IN DE MIST DER BESTEDINGSBEPERKING Gulden in gevaar - Gemeenten in moeilijkheden Werkloosheid dreigt - Nederlanders in gevaar Nederland integrere zijn oude Godsvrucht in Europa Oudej-arsnummer 2EEUWSCH DAGBLAD Pagina 5 Als een grijze mist heeft over heel het jaar 1957 de bestedingsbe perking, zoals men die beliefde te noemen, het economisch en sociaal uitzicht verduisterd, het politiek leven voor rijk, provincie en ge meenten beklemd en in menig gezins- en persoonlijk leven grote zor gen opgeroepen. Dit alles was in strijd niet de na de oorlog door zo menigeen, die zich „progressief" noemt (wat altijd nog iets anders is dan het werkelijk te zijn), geponeerde stelling „dat zoiets nooit meer zou voorkomen". Gods hand rustte echter op ons volksleven en liet ons de beperktheid van het menselijk vermogen, om te „plannen", te „ordenen" en daardoor blijvende welvaart voor iedereen te verzeke ren, zien. De vaart van de plannenmakerij, waaraan we ons na de oorlog vergaapt hadden, en waarbij we ons hadden verbeeld, dat alles mogelijk was en dat „het niet op kon", werd gestuit. We hadden als Nederlandse volk in menig opzicht de zeilen van het schip van ons volksleven te reven, de vaart in te houden en moesten ons ervoor zetten, het verzeild bestek te overzien, en ons aan de hand van allle scheepsinstrumenten te beraden op het uitzetten van de koers, waarbij we voorzichtig lodend en peilend en langzaam varend moesten pogen, het schip van staat, dat de gehele last van ons volksleven draagt, door de mist heen in ruimer vaarwater te brengen. Daarnaast hebben ook andere problemen ons volk zij het niet altijd in zijn brede lagen bezig gehouden. Wij denken aan de integratie van Europa, aan de Deltavraagstukken, en vooral in de laatste maand aan het vraagstuk Indonesië, waar op dit ogenblik tien duizenden onzer landgenoten in stormgetij verkeren. Meer dan ooit ware wellicht in deze omstandigheden nodig geweest, het oud-Nederlandse kapiteinswoord: naast God, schipper op mijn schip, in het oog te houden. Helaas en het is pijnlijk, maar toch noodzakelijk, dit bij een summier overzicht van hetgeen in 1957 op binnenlands terrein plaats vond, voorop te stellen, werd dat veel te weinig beseft. Bestedingsbeperking We hebben het woord al genoemd: be Btedingsbeperking. Bij de overgang van i956 In 1957 lag ter tafel het rapport van de SER. dat aanwees: we zullen een be stedingsbeperking van 700 miljoen moe ten doorvoeren. De regering had vrij veel tijd nodig, om naar standpunt te bepalen. Maar toen tij 18 februari met haar nota kwam, moest zij aangeven, dat de toestand nog slechter was, dan het SER-rapport had verondersteld. In 1956 had het tekort op de betalingsbalans niet minder bedragen dan 80C milj. gulden, wat betekende, dat we sinds 1955. toen we nog een overschot hadden van bijna 8V2 miljoen, een IV2 miljard waren achteruitgeboerd (dat is 1M> met 8 nullen erachter, maar de nul len wegen zwaar in dat verband), terwijl de besparingen, die in een tijd van wel vaart feitelijk moeten worden toegepast, .met een half miljard waren teruggelopen. Over heel de linie dat was het wachtwoord, dat de regering in de twee de maand van het^jaar uitgaf zullen de uitgaven moeten worden teruggedron gen: bij de overheid, bij het bedrijfsle ven en in het particuliere leven. In het raam daarvan moest nog 200 miljoen gevonden worden, om die aan de boeren toe te kennen, daar deze in de welvaarts- tijd zwaar tekort waren gekomen. Het was wel in strijd met de welvaarts- waan, die nog in 1956 had rondgewaard, toen, met de verkiezingen in zicht, men erop uit was geweest, om „de welvaart te verdelen". En het