IN DE MIST DER BESTEDINGSBEPERKING
Gulden in gevaar - Gemeenten in moeilijkheden
Werkloosheid dreigt - Nederlanders in gevaar
Nederland integrere zijn
oude Godsvrucht in Europa
Oudej-arsnummer
2EEUWSCH DAGBLAD
Pagina 5
Als een grijze mist heeft over heel het jaar 1957 de bestedingsbe
perking, zoals men die beliefde te noemen, het economisch en sociaal
uitzicht verduisterd, het politiek leven voor rijk, provincie en ge
meenten beklemd en in menig gezins- en persoonlijk leven grote zor
gen opgeroepen. Dit alles was in strijd niet de na de oorlog door zo
menigeen, die zich „progressief" noemt (wat altijd nog iets anders is
dan het werkelijk te zijn), geponeerde stelling „dat zoiets nooit meer
zou voorkomen". Gods hand rustte echter op ons volksleven en liet
ons de beperktheid van het menselijk vermogen, om te „plannen", te
„ordenen" en daardoor blijvende welvaart voor iedereen te verzeke
ren, zien. De vaart van de plannenmakerij, waaraan we ons na de
oorlog vergaapt hadden, en waarbij we ons hadden verbeeld, dat alles
mogelijk was en dat „het niet op kon", werd gestuit. We hadden als
Nederlandse volk in menig opzicht de zeilen van het schip van ons
volksleven te reven, de vaart in te houden en moesten ons ervoor
zetten, het verzeild bestek te overzien, en ons aan de hand van allle
scheepsinstrumenten te beraden op het uitzetten van de koers, waarbij
we voorzichtig lodend en peilend en langzaam varend moesten
pogen, het schip van staat, dat de gehele last van ons volksleven
draagt, door de mist heen in ruimer vaarwater te brengen.
Daarnaast hebben ook andere problemen ons volk zij het niet
altijd in zijn brede lagen bezig gehouden. Wij denken aan de
integratie van Europa, aan de Deltavraagstukken, en vooral in de
laatste maand aan het vraagstuk Indonesië, waar op dit ogenblik tien
duizenden onzer landgenoten in stormgetij verkeren.
Meer dan ooit ware wellicht in deze omstandigheden nodig geweest,
het oud-Nederlandse kapiteinswoord: naast God, schipper op mijn
schip, in het oog te houden. Helaas en het is pijnlijk, maar toch
noodzakelijk, dit bij een summier overzicht van hetgeen in 1957 op
binnenlands terrein plaats vond, voorop te stellen, werd dat veel te
weinig beseft.
Bestedingsbeperking
We hebben het woord al genoemd: be
Btedingsbeperking. Bij de overgang van
i956 In 1957 lag ter tafel het rapport van
de SER. dat aanwees: we zullen een be
stedingsbeperking van 700 miljoen moe
ten doorvoeren.
De regering had vrij veel tijd nodig,
om naar standpunt te bepalen. Maar toen
tij 18 februari met haar nota kwam,
moest zij aangeven, dat de toestand nog
slechter was, dan het SER-rapport had
verondersteld. In 1956 had het tekort op
de betalingsbalans niet minder bedragen
dan 80C milj. gulden, wat betekende, dat
we sinds 1955. toen we nog een overschot
hadden van bijna 8V2 miljoen, een IV2
miljard waren achteruitgeboerd (dat is
1M> met 8 nullen erachter, maar de nul
len wegen zwaar in dat verband), terwijl
de besparingen, die in een tijd van wel
vaart feitelijk moeten worden toegepast,
.met een half miljard waren teruggelopen.
Over heel de linie dat was het
wachtwoord, dat de regering in de twee
de maand van het^jaar uitgaf zullen
de uitgaven moeten worden teruggedron
gen: bij de overheid, bij het bedrijfsle
ven en in het particuliere leven. In het
raam daarvan moest nog 200 miljoen
gevonden worden, om die aan de boeren
toe te kennen, daar deze in de welvaarts-
tijd zwaar tekort waren gekomen.
