Veel kleine paardjes staan
bekend als taaie rakkers
Doofstommen worden ook in
kerkgemeenschap opgenomen
Te groot voor servet, te klein voor tafellaken, maar
Hitten beschikken over zeergroot
uithoudingsvermogen
Pony bijzonder geschikt
voor lichtwerk
Dominee Firet leidt bijzondere
trouw- en doopdiensten
Ideaal voor de
melkboer
Niets... en toch heel wat!
Moge Karei niet slagen...
Ontwikkeling
Ontspanning
Gezelligheid
Voor de oorlog
Van achter het
ijzeren gordijn
Natuurlijke toestand
Kerken van Europa
komen bijeen
UIT DE SCHRIFT
HervormcURemonstrants gesprek
Interkerkelijk
WANHOOP NIET,
HEB GEDULD
Radio en kerk
't Zeenwscli Weekend
Van Dale, het onvolprezen Nederlandse woordenboek, toevlucht
voor elke schrijver, die niet verder kan komen of die zich als ge
leerde wil voordoen, van Dale dan, zegt, dat een „hit" een klein
soort paard is, afkomstig van Hitland (de Shetlandse eilanden bij
Schotland). Ook het woord kid of kidde wordt door van Dale toege
staan als omschrijving van hetzelfde begrip, terwijl „ket", dat men ook
wel gebruikt, naar het rijk der streektalen of dialecten moet worden
verwezen.
Nu is het merkwaardig, dat wij tegenwoordig althans (en dat al
geruime tijd vóórdien) onder een „hit" helemaal geen klein paardje
verstaan, dat van de Shetland-eilanden komt. Die diertjes, welke zelfs
naar de Shetland-eilanden „Shetlanders" of „Shetlandse pony's" ge
noemd worden, zal geen enkele Nederlander onder de „hitten" rang
schikken. En zo ziet men, dat zelfs een groot man als Van Dale dingen
zegt, welke men weliswaar niet durft tegen te spreken, doch welke
men niettemin toch met een korreltje zout neemt.
Wat verstaan we dan wèl onder „hitten"?
Over het algameen wat grotere die'
ren. Om eens in populaire termen te
spreken: wij bedoelen daar éénhoevi-
gen mee, welke te groot voor servet
en te klein voor tafellaken zijn. Dus
geen volslagen paarden, maar toch
ook geen pony's.
De Duitser maakt al vanouds een
soortgelijk onderscheid, wanneer hij
Spreekt over „Kleinpferde" en waar
mede hij dan een paard bedoelt, dat
groter dan een pony is (en door hem
„Zwegpferd" (dwergpaard) genoemd
Wordt) en kleiner dan een „echt"
paard is. De laatste tijd spreekt men
te onzent wel van een „tussenmaat-
paard" en dat woord is m.i. niet gek
gevonden en geeft wel aan wat men
zo ongeveer bedoelt.
Hitten vormden een belangrijk han
delsmateriaal vóór de oorlog. Zij wa
ren zeer in trek voor de kleine nering
doenden, zoals bakkers, groenteboe
ren, schille-boeren, brandstoffenhan-
delaren en vele anderen, die teveel
moesten meevoeren om dat op een
fiets te kunnen doen en het toch niet
verantwoord achtten er een motor
voertuig voor aan te schaffen.
Hitten stonden bekend als taaie rak
kers, die het met het voeder niet al te
nauw namen, die wel tegen een stootje
(in dit geval wel tegen een koud-je)
konden. Men zag ze, zonder dek dik
wijls, bij de felste koude op hoeken
van straten elk ogenblik weer stil
staan, wanneer de baas wat moest af
leveren of ophalen. Welk gewoon
paard houdt dat uit? De paardenfok
kers stonden daarbij feitelijk zelden of
pooit stil. De gebruikers van „echte"
Eaarden evenmin, maar eigenlijk had
et hen moeten verwonderen, dat deze
hitten, waarover zo dikwijls met min
achting gesproken werd, zo gewild wa
len en zo bij honderden steeds weer
grif verkocht konden worden.
Om te zien waren de hitten, zoals
wij ze in ons Nederlandse straatbeeld
vroeger tegenkwamen, niet sympa
thiek. Laten we het maar eerlijk zeg
gen: wij vonden het nare dieren, die
Idtijd chagrijnig keken en de oren
gonaer ontbreken permanent in de
pek legden. „Zure dieren", zeiden we
4an tegen elkaar en bij de grotere
exemplaren, welke men „dubbele hit
ten" noemde, deed de grove hoofdaan-
«etting en dikwijls verkeerde halslijn
een onnagefelijk dier vermoeden.