was dan ook begrij pelijk, dat niet ieder het direct begreep en zich afvroeg: hebben die geleerde he ren, die economisten en econometristen, die planeconomen en plansocialisten, die ons met hun macro- en micro-beschou wingen (die we niet helemaal begrepen en waarop we dus maar zeiden: het zal wel zo zijn), het zo anders voorstelden, zich zo kunnen vergissen? Het was evenzeer begrgpelgk, dat ieder ging zeggen: maar ik heb het niet ge daan! De lagere overheden kregen de schuld, maar die zeiden: hoe hadden we ander gekund, daar ons een zo groot deel van de wederopbouw na de oorlog, van de voorziening in de woningnood (zelfs In afwijking van de wet) en wat al niet meer werd opgedragen, terwijl de rijks overheid ons voorging met allerlei grote uitgaven. De rijksoverheid kreeg de Bchuld, maar die zei: we hadden toch vol strekt niet minder kunnen doen. Het be drijfsleven kreeg de schuld, maar dat zei: onze taak was, de industrie, die zo ver achterop was gekomen, zo op te bouwen, dat we konden concurreren met het bui tenland, dat we konden exporteren, door korter te werken, enige lagen stil stand, ja op een enkele plaats zelfs met name in de textielindustrie door ge hele sluiting van fabrieken, die met hun verouderde installatie in de tijd van „al les kan" nog wel mee konden doen, maar nu niet meer lonend bleken. Er vielen ontslagen. Eerst van de zgn moeilijk plaatsbaren, die in de tijd van overspan nen arbeidsmarkt bok werk hadden ge kregen, later ook van anderen. Pendel- arbeid, waarbij de arbeiders 's morgens met bussen vol uit streken met een ar beidersoverschot- gehaald werden, om 's avonds weer teruggebracht te worden, verminderde en deed de „structurele" werkloosheid in bepaalde gebieden van ons land weer duidelijker aan de dag tre den. Eerst werd dit verschijnsel nog vrien delijk bekeken. Men sprak van „verrui ming van de arbeidsmarkt", wel welkom na de „overspannen arbeidsmarkt" die tot allerlei excessen had geleid (waarbij het verschijnsel van de „zwarte lonen", waar over het Convent van Christelijk-sociale organisaties een zeer te waarderen prin cipieel rapport deed verschijnen, waar van alleen te betreuren was, dat het ver scheen, vlak voor de tijd, waarop die lo nen door „natuurlijke" oorzaken zouden verdwijnen, wel één van de pijnlijkste was, omdat ze zowel ondernemers als ook arbeiders in feite voor een gewetenscon flict plaatsten, daar ze wetsontduiking en dus verzet tegen de overheid waren en gezagsondermijnend werkten en boven dien tot knoeierijen in boekhouding moesten leiden). Maar hoewel het vrien delijke woord „ontspanning arbeids markt" nog altijd gebruikt wordt in offi ciële publicaties en minister Suurhoff nog onlangs zei, dat het niet zo'n vaart loopt, hebben uitlatingen van minister Zijlstra toch al gewezen in de richting, dat men vreest, te ver te zijn gegaan, en Ap mi*iist°r van economische zaken HET LEVEN WERD DUURDER IN 1957^ Indexcijfers 1951 100 L125 -105 F M A M J J A SON '957 |S73S4|V.PELT 'Mi' M waarvoor vernieuwing van het industri eel apparaat en wat niet al met grote in vesteringen noodzakelgk was. En de ar beiders kregen de schuld, omdat hun loonsom te groot zou zgn, maar die zei den: er was welvaart en als men verge lijkt met vroegere gegevens, dan kan men niet zeggen, dat de verschuivingen in het volksinkomen extra-ordinair waren, ook als men vergelijkt met andere landen. Alleen de boeren kregen de schuld niet. Van hen werd zelfs erkend: een groter deel van het vólksinkomen komt hun toe, waartoe een herverdeling moet plaats hebben (al zou later blijken, dat een be langrijk bedrag aan hen niet uitbetaald zou worden, doch