Het was wel in strijd met de welvaarts-
waan, die nog in 1956 had rondgewaard,
toen, met de verkiezingen in zicht, men
erop uit was geweest, om „de welvaart
te verdelen". En het was dan ook begrij
pelijk, dat niet ieder het direct begreep
en zich afvroeg: hebben die geleerde he
ren, die economisten en econometristen,
die planeconomen en plansocialisten, die
ons met hun macro- en micro-beschou
wingen (die we niet helemaal begrepen
en waarop we dus maar zeiden: het zal
wel zo zijn), het zo anders voorstelden,
zich zo kunnen vergissen?
Het was evenzeer begrgpelgk, dat ieder
ging zeggen: maar ik heb het niet ge
daan! De lagere overheden kregen de
schuld, maar die zeiden: hoe hadden we
ander gekund, daar ons een zo groot deel
van de wederopbouw na de oorlog, van
de voorziening in de woningnood (zelfs
In afwijking van de wet) en wat al niet
meer werd opgedragen, terwijl de rijks
overheid ons voorging met allerlei grote
uitgaven. De rijksoverheid kreeg de
Bchuld, maar die zei: we hadden toch vol
strekt niet minder kunnen doen. Het be
drijfsleven kreeg de schuld, maar dat zei:
onze taak was, de industrie, die zo ver
achterop was gekomen, zo op te bouwen,
dat we konden concurreren met het bui
tenland, dat we konden exporteren,
door korter te werken, enige lagen stil
stand, ja op een enkele plaats zelfs met
name in de textielindustrie door ge
hele sluiting van fabrieken, die met hun
verouderde installatie in de tijd van „al
les kan" nog wel mee konden doen, maar
nu niet meer lonend bleken. Er vielen
ontslagen. Eerst van de zgn moeilijk
plaatsbaren, die in de tijd van overspan
nen arbeidsmarkt bok werk hadden ge
kregen, later ook van anderen. Pendel-
arbeid, waarbij de arbeiders 's morgens
met bussen vol uit streken met een ar
beidersoverschot- gehaald werden, om 's
avonds weer teruggebracht te worden,
verminderde en deed de „structurele"
werkloosheid in bepaalde gebieden van
ons land weer duidelijker aan de dag tre
den.
Eerst werd dit verschijnsel nog vrien
delijk bekeken. Men sprak van „verrui
ming van de arbeidsmarkt", wel welkom
na de „overspannen arbeidsmarkt" die tot
allerlei excessen had geleid (waarbij het
verschijnsel van de „zwarte lonen", waar
over het Convent van Christelijk-sociale
organisaties een zeer te waarderen prin
cipieel rapport deed verschijnen, waar
van alleen te betreuren was, dat het ver
scheen, vlak voor de tijd, waarop die lo
nen door „natuurlijke" oorzaken zouden
verdwijnen, wel één van de pijnlijkste
was, omdat ze zowel ondernemers als ook
arbeiders in feite voor een gewetenscon
flict plaatsten, daar ze wetsontduiking
en dus verzet tegen de overheid waren en
gezagsondermijnend werkten en boven
dien tot knoeierijen in boekhouding
moesten leiden). Maar hoewel het vrien
delijke woord „ontspanning arbeids
markt" nog altijd gebruikt wordt in offi
ciële publicaties en minister Suurhoff
nog onlangs zei, dat het niet zo'n vaart
loopt, hebben uitlatingen van minister
Zijlstra toch al gewezen in de richting,
dat men vreest, te ver te zijn gegaan, en
Ap mi*iist°r van economische zaken
HET LEVEN WERD
DUURDER IN 1957^
Indexcijfers 1951 100
L125
-105
F M A M J J A SON
'957 |S73S4|V.PELT
'Mi' M
waarvoor vernieuwing van het industri
eel apparaat en wat niet al met grote in
vesteringen noodzakelgk was. En de ar
beiders kregen de schuld, omdat hun
loonsom te groot zou zgn, maar die zei
den: er was welvaart en als men verge
lijkt met vroegere gegevens, dan kan men
niet zeggen, dat de verschuivingen in het
volksinkomen extra-ordinair waren, ook
als men vergelijkt met andere landen.
Alleen de boeren kregen de schuld niet.