Maar wat trok van dit laatste be
twaar de melkboer zich eigenlijk
aan? Hij behoefde toch met zijn hit
niet te gaan dressuurrijden? Hij had
zijn hitje alleen maar nodig om zijn
karretje te trekken en hoe minder
soeza des te beter.
Waar kwamen die hitten vandaan?
Het waren alle zonen en dochteren
van de landen, welke thans achter een
ijzeren gordijn verborgen liggen: de
Baltische landen (Estland, Letland en
vooral Litauen), Rusland en Polen. Ze
worden daar ook wel „Panje-paarden"
genoemd en hebben in de laatste oor
log geweldig goed voldaan, zowel bij
de inheemse bevolking en troepen
a-smede bij de Rusland en Polen bin
nentrekkende Duitse legers. Men heeft
het Panje-paard weten te waarderen
bij de Siberische kouden. Men heeft
ze vooral leren waarderen, wanneer
de aanvoer het er bij liet zitten en er
geen voer naar voren kwam. Paarden
zouden aan de ontberingen bij tien
duizenden zijn gestorven. Voorop de
koudbloeds, dan de warmbloeds met
betrekkelijk weinig verschil. Maar de
hitten namen het leven erg wijsgerig
op, want zij waren de ellende en ont
bering al vanaf hun jeugd gewend en
zij waren de sterksten, die over geble
ven waren bij een natuurlijke selectie
van enige eeuwen achtereen. Alleen
de allersterksten onder de hitten kon
den het sobere leven in de Russische
steppen overleven en van deze aller
sterksten stammen dus onze heden
daagse ketjes.
Wanneer we de landkaart van
Europa eens opslaan zal het opvallen,
wanneer we ons realiseren waar onze
paardenrassen thuis zijn, dat er veel
meer kleine paardenrassen zijn dan
rassen van grote paarden. En dat be
hoeft eigenlijk niet te verwonderen,
omdat het oorspronkelijke (het -oer-)
paard ook klein was en alle rassen,
waaraan men niet veel heeft zitten
dokteren om het nu maar eens po
pulair uit te drukken minder of
meer dicht bij de oorspronkelijke na
tuurlijke toestand zijn gebleven. Naar
gelang het paard huisdier werd en de
mens zich meer met hem ging be
moeien en zich grotere dieren wenste,
werd het ras ook groter en eventueel
zwaarder. Bestond die behoefte niet
dan bleef het ras aan de kleine kant.
Zo zien wjj in Litauen een hit
achtig paard, dat officieel ook wel
Innudische pony genoemd wordt. In
hetzelfde land treft men nog een ander
soort aan: het Szemaiden-paardje. In
Estland en Letland het Estlandse
paard, wiens kenmerkende eigenschap
het is, dat het een neiging heeft tot
een ramshoofd. Ook het Finse paard
mag men min of meer tot dit soort
dieren rekenen.
Verder naar het Oosten vindt men
dan het zuivere Panje-paard of Oost-
Europese kleine paard.
Maar ook in het Westen van Europa
kan de liefhebber van paardenrassen
zijn hart ophalen, want Engeland
kent alleen al binnen eigen landsgren
zen vele ponyrassen, waarvan de reeds
genoemde Shetlanders de kleinste zijn.
Voorts zijn daar de bekende Welsh-
pony's, Dartsmoor- en Exmoorpony's
en speciaal gefokt voor het polo-spel
(doch geen „ras") de polo-pony's,
eigenlijk kleine volbloedjes.
Voor ons land en tegenwoordig ook
voor Duitsland en Denemarken wordt
de aandacht de laatste tijd nog al ge
vraagd voor een soort pony, dat in het
hoge Noorden thuis is n.l. het Noorse
Fjordenpaard. Het is een ras, dat in
een oorspronkelijke en een min of
meer veredelde vorm voorkomt. Het
oorspronkelijke heeft een gemiddelde
grootte van 1.33 m., een geelachtige
huidkleur, aalstreep en zwarte manen
en staart. Het wordt geprezen om zijn
buitengewoon uithoudingsvermogen en
zijn verrassende draag- en trekkracht,
gepaard aan een goede draf en een
gelijkmatig temperament. De veredel
de vorm is gemiddeld 11 cm. hoger,
voorts breder en krachtiger en in
zijn gehele bouw harmonischer.