werd „geblokkeerd", dat wil feitelijk zeggen: verplicht uitge leend aan de staat, een lot, dat de boeren trouwens deelden met de huiseigenaren, die in de loop van dit jaar ook het „voorrecht" kregen, eigenaars te worden van gelden, die op oen „grootboek" voor hen worden genoteerd en dus vastgehou den). Het ligt voor de hand, dat zo'n omme keer van „voer-uitgaven-op"-beleid naar een „krimp-uitgaven-in"^beleid niet maar in een ommezien tot stand komt. Het werd dan ook juli, eer de staten-generaal deze politiek met de daarmee-verband- houdende belastingvoorstellen had aan vaard. Evenzeer is het te begrijpen, dat deze maatregelen dan nog niet direct gaan werken, zodat het september-okto- ber werd, toen men de bestedingsbeper king aan den lijve ging ervaren. Werkloosheid Het begon in de wegenbouw. Doordat die sector van ons bedrijfsle ven door het overgrote deel althans wat het uitgeven van werk betreft in handen is van de overheid en dan voor namelijk van de rijksoverheid, zodat het uitgeven van nieuwe werken gemakke lijk „beperkt" kan worden, traden daar de eerste verschijnselen van werkloos heid op. Of, neen, dat was het nog niet direct. Want het drong ook daar nog niet door, dat dit het gevolg was van het niet- zo-erg-onvriendelijke woord „bestedings beperking". Men dacht eerst, dat het maar voor een kort ogenblik zou zijn, dat de draglines en andere machines van „het zwarte corps" zonder werk stonden. En niet direct dus vielen de ontslagen. Maar het bleek spoedig onontkoombaar, toen het ook niet bleek te helpen, dat de aannemers —die totdusver een ander een werk graag gunden, omdat zij toch meer dan genoeg hadden bij het verminderd aantal aanbestedingen, door lager in- schrijfsom probeerden, het werk te krij gen, om hun mensen aan te kunnen hou den en de machines niet renteloos en dus verliesgevend te laten staan. Maar het ging verder door. Het gehele bouwbedrijf ging het merken. En andere bedrijfstakken eveneens. De laatste maanden is het helemaal niet ongewoon enkele kranten maken daar zelfs een systeem van in een dagblad een heel lijstje te vinden van ondernemingen en bedrijfstakken, die werk verminderden Deze foto laat zien hoe Nederlandse vrouwen en kinderen de loopplank van het Nederlandse schip „Water man" aflopen, nadat het schip met Nederlandse geëvacueerden aan boord uit Indonesië in Singapore is aange komen. De vrouwen en kinderen op deze foto behoren tot de eersten, die Indonesië per schip hebben verlaten. (Radiografisch overgebrachte foto.) weer wat optimistische klanken voor 1958 horen, kennelijk bedoeld als stimulans en als afremming van te grote „beperking". Of dat zal lukken? Zo gaat het nu eenmaal: men kan be paalde geesten wel opwekken, maar ze weer terug te drijven in de fles, waaruit men ze, naar het oude sprookje, liet ont snappen, is als regel moeilijker. En zo'n „geest" is ook de werkloosheid, waarvan men gemakkelijker zegt, dat ze niet meer terug zal keren als in de jaren dertig, maar die toch blijft rondwaren, als de economische omstandigheden haar heb ben gewekt. En het wonderlijke geval deed zich voor, dat de reserves aan werken er niet in die omvang bleken te zijn, als men had aangegeven en dat in de tijd van hoogconjunctuur de reserves aan kapi taal waren gebruikt want dit was im mers juist de aanleiding tot de noodzaak van bestedingsbeperking zodat de wachtgeld- en werkloosheidsfondsen, ge lukkig tot de rand gevuld in de goede ja ren, moesten worden aangesproken. Andere moeilijkheden Men duide het ons niet ten kwade, dat wij deze zwarte dingen voorop stellen in dit jaaroverzicht van het gebeuren in ons land. Ze hebben nu