Van hen werd zelfs erkend: een groter
deel van het vólksinkomen komt hun toe,
waartoe een herverdeling moet plaats
hebben (al zou later blijken, dat een be
langrijk bedrag aan hen niet uitbetaald
zou worden, doch werd „geblokkeerd",
dat wil feitelijk zeggen: verplicht uitge
leend aan de staat, een lot, dat de boeren
trouwens deelden met de huiseigenaren,
die in de loop van dit jaar ook het
„voorrecht" kregen, eigenaars te worden
van gelden, die op oen „grootboek" voor
hen worden genoteerd en dus vastgehou
den).
Het ligt voor de hand, dat zo'n omme
keer van „voer-uitgaven-op"-beleid naar
een „krimp-uitgaven-in"^beleid niet maar
in een ommezien tot stand komt. Het
werd dan ook juli, eer de staten-generaal
deze politiek met de daarmee-verband-
houdende belastingvoorstellen had aan
vaard. Evenzeer is het te begrijpen, dat
deze maatregelen dan nog niet direct
gaan werken, zodat het september-okto-
ber werd, toen men de bestedingsbeper
king aan den lijve ging ervaren.
Werkloosheid
Het begon in de wegenbouw.
Doordat die sector van ons bedrijfsle
ven door het overgrote deel althans
wat het uitgeven van werk betreft in
handen is van de overheid en dan voor
namelijk van de rijksoverheid, zodat het
uitgeven van nieuwe werken gemakke
lijk „beperkt" kan worden, traden daar
de eerste verschijnselen van werkloos
heid op. Of, neen, dat was het nog niet
direct. Want het drong ook daar nog niet
door, dat dit het gevolg was van het niet-
zo-erg-onvriendelijke woord „bestedings
beperking". Men dacht eerst, dat het
maar voor een kort ogenblik zou zijn, dat
de draglines en andere machines van
„het zwarte corps" zonder werk stonden.
En niet direct dus vielen de ontslagen.
Maar het bleek spoedig onontkoombaar,
toen het ook niet bleek te helpen, dat de
aannemers —die totdusver een ander een
werk graag gunden, omdat zij toch meer
dan genoeg hadden bij het verminderd
aantal aanbestedingen, door lager in-
schrijfsom probeerden, het werk te krij
gen, om hun mensen aan te kunnen hou
den en de machines niet renteloos en dus
verliesgevend te laten staan.
Maar het ging verder door. Het gehele
bouwbedrijf ging het merken. En andere
bedrijfstakken eveneens. De laatste
maanden is het helemaal niet ongewoon
enkele kranten maken daar zelfs een
systeem van in een dagblad een heel
lijstje te vinden van ondernemingen en
bedrijfstakken, die werk verminderden
Deze foto laat zien hoe Nederlandse
vrouwen en kinderen de loopplank
van het Nederlandse schip „Water
man" aflopen, nadat het schip met
Nederlandse geëvacueerden aan boord
uit Indonesië in Singapore is aange
komen. De vrouwen en kinderen op
deze foto behoren tot de eersten, die
Indonesië per schip hebben verlaten.
(Radiografisch overgebrachte foto.)
weer wat optimistische klanken voor 1958
horen, kennelijk bedoeld als stimulans en
als afremming van te grote „beperking".
Of dat zal lukken?
Zo gaat het nu eenmaal: men kan be
paalde geesten wel opwekken, maar ze
weer terug te drijven in de fles, waaruit
men ze, naar het oude sprookje, liet ont
snappen, is als regel moeilijker. En zo'n
„geest" is ook de werkloosheid, waarvan
men gemakkelijker zegt, dat ze niet meer
terug zal keren als in de jaren dertig,
maar die toch blijft rondwaren, als de
economische omstandigheden haar heb
ben gewekt.
En het wonderlijke geval deed zich
voor, dat de reserves aan werken er niet
in die omvang bleken te zijn, als men
had aangegeven en dat in de tijd van
hoogconjunctuur de reserves aan kapi
taal waren gebruikt want dit was im
mers juist de aanleiding tot de noodzaak
van bestedingsbeperking zodat de
wachtgeld- en werkloosheidsfondsen, ge
lukkig tot de rand gevuld in de goede ja
ren, moesten worden aangesproken.
Andere moeilijkheden
Men duide het ons niet ten kwade, dat
wij deze zwarte dingen voorop stellen in
dit jaaroverzicht van het gebeuren in ons
land. Ze hebben nu eenmaal een centrale
plaats gehad In de ontwikkeling van za
ken, al had misschien niet iedereen er
êvenveel erg in.