In tegenstelling tot de hitten,
welke wij kenden van ons vóór-oor-
logse straatbeeld, ziet de Fjorden
pony altijd opmerkzaam om zich
heen en slaat steeds met gespitste
oortjes de omgeving aandachtig
gade.
Men heeft ze o.m. kunnen zien op
het concours-hippique te Utrecht in
1954 in het historische schouwspel van
de landelijke ruiters.
Ook de IJslandse pony hoort men
roemen als een paardje van de toe
komst. Het moet van de Noorse pony's
afstammen. Dat is echter reeds 1000
jaar geleden! Zij doen o.m. in Enge
land in de mijnen dienst. Hun grootte
ligt tussen 116 en 120 cm. Uiterlijk is
het dier verre van aantrekkelijk, doch
zijn kwaliteiten schijnen dit nadeel
ruimschoots te vergoeden, zodat het
ook hier als bij vele mensen is: ziet
niet naar het. uiterlijk, doch naar het
innerlijk.
Wij willen deze beschouwing over
de „verworpenen onder de paarden
rassen" eindigen met er op te wijzen,
dat een pony natuurlijk nooit overal
de plaats van het paard zal kuhnen
innemen. Het paard is voor bepaalde
doeleinden gefokt, terwijl de pony zij
nerzijds eigenschappen bezit, welke
het bijzonder geschikt maken voor
werkzaamheden, waarvoor men paar
den minder goed of in het geheel niet
kan gebruiken. Wij denken hierbij aan
het gaan langs smalle bergpaadjes, het
gebruik als kinderrijpaardje, het wer
ken onder de laaghangende takken
van fruitbomen in de boomgaarden,
voor licht werk in de landbouw in
de kleine bedrijfjes, waar een paard
meestal nog te duur zou uitkomen en
trekkracht toch zeer welkom is.
NADAT ONLANGS de zendingskerken
aldaar een vergadering gehouden hadden,
zullen thans dertig kerkgemeenschappen
uit elf verschillende Europese landen in
Denemarken een conferentie beleggen.
Dit gebeurt in de periode 2731 mei te
Liselund. Dit samenzijn gaat uit van de
zgn. „Brusselse conferentie", een contact
tussen protestantse kerkformaties, dat
sedert 1955 bestaat. De leiding berust bij
praeses D. Wilm (Duitsland) en dr. E.
Emmen, secretaris-generaal van de Ned.
Herv. Kerk.
"Deze conferentie is niet een soort We
reldraad in Europese vorm, maar een ge
meenschap, die vooral op de praktijk ge
richt is. Wat kan men, als genabuurde
kerken gezamenlijk doen? Aan de confe
rentie nemen ook kerken deel uit landen
achter het ijzeren gordijn.
„Deens" Fjordenpaard. Denemarken
heeft zich ijverig op de fokkerij van
het Noorse Fjordenpaardje toegelegd,
evenals Duitsland dat thans doet. Hier
ziet men de hengst „Heid", stblc. nr.
186, geb. 1944.
....en in die nacht vingen zij niets.
Joh. 21 4b.
De discipelen zijn weer aan het vissen gegaan. Sinds Jezus hen voor
het eerst gevraagd had Hem te volgen, hadden ze het niet meer
gedaan. Maar nu nemen ze hun vroegere ambacht weer op. Moeten
we dit nu mooi vinden? Of is het verkeerd van hen? Wij moeten
maar voorzichtig zijn in ons oordeel! Zij zitten in een eigenaardige
overgangsperiode: Christus is opgestaan en Hij heeft hen uitgekozen
om het Evangelie van die opstanding overal te verkondigen. En toch
is het, alsof ze nog niet goed kunnen loskomen! Zij hebben de prach
tigste boodschap, die denkbaar is, en toch zitten ze met de mond vol
tanden. En in die verlegenheid weten ze niets beters te doen, dan te
gaan vissen!
Alleen, het wil niet erg! Zij zijn de hele nacht in de weer. Maar
iedere keer komt het net leeg en slap naar boven. Ze vinden niets...
God verbiedt de vissen eenvoudig in hun net te komen! Want ze
moeten nodig een lesje hebben. Zij geloven wel, dat Jezus opgestaan
is en dat is prachtig. Maar ze hebben vergeten, die opstanding te
verbinden met hun dagelijks leven!