eenmaal een centrale plaats gehad In de ontwikkeling van za ken, al had misschien niet iedereen er êvenveel erg in. Er waren zelfs nog meer moeilijkheden, die met dit alles verband hielden. We noemen de overspanning op de ka pitaal- en de geldmarkt. Dat zijn twee dingen, die men wel van elkaar moet on derscheiden. Op de eerste leent men geld voor lange termijn, op de tweede voor korte, Wij moeten dit wel even aandui den, omdat het bij de moeilijkheden een grote rol speelt. De kapitaalmarkt had nl. al in de vo rige jaren grote vraag gehad. De rente liep daardoor naar boven. Daar kwam een verschijnsel bij. Onder de invloed van de berichten over de be stedingsbeperking, de betalingsbalans, de kaspositie van het rijk (waarvan in het midden van het jaar bekend werd dat de bodem van de schatkist was bereikt, zodat het rijk alleen door allerlei kunst middelen er in slaagde, aan zijn ver plichtingen te voldoen) kwamen er ge ruchten tegelijk met die over het Engelse pond, omdat bij onze grote over buur eenzelfde ontwikkeling was te con stateren en de Franse franc, die nu een maal een zwak zusje ls in de Europese valuta over devaluatie van de gulden. Tegelijk werd verwacht (of moet gezegd worden: werd er op gespeculeerd), dat het geld van Duitsland dat nu een maal een oorlog verloren heeft, terwijl wij een vrede moeten zien te winnen zou revalueren. Dat wilde zeggen, dat het Nederlandse geld minder waard zou worden en het Duitse meer. Het gevolg was een kapitaalvlucht naar het buiten land. Wie geld nodig had, op lange ter mijn, kon het niet krijgen tenzij voor hoge rente. En als hij daarin niet slaagde dan moest hij als hij in nood zat, zich maar met „kort geld" zien te redden, dat echter ook al spoedig in prijs begon op te lopen. Daarvan werd het rijk de dupe, maar ook het bedrijfsleven, voorzover dat bankgeld nodig heeft, en niet het minst de gemeenten. Die laatsten werden als het ware naar de geldmarkt gedreven. Zij moes ten geld hebben, om allerlei werk, dat onder handen was, of geen uitstel kon lijden te betalen, of zelfs voor hun ge wone uitgaven. Zodra de rente op de kapitaalmarkt opliep, konden zij niet terecht, want het rentegamma van de regering verbood hen, meer dan 4% rente voor kapitaalleningen te betalen. Dus "Moesten zij zich met „kort geld" zien te redden. Maar zie, nu deed zich 'daar hetzelfde verschijnsel voor en liep de markt hoog op tot 6 en meer pro cent toe. Het was voor de gemeenten een uitweg, want voor dat geld was er geen rentegrens. Maar het was een dure en slechte uitweg. De vlottende schulden der gemeenten gingen met sprongen omhoog. In de eer ste drie kwartalen van 1957 stegen ze met niet minder dan 1002 miljoen gul den, nl. van 723 op 1 januari tot 1725 mil joen eind september. De vaste schuld was slechts met 102 miljoen gestegen en daardoor tot 8600 miljoen geklommen. Gelukkig kwam er—aan het eind van het jaar enige verademing. De gulden devalueerde niet, evenmin trouwens als het pond en evenmin als de mark reva lueerde. Er kwam weer vertrouwen in het geld. Het gevluchte kapitaal vloeide terug. De rente ging dalen. Het rijk zag weer een grondslag in zijn schatkist en hielp ook de gemeenten wat. Het stelde bovendien in uitzicht, dat het de woning bouw weer zelf zou gaan financieren. Het schreef een aantrekkelijke woning bouwlening uit (maar: tegen 6 pet.), die wonderwel slaagde en gaf ook de klei ne spaarder de gelegenheid, zijn geld op even aantrekkelijke voorwaarden aan 't rijk toe te vertrouwen, waarvoor ook grote belangstelling schijnt te bestaan. Neen, op dit punt zijn de verwachtingen wat minder somber, maar.... Er zit aan dit alles