Er waren zelfs nog meer moeilijkheden,
die met dit alles verband hielden.
We noemen de overspanning op de ka
pitaal- en de geldmarkt. Dat zijn twee
dingen, die men wel van elkaar moet on
derscheiden. Op de eerste leent men geld
voor lange termijn, op de tweede voor
korte, Wij moeten dit wel even aandui
den, omdat het bij de moeilijkheden een
grote rol speelt.
De kapitaalmarkt had nl. al in de vo
rige jaren grote vraag gehad. De rente
liep daardoor naar boven.
Daar kwam een verschijnsel bij. Onder
de invloed van de berichten over de be
stedingsbeperking, de betalingsbalans, de
kaspositie van het rijk (waarvan in het
midden van het jaar bekend werd dat
de bodem van de schatkist was bereikt,
zodat het rijk alleen door allerlei kunst
middelen er in slaagde, aan zijn ver
plichtingen te voldoen) kwamen er ge
ruchten tegelijk met die over het
Engelse pond, omdat bij onze grote over
buur eenzelfde ontwikkeling was te con
stateren en de Franse franc, die nu een
maal een zwak zusje ls in de Europese
valuta over devaluatie van de gulden.
Tegelijk werd verwacht (of moet gezegd
worden: werd er op gespeculeerd), dat
het geld van Duitsland dat nu een
maal een oorlog verloren heeft, terwijl
wij een vrede moeten zien te winnen
zou revalueren. Dat wilde zeggen, dat
het Nederlandse geld minder waard zou
worden en het Duitse meer. Het gevolg
was een kapitaalvlucht naar het buiten
land. Wie geld nodig had, op lange ter
mijn, kon het niet krijgen tenzij voor
hoge rente. En als hij daarin niet slaagde
dan moest hij als hij in nood zat, zich
maar met „kort geld" zien te redden, dat
echter ook al spoedig in prijs begon op
te lopen.
Daarvan werd het rijk de dupe, maar
ook het bedrijfsleven, voorzover dat
bankgeld nodig heeft, en niet het minst
de gemeenten.
Die laatsten werden als het ware
naar de geldmarkt gedreven. Zij moes
ten geld hebben, om allerlei werk, dat
onder handen was, of geen uitstel kon
lijden te betalen, of zelfs voor hun ge
wone uitgaven. Zodra de rente op de
kapitaalmarkt opliep, konden zij niet
terecht, want het rentegamma van de
regering verbood hen, meer dan 4%
rente voor kapitaalleningen te betalen.
Dus "Moesten zij zich met „kort geld"
zien te redden. Maar zie, nu deed zich
'daar hetzelfde verschijnsel voor en liep
de markt hoog op tot 6 en meer pro
cent toe. Het was voor de gemeenten
een uitweg, want voor dat geld was
er geen rentegrens. Maar het was een
dure en slechte uitweg.
De vlottende schulden der gemeenten
gingen met sprongen omhoog. In de eer
ste drie kwartalen van 1957 stegen ze
met niet minder dan 1002 miljoen gul
den, nl. van 723 op 1 januari tot 1725 mil
joen eind september. De vaste schuld
was slechts met 102 miljoen gestegen en
daardoor tot 8600 miljoen geklommen.
Gelukkig kwam er—aan het eind van
het jaar enige verademing. De gulden
devalueerde niet, evenmin trouwens als
het pond en evenmin als de mark reva
lueerde. Er kwam weer vertrouwen in
het geld. Het gevluchte kapitaal vloeide
terug. De rente ging dalen. Het rijk zag
weer een grondslag in zijn schatkist en
hielp ook de gemeenten wat. Het stelde
bovendien in uitzicht, dat het de woning
bouw weer zelf zou gaan financieren.
Het schreef een aantrekkelijke woning
bouwlening uit (maar: tegen 6 pet.), die
wonderwel slaagde en gaf ook de klei
ne spaarder de gelegenheid, zijn geld op
even aantrekkelijke voorwaarden aan 't
rijk toe te vertrouwen, waarvoor ook
grote belangstelling schijnt te bestaan.
Neen, op dit punt zijn de verwachtingen
wat minder somber, maar....