Neezo op het oog bereiken ze deze nacht niets. Maar achteraf zal
het blijken, dat deze uren van vergeefs getob hun heel wat hebben
opgeleverd! Want de geweldige vangst, die Christus de volgende mor
gen in hun netten drijft, kunnen ze dan ook ronduit zien als een won
der! Willen zij straks goede mensenvissers zijn, dan zullen ze er diep
van doordrongen moeten zijn, dat alle zegen alleen van Christus ko
men moet. En dat „alles-van-Christus" zullen zij alleen maar goed
begrijpen, als daar tegenover staat: „Niets-van-ons".
Ziet U wel, dat het goed is, als God soms de gewone, de meest voor
de hand liggende wegen voor onze neus dicht doet? De discipelen
hebben die bedoeling later o zo goed begrepen! De herinnering aan
deze nacht heeft hen telkens weer doen afzien van zichzelf, en ge
dreven naar Christus! Nee, ze vingen nietsen toch heel wat!
SINDS NAJAAR 1950 is een Hervormd-
Remonstrants gesprek aan de gang, dat
gevoerd wordt door een vijf- 5 zevental
theologen uit beide kerken. Begin van
dit jaar heeft deze gespreksgroep aan de
Hervormde synode en aan de algemene
vergadering der Remonstrantse broeder
schap een rapport toegezonden. De synode
besloot dit rapport door een commissie te
laten bestuderen, en vermoedelijk zal de
algemene vergadering der Remonstranten
wel een besluit in gelijke geest nemen,
waarna in 1953 het rapport in de kerke
lijke vergaderingen zal komen.
In dit rapport wordt de mogelijkheid
geopperd om een gastlidmaatschap over
en weer in te stellen, het erkennen en
(Van een onzer verslaggeefsters)
De grote kerkdeuren zwaaien open en glimlachend schrijden het in het wit geklede
bruidje en haar jonge blonde echtgenoot tussen de rijen mensen door naar de
preekstoel. Het prachtige orgel van Rotterdams Nieuwe Zuiderkerk speelt „Dankt,
dankt nu allen God", maar de jubelende klanken bereiken noch de man, noch het
meisje—... Als allen zitten, komt dominee Firet In zijn lange zwarte toga de deur
van de consistoriekamer uit en hij gaat vlak voor het bruidspaar staan.
Het zal al bijna voor de twintigste maal
zijn, dat ds. J. Firet een doofstomme man
en een doofstomme vrouw in de echt ver
bindt. De belangstellenden in de kerk,
voor het merendeel dove vrienden en
kennissen van bruid en bruidegom, han
gen aan zijn lippen bij de korte eenvou
dige toespraak die hij tot de twee jonge
mensen richt. Hij spreekt langzaam en
duidelijk en zelfs een horende kan de
woorden bijna van zijn lippen lezen.
Ds. Firet leest langzaam het huwelijks
formulier (hier en daar in vereenvoudig
de termen) voor, hij bidt voor het bruids
paar, dat het gebed met de ogen volgt en
nadat de huwelijksbijbel is aangeboden en
de laatste zegen is uitgesproken, is hij
even later in de consistoriekamer de eer
ste die deze gelukkige jonge mensen met
hun huwelijk feliciteert.
Sinds 1949 is ds. Firet door de Synode
der Gereformeerde Kerken belast met de
kerkelijke bearbeiding van doofstommen
in Nederland. Van 1915 tot 1923 was hij
onderwijzer op „Effatha". Daarna werd
hij hoofd van een gewone school in
Dordrecht, waar hij ook nog veel met
doofstommen in aanraking kwam. „Effa
tha" was namelijk tot 1925 in Dordrecht
gehuisvest en door de jaren heen was
daar een hele kolonie van doofstommen
ontstaan. Ds. Firet is predikant in Berg
ambacht, maar het zwaartepunt van zijn
werk ligt toch wel in de arbeid voor
doofstommen, die zoveel moeten missen
in het gewone kerkelijke leven der „ho
renden.
Eigen bond
Als doofstommenpredikant werkt ds.
Firet veel samen met de Ned. Chr. Bond
van Doofstommen, die interkerkelijk is en
ongeveer 500 leden heeft. Ds. Firet is
voorzitter van deze bond, in het bestuur
zitten echter ook dove leden. De N.C.B.D.
heeft zijn afdelingen door het hele land
verspreid. De heer Jaap Rodenburg ver
telde ons, dat de afdeling in Voorburg
die zoals de meeste een horende secre
taris heeft één maal in de veertien
dagen een bijeenkomst belegt. Op deze
samenkomst wordt in de Bijbel gelezen,
er wordt een inleiding gehouden en na
de pauze zijn er voordrachten, discussies
enz. Gezelligheid en leerzaamheid gaan
meestal hand in hand op deze avonden.