natuurlijk een be langrijke algemene kant. Wie wat ouder is en nog van, zeg een vijftig jaar terug, weet, wat je met een dubbeltje kon doen een gulden was toen al een heel bedrag en het verge lijkt' met nu, wordt geconfronteerd met een vraagstuk, dat we dan met een groot woord devaluatie, of de waardevermin dering van het geld noemen. Is die in dit jaar toegenomen? Dat wil zeggen: is het geld ook dit jaar weer minder waard geworden? Na al de somberheid mogen we op dit punt wellicht wat optimistisch zijn. Wij althans hebben de indruk, dat dit niet het geval is. Althans niet in die mate als in andere jaren wel eens hét geval was. Het feit, dat „het geld zo duur" was, zou men misschien als argument willen aanvoeren, maar dat is het in bepaalde zin toch maar betrekkelijk. Veel belang rijker hiervoor is de prijs- en loonsitua- tie. Prijzen en lonen We zouden kunnen zeggen: de grote drukte rondom dit terrein bewijst, dat er een zekere rust heeft geheerst. Dat was de opzet van de prijsstabili- satiepolitiek van minister Zijlstra in dit jaar. Wij menen, te mogen zeggen, dat die een goed resultaat gehad heeft. In de eerste helft van het jaar leek de toestand zich nog dreigend te ont wikkelen. De prijzen stegen nog, zij het niet op alle fronten. De lonen gingen om hoog in verband met de huurverhoging. Ook deze deed ondanks de te betreu ren blokkering van een deel ervan, waar- STIJGENDE WERKLOOSHEID IN 1957 volgen. Voeg daarbij, dat het publiek on der de indruk van de berichten over de noodzaak van de bestedingsbeperking toch ook enige terughoudendheid ver toonde in zijn inkopen al nam dit ge lukkig ook nu weer geen verontrustende vormen aan dan heeft men daarbij een drietal belangrijke factoren, waar door er van een betrekkelijke rust op het prijs- en loonfront helaas in te genstelling met de prijsverhoging bij overheids- en andere openbare nutsbe drijven was te constateren, met ook hier een tendens in dalende richting, dat wil zeggen: een richting, waaruit juist een versterking van de waarde Van ons geld te voorschijn komt. Juist dat is mee de basis, waarop de stelling gebouwd kan worden, dat niemand op dit ogenblik denkt aan devaluatie van ons geld. Zon door de mist Zo zien we, dat door de grijze mist, waarmee we wel moesten beginnen, tocl) ook zonnestralen schoten, die verkwik king brachten. Nu dalen we niet af in de persoonlijke levens. Dat past ons niet. Maar we mogen wel zeggen, dat ieder, ook al beleefde hij moeilijkheden, in dit jaar toch kan spreken van het vriende lijk licht van Gods aangezicht, dat over hem scheen. Maar dit artikel houdt zich bezig met de algemene dingen van ons volksleven in het afgelopen jaar. Als we de lijst van punten, die we zo uit de krant noteerden, overzien, dan zouden we nóg van veel meer kunnen spreken. Van duister zowel als van licht. Mogen we kort wat noemen? We zouden kunnen schrijven over het feit, dat ons volk het zielental van elf miljoen passeerde en daardoor zijn ge zonde volkskracht bewees, met alle be zwaren, die het feit, dat „we groeien vast in tal en last" meebrengt. We zouden van die gezonde volkskracht ook kunnen schrijven, als we wezen op het feit, dat de Nederlanders toenemen in lengte en gewicht (de gekeurde recruten in 1956 maar de cijfers werden pas in 1957 ge publiceerd bleken gemiddeld 1 cm langer te zijn dan in 1951 en slecht 1.17 pet, van hen had een lager gewicht dan 50 kg, tegen 2.58 pet. vijf jaar vroeger, 45 wogen er meer dan 100 kg, tegen slechts 27 in 1951). We zouden kunnen schrijven over de verdwijning van de romantiek, nu de lo comotieven bij de spoorwegen en de paarden bij Van Gend en Loos