Er zit aan dit alles natuurlijk een be
langrijke algemene kant.
Wie wat ouder is en nog van, zeg een
vijftig jaar terug, weet, wat je met een
dubbeltje kon doen een gulden was
toen al een heel bedrag en het verge
lijkt' met nu, wordt geconfronteerd met
een vraagstuk, dat we dan met een groot
woord devaluatie, of de waardevermin
dering van het geld noemen.
Is die in dit jaar toegenomen? Dat wil
zeggen: is het geld ook dit jaar weer
minder waard geworden?
Na al de somberheid mogen we op dit
punt wellicht wat optimistisch zijn. Wij
althans hebben de indruk, dat dit niet
het geval is. Althans niet in die mate
als in andere jaren wel eens hét geval
was.
Het feit, dat „het geld zo duur" was,
zou men misschien als argument willen
aanvoeren, maar dat is het in bepaalde
zin toch maar betrekkelijk. Veel belang
rijker hiervoor is de prijs- en loonsitua-
tie.
Prijzen en lonen
We zouden kunnen zeggen: de grote
drukte rondom dit terrein bewijst, dat
er een zekere rust heeft geheerst.
Dat was de opzet van de prijsstabili-
satiepolitiek van minister Zijlstra in dit
jaar. Wij menen, te mogen zeggen, dat
die een goed resultaat gehad heeft.
In de eerste helft van het jaar leek
de toestand zich nog dreigend te ont
wikkelen. De prijzen stegen nog, zij het
niet op alle fronten. De lonen gingen om
hoog in verband met de huurverhoging.
Ook deze deed ondanks de te betreu
ren blokkering van een deel ervan, waar-
STIJGENDE WERKLOOSHEID IN 1957
volgen. Voeg daarbij, dat het publiek on
der de indruk van de berichten over de
noodzaak van de bestedingsbeperking
toch ook enige terughoudendheid ver
toonde in zijn inkopen al nam dit ge
lukkig ook nu weer geen verontrustende
vormen aan dan heeft men daarbij
een drietal belangrijke factoren, waar
door er van een betrekkelijke rust op
het prijs- en loonfront helaas in te
genstelling met de prijsverhoging bij
overheids- en andere openbare nutsbe
drijven was te constateren, met ook
hier een tendens in dalende richting, dat
wil zeggen: een richting, waaruit juist
een versterking van de waarde Van ons
geld te voorschijn komt. Juist dat is mee
de basis, waarop de stelling gebouwd kan
worden, dat niemand op dit ogenblik
denkt aan devaluatie van ons geld.
Zon door de mist
Zo zien we, dat door de grijze mist,
waarmee we wel moesten beginnen, tocl)
ook zonnestralen schoten, die verkwik
king brachten. Nu dalen we niet af in
de persoonlijke levens. Dat past ons niet.
Maar we mogen wel zeggen, dat ieder,
ook al beleefde hij moeilijkheden, in dit
jaar toch kan spreken van het vriende
lijk licht van Gods aangezicht, dat over
hem scheen.
Maar dit artikel houdt zich bezig met
de algemene dingen van ons volksleven
in het afgelopen jaar.
Als we de lijst van punten, die we zo
uit de krant noteerden, overzien, dan
zouden we nóg van veel meer kunnen
spreken. Van duister zowel als van licht.
Mogen we kort wat noemen?
We zouden kunnen schrijven over het
feit, dat ons volk het zielental van elf
miljoen passeerde en daardoor zijn ge
zonde volkskracht bewees, met alle be
zwaren, die het feit, dat „we groeien vast
in tal en last" meebrengt. We zouden van
die gezonde volkskracht ook kunnen
schrijven, als we wezen op het feit, dat
de Nederlanders toenemen in lengte en
gewicht (de gekeurde recruten in 1956
maar de cijfers werden pas in 1957 ge
publiceerd bleken gemiddeld 1 cm
langer te zijn dan in 1951 en slecht 1.17
pet, van hen had een lager gewicht dan
50 kg, tegen 2.58 pet. vijf jaar vroeger,
45 wogen er meer dan 100 kg, tegen
slechts 27 in 1951).