Een keer oer jaar houdt de N.C.B.D. zijn
landelijke bondsdag.
Hier en daar zijn ook Bijbelkringen van
doofstommen terwijl de Bond in vele
plaatsen godsdienstoefeningen die in
terkerkelijk zijn houdt. Een gewone
preek is voor een dove niet te volgen,
maar in de speciale godsdienstoefeningen
spreken dominees, onderwijzers of gods
dienstleraren van „Effatha" die bepaalde
spraaklessen hebben gehad. Zij schrijven
meestal de tekst van de preek en de
psalmen op een groot schoolbord en met
hun handen illustreren zij de woorden die
zij zo duidelijk mogelijk spreken. De
verzen worden vanzelfsprekend niet ge
zongen, maar in koor gelezen.
Ds. Firet verzorgt meestal de trouw-,
doop- en belijdenisdiensten voor doof
stommen, die altijd in een gewone dienst
worden gehouden, maar dan zijn aange
past aan de dove toehoorders. Door het
hele land geeft hij catechisaties, daarbij
geholpen door zijn zoon Dirk, theologisch
student, die nu al in de voetsporen van
zijn vader treedt. In de grote steden wor
den speciale avondmaalsdiensten voor
doofstommen gehouden, in de andere
plaatsen vieren zij het samen met hun
horende broeders en zusters.
Samenwerking
De Synode van de Nederl. Hervormde
Kerk heeft een subcommissie van de
Raad voor herderlijke zorg benoemd voor
de geestelijke verzorging van doofstom
men. Er zijn al enkele Hervormden, die
zich speciaal met het doofstommenwerk
bezighouden; tot nu toe is er echter nog
geen dominee voor aangesteld. Maar zo
als gezegd zijn slechts in enkele plaatsen
godsdienstoefeningen van één kerk, de
gene die door de Bond worden georga
niseerd zijn interkerkelijk. Het spreekt
trouwens vanzelf, dat ds. Firet zijn huis
bezoeken en catechisaties niet beperkt tot
leden van de Gereformeerde kerken.
Ds. Firet leidt zo'n stuk of vier
trouwdiensten in een jaar. Hij gaat met
wijkouderltngen op bezoek bij gemeen
teleden, h(j zoekt zijn „schaapjes" op
als ze in het ziekenhuis liggen, kortom,
bij verricht dezelfde pastorale arbeid
als alle andere dominees, met dit ver
schil dat zijn gemeente wordt gevormd
door heel Nederland. Vanzelfsprekend
beeft hij ook wel eens een begrafenis-
dienst. Soms roept hij de hulp in van
een sociaal werkster, omdat er onder
de doven net zoals onder de horenden
mensen zijn die extra maatschappelijke
zorg nodig hebben.
Het contact met buitenkerkelijke doven
behoort ook tot de taak van ds. Firet
en zijn zoon. Het is b.v. een keer gebeurd,
dat hij op verzoek van de buren van een
doofstomme vrouw de begrafenis van
haar horende man leidde. Zij was
buitenkerkelijk, maar ze was zó dank
baar dat ze al het gesprokene kon vol
gen, dat ze het contact met de predikant
sindsdien niet meer heeft verbroken en
vele gesprekken met hem voert.
Ja, ds. Firet uit Bergambacht is bij vele
doven in ons land zeer geliefd. Hij geeft
hun wat ze zonder hem zouden moeten
missen: een actief kerkelijk leven. En
wanneer hij ergens in een vergadering
of tijdens een godsdienstoefening het
spreekgestoelte beklimt, blijven de ogen
van alle „toehoorders" onafgebroken van
het begin tot het eind op hem gericht.
Op zijn grijze haardos, op zijn gebarende
handen, op de vriendelijke sprekende
ogen achter de donkeromrande bril, maar
vooral op zijn mond, die vertelt over
Gods liefde en over een toekomst, waarin
blinden zullen zien en doven zullen ho-
Ds. Firet feliciteert een echtpaar, dat
hy in de echt verbond.
bevorderen van gemeenschappelijke
avondmaalsviering, en een regeling van
beroepbaarheid, onder bepaalde voor
waarden, van elkanders predikanten.
