Veel kleine paardjes staan bekend als taaie rakkers Doofstommen worden ook in kerkgemeenschap opgenomen Te groot voor servet, te klein voor tafellaken, maar Hitten beschikken over zeergroot uithoudingsvermogen Pony bijzonder geschikt voor lichtwerk Dominee Firet leidt bijzondere trouw- en doopdiensten Ideaal voor de melkboer Niets... en toch heel wat! Moge Karei niet slagen... Ontwikkeling Ontspanning Gezelligheid Voor de oorlog Van achter het ijzeren gordijn Natuurlijke toestand Kerken van Europa komen bijeen UIT DE SCHRIFT HervormcURemonstrants gesprek Interkerkelijk WANHOOP NIET, HEB GEDULD Radio en kerk 't Zeenwscli Weekend Van Dale, het onvolprezen Nederlandse woordenboek, toevlucht voor elke schrijver, die niet verder kan komen of die zich als ge leerde wil voordoen, van Dale dan, zegt, dat een „hit" een klein soort paard is, afkomstig van Hitland (de Shetlandse eilanden bij Schotland). Ook het woord kid of kidde wordt door van Dale toege staan als omschrijving van hetzelfde begrip, terwijl „ket", dat men ook wel gebruikt, naar het rijk der streektalen of dialecten moet worden verwezen. Nu is het merkwaardig, dat wij tegenwoordig althans (en dat al geruime tijd vóórdien) onder een „hit" helemaal geen klein paardje verstaan, dat van de Shetland-eilanden komt. Die diertjes, welke zelfs naar de Shetland-eilanden „Shetlanders" of „Shetlandse pony's" ge noemd worden, zal geen enkele Nederlander onder de „hitten" rang schikken. En zo ziet men, dat zelfs een groot man als Van Dale dingen zegt, welke men weliswaar niet durft tegen te spreken, doch welke men niettemin toch met een korreltje zout neemt. Wat verstaan we dan wèl onder „hitten"? Over het algameen wat grotere die' ren. Om eens in populaire termen te spreken: wij bedoelen daar éénhoevi- gen mee, welke te groot voor servet en te klein voor tafellaken zijn. Dus geen volslagen paarden, maar toch ook geen pony's. De Duitser maakt al vanouds een soortgelijk onderscheid, wanneer hij Spreekt over „Kleinpferde" en waar mede hij dan een paard bedoelt, dat groter dan een pony is (en door hem „Zwegpferd" (dwergpaard) genoemd Wordt) en kleiner dan een „echt" paard is. De laatste tijd spreekt men te onzent wel van een „tussenmaat- paard" en dat woord is m.i. niet gek gevonden en geeft wel aan wat men zo ongeveer bedoelt. Hitten vormden een belangrijk han delsmateriaal vóór de oorlog. Zij wa ren zeer in trek voor de kleine nering doenden, zoals bakkers, groenteboe ren, schille-boeren, brandstoffenhan- delaren en vele anderen, die teveel moesten meevoeren om dat op een fiets te kunnen doen en het toch niet verantwoord achtten er een motor voertuig voor aan te schaffen. Hitten stonden bekend als taaie rak kers, die het met het voeder niet al te nauw namen, die wel tegen een stootje (in dit geval wel tegen een koud-je) konden. Men zag ze, zonder dek dik wijls, bij de felste koude op hoeken van straten elk ogenblik weer stil staan, wanneer de baas wat moest af leveren of ophalen. Welk gewoon paard houdt dat uit? De paardenfok kers stonden daarbij feitelijk zelden of pooit stil. De gebruikers van „echte" Eaarden evenmin, maar eigenlijk had et hen moeten verwonderen, dat deze hitten, waarover zo dikwijls met min achting gesproken werd, zo gewild wa len en zo bij honderden steeds weer grif verkocht konden worden. Om te zien waren de hitten, zoals wij ze in ons Nederlandse straatbeeld vroeger tegenkwamen, niet sympa thiek. Laten we het maar eerlijk zeg gen: wij vonden het nare dieren, die Idtijd chagrijnig keken en de oren gonaer ontbreken permanent in de pek legden. „Zure dieren", zeiden we 4an tegen elkaar en bij de grotere exemplaren, welke men „dubbele hit ten" noemde, deed de grove hoofdaan- «etting en dikwijls verkeerde halslijn een onnagefelijk dier vermoeden. Maar wat trok van dit laatste be twaar de melkboer zich eigenlijk aan? Hij behoefde toch met zijn hit niet te gaan dressuurrijden? Hij had zijn hitje alleen maar nodig om zijn karretje te trekken en hoe minder soeza des te beter. Waar kwamen die hitten vandaan? Het waren alle zonen en dochteren van de landen, welke thans achter een ijzeren gordijn verborgen liggen: de Baltische landen (Estland, Letland en vooral Litauen), Rusland en Polen. Ze worden daar ook wel „Panje-paarden" genoemd en