We zouden kunnen schrijven over de
verdwijning van de romantiek, nu de lo
comotieven bij de spoorwegen en de
paarden bij Van Gend en Loos verdwij
nen gaan. Onze notities vermelden een
verdere terugdringing van de tbc en een
krachtige aanpak van de poliobestrij-
ding, een handhaving van de midden-
europese tijd en een groei van het aan
tal televisietoestellen We zouden kunnen
stilstaan bij de demonstraties van amb
tenaren (zij het dan niet die, georgani
seerd in de bona-fide vakcentralen) en
een tandartsenconflict, dat in allerlei op
zicht pijnlijk genoemd moet worden. Het
overlijden van de musici E. van Beijnum
en S. Dresden en van de vakbewegings
man H. Amelijnk zou onze aandacht
moeten hebben, evenals de herdenking
van de 350e geboortedag zowel van onze
grote schilder Rembrandt als onze grote
admiraal De Ruyter. De stijging van de
prijzen van het krantenpapier en de
daardoor noodzakelijke prijsverhoging
van de krantenabonnementen zowel als
de eindelijke vaststelling van een collec
tieve arbeidsovereenkomst vod- jour
van we al eer iets zelden wat meer
geld onder de mensen komen. De ge
vaarlijke streep, waarvoor de vakcentra
len in het begin van het jaar gewaar
schuwd hadden van een te grote verho
ging van het indexcijfer van de kosten
van levensonderhoud werd overschre
den
Maar gelukkig hebben wij in Neder
land een inderdaad bona-fide vakbewe
ging, die geen dwaze dingen doet waar
door ons economisch schip wel eens uit
het roer zou kunnen lopen. Een nieuwe
loonronde werd afgewezen. Bovendien
begrepen onze fabrikanten en onze mid
denstanders ook, dat zij zeer bedacht
zaam moeten zijn, zelfs als prijsverhoging
noodzakelijk zou zijn en dat zij de grond-
stoffenmarkt, die een dalende tendens
ging vertonen, zo snel mogelijk moesten
Ten westen van Leij siad in de
N.O.-polder werd een dijk gesloten.
nalisten zouden wij natuurlijk graag
breed bespreken.
We zouden feitelijk moeten wijzen op
de invoering van de algemene ouder
domswet op 1 januari 1956, waarmee een
belangrijk stuk van het werk van ds.
Talma in de jaren 1908—1913 werd 'af
gerond.
De Russische vlasdumping en de tegen
slagen, die onze landbouw in successie
in het derde jaar ervoer, zowel als de
vorst, die de fruitoogst teisterde, zouden
de revue moeten passeren.... Maar we
moeten ons beperken. Bedenkende, dat
er nog een heel jaar voor ons ligt, waar
in we allicht de aantekeningen, die we
nu, al bladerend in het dagboek, dat de
krant toch in feite ook is, zullen kun
nen benutten.
Integratie
Eén van de grote onderwerpen is on
getwijfeld de voortschrijdende integratie
in Europa. Al spelen de gebeurtenissen,
die daarmee verband houden, zich voor
het merendeel in het buitenland af, om
dat Nederland nu eenmaal aan de rónd
ligt, toch is ons land er ten nauwste bij
betrokken.
Daar is allereerst de Benelux. De ver
werkelijking van ons nauwer samengaan
met België en Luxemburg schrijdt steeds
verder voort. 21 februari vergaderde
voor het eerst de Interparlementaire Be-
neluxraad. Het verdrag van de Econo
mische Unie w^rd gepubliceerd. Zelfs
wordt in militair verband nauwer samen
werking t.a.v. de luchtmacht overwogen.
Maar feitelijk werd dit alles in de
schaduw gesteld door de discussies over
de Europese Economische Gemeenschap,
over de Euromarkt en de Euratom, die
grote vorderingen maakten in dit jaar.
De Europese Gemeenschap Kolen en
Staal is ondanks de zwarigheden, die
zij ontmoet, maar ze zit nu eenmaal op
het terrein van de zware industrie een
voorbeeld, dat het kan. De zes landen
van „klein-Europa" willen daarom ver
der gaan. Gemeenschappelijk willen zij
het terrein van de atoomenergie, dat voor
elk van hen te zwaar zou zgn, betreden.