De remonstranten willen het gesprek
over deze en soortgelijke maatregelen
echter niet alleen met de hervormde,
maar ook met de doopsgezinde en luther
se kerken voeren; voorts willen zij een
algemeen theologisch gesprek met elk
dezer kerken openen, omdat zonder da
theologische bezinning deze praktische
maatregelen toch in de lucht zouden blij
ven hangen.
NU HET NIET MOGELIJK is gebleken
om deze zomer de grote Duitse Kirchen-
tag in Thüringen te houden, omdat da
Oostduitse autoriteiten daarvoor onaan
vaardbare voorwaai'den hebben gesteld,
heeft de leiding van de Kirchentag aan
de evangelische kerken gevraagd alle ac
tiviteiten, die anders in verband met da
Kirchentag in de gemeenten gehouden
zouden worden, te verplaatsen naar zon
dag 27 oktober. Op die dag zullen in
Berlijn afgevaardigden uit vele gemeen
ten van Oost- en West-Duitsland bijeen
komen, om daar onder het motto: „Da
Heer is God, de Heer is God" te betuigen,
dat de christenen van Oost- en West-
Berlijn niet te scheiden zijn. Deze bijeen
komst ligt geheel in de lijn van de Kir
chentag 1951, toen men samenkwam onder
de leus: „Wij zijn toch broeders!"
Intussen heeft de voorzitter van de
Evangelische Kirchentag, dr. R. von
Thadden Thrieglaf, verklaard, dat de tor
pedering van de Kirchentag in Thüringen
geen aanleiding mag geven om te wan
hopen. Het enige wat men doen kan li
geduld bewaren en inmiddels hard ta
werken aan nieuwe mogelijkheden.
TOEN DE RADIO PAS
IN DE MODE KWAM,
waren er pessimisten,
die veronderstelden, dat
de kerken wel leeg zou
den lopen wanneer er
geregeld radiodiensten
uitgezonden werden. De
ze vrees is beschaamd,
maar wat destijds nie
mand voorzag, namelijk
dat allerlei doordeweeks
kerkewerk schade van
de radio zou ondervin
den, staat vast. Dit ver
klaart ds. Chr. J. Gall,
Hervormd predikant in
Den Haag, in de 's-Gra-
venhaagse Kerkbode.
De maandagavond
blijkt onbruikbaar voor
het huisbezoek als de
familie-Doorsnee wordt
uitgezonden. Ds. Gall
zegt: „Annie Schmidt, je
moet niet veel van do
minees hebben, maar
deze slag heb je glans
rijk van hen gewonnen.
En Annie Schmidt heeft
een geduchte tegenhan
ger in Johan Bodegra
ven. Komt u maar niet
op donderdagavond op
huisbezoek!"
De maandag is verlo
ren, de donderdag ook.
En nu zal Karei Prior
de Bonte-Dinsdagavond-
trein gaan verzorgen.
Steeds was dit een flau
we beweging, maar als
Karei Prior instapt, weet
ds. Gall het nog niet.
„Dan valt met één klap
de dinsdagavond ook al
af. O, Karei ik hoop
maar, dat je niet slaagt
en dat de dinsdagavond
de traditie van de boe-
meltrein zonder vaart
ong nken voortzet. Dat
de uitzending even
flauw blijft als tevoren".
Want anders gaat de
dinsdagavond verloren
voor het huisbezoek
„Het gaat wat lijken op
de tragische geschiedenis
van de zeven nikkertjes".
Natuurlijk twijfelt ds.
Gall niet aan de goede
bedoelingen van Johan
Bodegravens actie e.d. en
hij wil aanstonds ont
stemde briefschrijvers de
pas afsnijden. Maar toch
is het een feit, dat de
gemeente-avonden op
donderdag minder men
sen trekken dan vroe
ger. Hoe moet dat wor
den, wanneer de televi
sie meer en meer in de
huizen komt? Dat bete
kent het einde van de
gemeente-avonden. Ds.
Gall gelooft dat de klei
ne kring van gemeente
leden de toekomst heeft.
Want daar, waar ieder
een zich in de discussie
kan mengen, blijft men
wel komen. Radio en te
levisie hebben namelijk
tegen, dat zij van hoor
ders en kijkers geen
meespelenden kan ma
ken. De kerk zal goed
doen hiermee te reke
nen, naarmate de moge
lijkheden voor gemeen
te-avonden en huis
bezoek kleiner worden.