hebben in de laatste oor log geweldig goed voldaan, zowel bij de inheemse bevolking en troepen a-smede bij de Rusland en Polen bin nentrekkende Duitse legers. Men heeft het Panje-paard weten te waarderen bij de Siberische kouden. Men heeft ze vooral leren waarderen, wanneer de aanvoer het er bij liet zitten en er geen voer naar voren kwam. Paarden zouden aan de ontberingen bij tien duizenden zijn gestorven. Voorop de koudbloeds, dan de warmbloeds met betrekkelijk weinig verschil. Maar de hitten namen het leven erg wijsgerig op, want zij waren de ellende en ont bering al vanaf hun jeugd gewend en zij waren de sterksten, die over geble ven waren bij een natuurlijke selectie van enige eeuwen achtereen. Alleen de allersterksten onder de hitten kon den het sobere leven in de Russische steppen overleven en van deze aller sterksten stammen dus onze heden daagse ketjes. Wanneer we de landkaart van Europa eens opslaan zal het opvallen, wanneer we ons realiseren waar onze paardenrassen thuis zijn, dat er veel meer kleine paardenrassen zijn dan rassen van grote paarden. En dat be hoeft eigenlijk niet te verwonderen, omdat het oorspronkelijke (het -oer-) paard ook klein was en alle rassen, waaraan men niet veel heeft zitten dokteren om het nu maar eens po pulair uit te drukken minder of meer dicht bij de oorspronkelijke na tuurlijke toestand zijn gebleven. Naar gelang het paard huisdier werd en de mens zich meer met hem ging be moeien en zich grotere dieren wenste, werd het ras ook groter en eventueel zwaarder. Bestond die behoefte niet dan bleef het ras aan de kleine kant. Zo zien wjj in Litauen een hit achtig paard, dat officieel ook wel Innudische pony genoemd wordt. In hetzelfde land treft men nog een ander soort aan: het Szemaiden-paardje. In Estland en Letland het Estlandse paard, wiens kenmerkende eigenschap het is, dat het een neiging heeft tot een ramshoofd. Ook het Finse paard mag men min of meer tot dit soort dieren rekenen. Verder naar het Oosten vindt men dan het zuivere Panje-paard of Oost- Europese kleine paard. Maar ook in het Westen van Europa kan de liefhebber van paardenrassen zijn hart ophalen, want Engeland kent alleen al binnen eigen landsgren zen vele ponyrassen, waarvan de reeds genoemde Shetlanders de kleinste zijn. Voorts zijn daar de bekende Welsh- pony's, Dartsmoor- en Exmoorpony's en speciaal gefokt voor het polo-spel (doch geen „ras") de polo-pony's, eigenlijk kleine volbloedjes. Voor ons land en tegenwoordig ook voor Duitsland en Denemarken wordt de aandacht de laatste tijd nog al ge vraagd voor een soort pony, dat in het hoge Noorden thuis is n.l. het Noorse Fjordenpaard. Het is een ras, dat in een oorspronkelijke en een min of meer veredelde vorm voorkomt. Het oorspronkelijke heeft een gemiddelde grootte van 1.33 m., een geelachtige huidkleur, aalstreep en zwarte manen en staart. Het wordt geprezen om zijn buitengewoon uithoudingsvermogen en zijn verrassende draag- en trekkracht, gepaard aan een goede draf en een gelijkmatig temperament. De veredel de vorm is gemiddeld 11 cm. hoger, voorts breder en krachtiger en in zijn gehele bouw harmonischer. In tegenstelling tot de hitten, welke wij kenden van ons vóór-oor- logse straatbeeld, ziet de Fjorden pony altijd opmerkzaam om zich heen en slaat steeds met gespitste oortjes de omgeving aandachtig gade. Men heeft ze o.m. kunnen zien op het concours-hippique te Utrecht in 1954 in het historische schouwspel van de landelijke ruiters. Ook de IJslandse pony hoort men roemen als een paardje van de toe komst. Het moet van de Noorse pony's afstammen. Dat is echter reeds 1000 jaar geleden! Zij doen o.m. in Enge land in de mijnen dienst. Hun grootte ligt tussen 116 en 120 cm. Uiterlijk is het dier verre van aantrekkelijk, doch zijn kwaliteiten schijnen dit nadeel ruimschoots te vergoeden, zodat het ook hier als bij vele mensen is: ziet niet naar het. uiterlijk, doch naar het innerlijk. Wij willen deze beschouwing over de „verworpenen onder de paarden rassen" eindigen met er op te wijzen, dat een pony natuurlijk nooit overal de plaats van het paard zal kuhnen innemen. Het paard is voor bepaalde doeleinden gefokt, terwijl de pony zij nerzijds eigenschappen bezit, welke het bijzonder geschikt maken voor werkzaamheden, waarvoor men paar den