Gemeenschappelijk willen zij er ook naar
streven één binnenlands marktgebied te
worden, waarvan de grenzen zijn ver
vaagd tot als het ware symbolisch lijnen,
doch waaroverheen een vrij grensver
keer van personen en goederen plaats
heeft. Zij willen zich niet van de wereld
afsluiten en een ruim vrïjhandelsgebied
om zich heen vormen, doch zij willen als
zes landen gemeenschappelijk op interna
tionaal economisch terrein opereren,
wat aan de welvaart van hun bevolkin
gen ten goede kan komen.
4 oktober heeft onze Tweede Kamer
en zeer onlangs de Eerste Kamer het
ver drag aanvaard en we mogen in het
komende jaar belangrijke ontwikkelingen
op dit gebied tegemoet zien.
Trouwens in dat verband moeten
we toch ook noemen de vergadering van
de NAVO-raad. de grootse internationale
bijeenkomst, waarmee dit jaar beslooi en
waarvoor .zelfs de zieke Eisenhower en
de zieke Adenauer naar Parijs waren
gekomen, als het ware in hun naam aan
gevend, dat het gaat, om het met elkaar
te „houwen" tegen de grote bedreiging
van het communisme voor de Europese
beschaving, die de beschavingsstandaard
der wereld is, die vrijheid biedt voor
godsdienst en cultuur, voor enkeling en
gemeenschap, een vrijheid, die het oos
ten van Europa en die grote gebieden
van Azië niet kent.
Indonesië
In die Parijse vergadering heeft onze
minister-president op bewogen wijze ken
nis gegeven want meer was de be
doeling niet van de onredelijke behan
deling, die de Nederlanders in Indonesië
wedervaart.
Het zou mogelijk zijn, een hele ge
schiedenis te schrijven van de band. die
3y2 eeuw de Oostindische archipel en
Nederland verbonden heeft. De Neder
landers zijn daar nooit gekomen, om te
„kolonialiseren". Zij kwamen er, om han
del te drijven. De beide eerste eeuwen
was het optreden daar uitsluitend in han
den van een zakenlichaam: de Verenigde
Oost-Indische Compagnie. Dat die Ne
derlanders daar werden tot de bewind
voerders, ook op politiek terrein, is fei
telijk ondanks hen gegroeid. Dat zij de
eeuwen door ook gepoogd hebben, de
bevolkingen daar de Christelijke gods
dienst en de Europese cultuur»'deelachtig
te maken, is een zaak, die zeker ten gun
ste van Nederland getuigt. Er staan ook
andere dingen op het conto van Neder
land, dat is eveneens ontwijfelbaar. Maar
met name de laatste* honderd jaar heeft
het beheer van Nederland in Indonesië
zich steeds meer bewust gericht op de
ontwikkeling der bevolking daar en haar
welvaart en zelfstandigheid.
Helaas hebben oorlog en Japanse be
zetting, maar meer nog de wonderlijke
dingen, die in Engeland tijdens de bezet
ting van ons land geschied zijn en de
wonderlijke houding, die met name Ame
rika na de bevrijding van Ned.-Oost-ki-
dië van de Japanse hiel, heeft aangeno
men, tot een zelfstandigheid van Indone
sië geleid, toen het daarvoor nog niet
rijp was.
De man, die de leiding kreeg in Indo
nesië, was vervuld van haat tegen Ne
derland. Hoewel de bevolking het tegen
deel menigmaal bewees, wist hij toch 'n
haatcampagne te wekken, die eindigde
in het drama rondom Nieuw-Guinea
(aanvankelijk niet door Indonesië be
geerd en daarom plichtshalve door Ne
derland onder zijn beheer gehouden, met
de bedoeling, de bevolking daar op te
voeden tot zelfstandigheid) waarvan
thans de uitdrijving van de Nederlanders
uit het eilandenrijk het gevolg moet zijn.
Of uitdrijving? Allerlei uitingen wij
zen erop, dat Indonesië ook beseft, dat
het feitelijk de Nederlanders, die daar in
het laatste tiental jaren gewerkt hebben,
niet kan missen, omdat zij de Indonesi
sche economie en daardoor het welzijn
van de bevolking daar schragen.
Maar thans zgn de moeilijkheden, die
aan de ongeveer 50.000 Nederlanders in
(Vervolg op pag. 7)