn relaties wel noe
men, maar niet hier in het publiek.
Rechter de Gaay Fortman: waarom
niet? Koning: het publiek is mij hier
te gevaarlijk. Rechter de Gaay Fort
man: er zijn hier straks twee getui
gen gehoord, die onder ede verklaard
hebben dat U wel degelijk omkopings
pogingen hebt gedaan. Tegenover zul
ke pertinente verklaringen wilt U
De heer Terbeek, veearts te Naar-
den, is de eerste die als getuige a
décharge wordt voorgeroepen. Deze
wordt gehoord inzake de bewering
van Mr. Muller Massis dat Koning
een hond de poten zou hebben gebro
ken uit nijd jegens zijn vrouw, met
wie hij in onenigheid leefde. Koning
heeft aan getuige verzocht, drie hon
den te willen doodmaken, die aan zijn
echtgenote toebehoorden, honden, die
dood moesten uit wraak jegens Me
vrouw Koning. Getuige heeft dit per
tinent geweigerd omdat hij het buiten
gewoon kras vond deze honden dood
te maken, alleen omdat Koning herrie
had met zijn vrouw. Later is er een
bediende van Koning gekomen die om
vergif kwam vragen, om de honden
dood te maken; ook dat vergif heeft
getuige geweigerd omdat getuige
wist, dat Koning de honden dood wil
de maken, om zijn echtgenote „te
pesten". Later zijn de drie honden
dood gevonden; van hun dood werd
toen een jachtopziener verdacht. In
ieder geval is de dood dezer drie hon
den hoogst zonderling geweest, voor
al, omdat Koning indertijd moeite
had gedaan, om de honden dood te
krijgen.
Zo was Koning, de kroongetuige!
Gedurende het verhoor door de rech
ter-commissaris van de heer J. M.
•M-
Koning enscèneerder
Witbraad toneelknecht en regisseur
Biesing opdrachtgever en tijdelijke schat-
bewaarder
M. Gerritsen tijdelijke schatbewaarder