verdwij nen gaan. Onze notities vermelden een verdere terugdringing van de tbc en een krachtige aanpak van de poliobestrij- ding, een handhaving van de midden- europese tijd en een groei van het aan tal televisietoestellen We zouden kunnen stilstaan bij de demonstraties van amb tenaren (zij het dan niet die, georgani seerd in de bona-fide vakcentralen) en een tandartsenconflict, dat in allerlei op zicht pijnlijk genoemd moet worden. Het overlijden van de musici E. van Beijnum en S. Dresden en van de vakbewegings man H. Amelijnk zou onze aandacht moeten hebben, evenals de herdenking van de 350e geboortedag zowel van onze grote schilder Rembrandt als onze grote admiraal De Ruyter. De stijging van de prijzen van het krantenpapier en de daardoor noodzakelijke prijsverhoging van de krantenabonnementen zowel als de eindelijke vaststelling van een collec tieve arbeidsovereenkomst vod- jour van we al eer iets zelden wat meer geld onder de mensen komen. De ge vaarlijke streep, waarvoor de vakcentra len in het begin van het jaar gewaar schuwd hadden van een te grote verho ging van het indexcijfer van de kosten van levensonderhoud werd overschre den Maar gelukkig hebben wij in Neder land een inderdaad bona-fide vakbewe ging, die geen dwaze dingen doet waar door ons economisch schip wel eens uit het roer zou kunnen lopen. Een nieuwe loonronde werd afgewezen. Bovendien begrepen onze fabrikanten en onze mid denstanders ook, dat zij zeer bedacht zaam moeten zijn, zelfs als prijsverhoging noodzakelijk zou zijn en dat zij de grond- stoffenmarkt, die een dalende tendens ging vertonen, zo snel mogelijk moesten Ten westen van Leij siad in de N.O.-polder werd een dijk gesloten. nalisten zouden wij natuurlijk graag breed bespreken. We zouden feitelijk moeten wijzen op de invoering van de algemene ouder domswet op 1 januari 1956, waarmee een belangrijk stuk van het werk van ds. Talma in de jaren 1908—1913 werd 'af gerond. De Russische vlasdumping en de tegen slagen, die onze landbouw in successie in het derde jaar ervoer, zowel als de vorst, die de fruitoogst teisterde, zouden de revue moeten passeren.... Maar we moeten ons beperken. Bedenkende, dat er nog een heel jaar voor ons ligt, waar in we allicht de aantekeningen, die we nu, al bladerend in het dagboek, dat de krant toch in feite ook is, zullen kun nen benutten. Integratie Eén van de grote onderwerpen is on getwijfeld de voortschrijdende integratie in Europa. Al spelen de gebeurtenissen, die daarmee verband houden, zich voor het merendeel in het buitenland af, om dat Nederland nu eenmaal aan de rónd ligt, toch is ons land er ten nauwste bij betrokken. Daar is allereerst de Benelux. De ver werkelijking van ons nauwer samengaan met België en Luxemburg schrijdt steeds verder voort. 21 februari vergaderde voor het eerst de Interparlementaire Be- neluxraad. Het verdrag van de Econo mische Unie w^rd gepubliceerd. Zelfs wordt in militair verband nauwer samen werking t.a.v. de luchtmacht overwogen. Maar feitelijk werd dit alles in de schaduw gesteld door de discussies over de Europese Economische Gemeenschap, over de Euromarkt en de Euratom, die grote vorderingen maakten in dit jaar. De Europese Gemeenschap Kolen en Staal is ondanks de zwarigheden, die zij ontmoet, maar ze zit nu eenmaal op het terrein van de zware industrie een voorbeeld, dat het kan. De zes landen van „klein-Europa" willen daarom ver der gaan. Gemeenschappelijk willen zij het terrein van de atoomenergie, dat voor elk van hen te zwaar zou zgn, betreden. Gemeenschappelijk willen zij er ook naar streven één binnenlands marktgebied te worden, waarvan de grenzen zijn ver vaagd tot als het ware symbolisch lijnen, doch waaroverheen een vrij grensver keer van personen en goederen plaats heeft. Zij willen zich niet van de wereld afsluiten en een ruim vrïjhandelsgebied om zich heen vormen, doch zij willen als zes landen gemeenschappelijk op interna tionaal economisch terrein opereren, wat aan de welvaart van hun bevolkin gen ten goede kan komen. 4 oktober heeft onze Tweede Kamer en zeer onlangs de Eerste Kamer het ver drag aanvaard en we mogen in het komende jaar belangrijke ontwikkelingen op dit gebied tegemoet zien. Trouwens in dat verband moeten we toch ook noemen de vergadering van de NAVO-raad. de grootse internationale bijeenkomst, waarmee dit jaar beslooi en waarvoor .zelfs de zieke Eisenhower en de zieke Adenauer naar Parijs waren gekomen, als het ware in hun naam aan gevend, dat het gaat, om het met elkaar te „houwen" tegen de grote bedreiging van het communisme voor de Europese beschaving, die de beschavingsstandaard der wereld is, die vrijheid biedt voor godsdienst en cultuur, voor enkeling en gemeenschap, een vrijheid, die het oos ten van Europa en die grote gebieden van Azië niet kent. Indonesië In die Parijse vergadering heeft onze minister-president op bewogen wijze ken nis gegeven want meer was de be doeling niet van de onredelijke behan deling, die de Nederlanders in Indonesië wedervaart. Het zou mogelijk zijn, een hele ge schiedenis te schrijven van de band. die 3y2 eeuw de Oostindische archipel en Nederland verbonden heeft. De Neder landers zijn daar nooit gekomen, om te „kolonialiseren". Zij kwamen er, om han del te drijven. De beide eerste eeuwen was het optreden daar uitsluitend in han den van een zakenlichaam: de Verenigde Oost-Indische Compagnie. Dat die Ne derlanders daar werden tot de bewind voerders, ook op politiek terrein, is fei telijk ondanks hen gegroeid. Dat zij de eeuwen door ook gepoogd hebben, de bevolkingen daar de Christelijke gods dienst en de Europese cultuur»'deelachtig te maken, is een zaak, die zeker ten gun ste van Nederland getuigt. Er staan ook andere dingen op het conto van Neder land, dat is eveneens ontwijfelbaar. Maar met name de laatste* honderd jaar heeft het beheer van Nederland in Indonesië zich steeds meer bewust gericht op de ontwikkeling der bevolking daar en haar welvaart en zelfstandigheid. Helaas hebben oorlog en Japanse be zetting, maar meer nog de wonderlijke dingen, die in Engeland tijdens de bezet ting van ons land geschied zijn en de wonderlijke houding, die met name Ame rika na de bevrijding van Ned.-Oost-ki- dië van de Japanse hiel, heeft aangeno men, tot een zelfstandigheid van Indone sië geleid, toen het daarvoor nog niet rijp was. De man, die de leiding kreeg in Indo nesië, was vervuld van haat tegen Ne derland. Hoewel de bevolking het tegen deel menigmaal bewees, wist hij toch 'n haatcampagne te wekken, die eindigde in het drama rondom Nieuw-Guinea (aanvankelijk niet door Indonesië be geerd en daarom plichtshalve door Ne derland onder zijn beheer gehouden, met de bedoeling, de bevolking daar op te voeden tot zelfstandigheid) waarvan thans de uitdrijving van de Nederlanders uit het eilandenrijk het gevolg moet zijn. Of uitdrijving? Allerlei uitingen wij zen erop, dat Indonesië ook beseft, dat het feitelijk de Nederlanders, die daar in het laatste tiental jaren gewerkt hebben, niet kan missen, omdat zij de Indonesi sche economie en daardoor het welzijn van de bevolking daar schragen. Maar thans zgn de moeilijkheden, die aan de ongeveer 50.000 Nederlanders in (Vervolg op pag. 7)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Dagblad | 1957 | | pagina 5