minder goed of in het geheel niet kan gebruiken. Wij denken hierbij aan het gaan langs smalle bergpaadjes, het gebruik als kinderrijpaardje, het wer ken onder de laaghangende takken van fruitbomen in de boomgaarden, voor licht werk in de landbouw in de kleine bedrijfjes, waar een paard meestal nog te duur zou uitkomen en trekkracht toch zeer welkom is. NADAT ONLANGS de zendingskerken aldaar een vergadering gehouden hadden, zullen thans dertig kerkgemeenschappen uit elf verschillende Europese landen in Denemarken een conferentie beleggen. Dit gebeurt in de periode 2731 mei te Liselund. Dit samenzijn gaat uit van de zgn. „Brusselse conferentie", een contact tussen protestantse kerkformaties, dat sedert 1955 bestaat. De leiding berust bij praeses D. Wilm (Duitsland) en dr. E. Emmen, secretaris-generaal van de Ned. Herv. Kerk. "Deze conferentie is niet een soort We reldraad in Europese vorm, maar een ge meenschap, die vooral op de praktijk ge richt is. Wat kan men, als genabuurde kerken gezamenlijk doen? Aan de confe rentie nemen ook kerken deel uit landen achter het ijzeren gordijn. „Deens" Fjordenpaard. Denemarken heeft zich ijverig op de fokkerij van het Noorse Fjordenpaardje toegelegd, evenals Duitsland dat thans doet. Hier ziet men de hengst „Heid", stblc. nr. 186, geb. 1944. ....en in die nacht vingen zij niets. Joh. 21 4b. De discipelen zijn weer aan het vissen gegaan. Sinds Jezus hen voor het eerst gevraagd had Hem te volgen, hadden ze het niet meer gedaan. Maar nu nemen ze hun vroegere ambacht weer op. Moeten we dit nu mooi vinden? Of is het verkeerd van hen? Wij moeten maar voorzichtig zijn in ons oordeel! Zij zitten in een eigenaardige overgangsperiode: Christus is opgestaan en Hij heeft hen uitgekozen om het Evangelie van die opstanding overal te verkondigen. En toch is het, alsof ze nog niet goed kunnen loskomen! Zij hebben de prach tigste boodschap, die denkbaar is, en toch zitten ze met de mond vol tanden. En in die verlegenheid weten ze niets beters te doen, dan te gaan vissen! Alleen, het wil niet erg! Zij zijn de hele nacht in de weer. Maar iedere keer komt het net leeg en slap naar boven. Ze vinden niets... God verbiedt de vissen eenvoudig in hun net te komen! Want ze moeten nodig een lesje hebben. Zij geloven wel, dat Jezus opgestaan is en dat is prachtig. Maar ze hebben vergeten, die opstanding te verbinden met hun dagelijks leven! Neezo op het oog bereiken ze deze nacht niets. Maar achteraf zal het blijken, dat deze uren van vergeefs getob hun heel wat hebben opgeleverd! Want de geweldige vangst, die Christus de volgende mor gen in hun netten drijft, kunnen ze dan ook ronduit zien als een won der! Willen zij straks goede mensenvissers zijn, dan zullen ze er diep van doordrongen moeten zijn, dat alle zegen alleen van Christus ko men moet. En dat „alles-van-Christus" zullen zij alleen maar goed begrijpen, als daar tegenover staat: „Niets-van-ons". Ziet U wel, dat het goed is, als God soms de gewone, de meest voor de hand liggende wegen voor onze neus dicht doet? De discipelen hebben die bedoeling later o zo goed begrepen! De herinnering aan deze nacht heeft hen telkens weer doen afzien van zichzelf, en ge dreven naar Christus! Nee, ze vingen nietsen toch heel wat! SINDS NAJAAR 1950 is een Hervormd- Remonstrants gesprek aan de gang, dat gevoerd wordt door een vijf- 5 zevental theologen uit beide kerken. Begin van dit jaar heeft deze gespreksgroep aan de Hervormde synode en aan de algemene vergadering der Remonstrantse broeder schap een rapport toegezonden. De synode besloot dit rapport door een commissie te laten bestuderen, en vermoedelijk zal de algemene vergadering der Remonstranten wel een besluit in gelijke geest nemen, waarna in 1953 het rapport in de kerke lijke vergaderingen zal komen. In dit rapport wordt de mogelijkheid geopperd om een gastlidmaatschap over en weer in te stellen, het erkennen en (Van een onzer verslaggeefsters) De grote kerkdeuren zwaaien open en glimlachend schrijden het in het wit geklede bruidje en haar jonge blonde echtgenoot tussen de rijen mensen door naar de preekstoel. Het prachtige orgel van Rotterdams Nieuwe Zuiderkerk speelt „Dankt, dankt nu allen God", maar de jubelende klanken bereiken noch de man, noch het meisje—... Als allen zitten, komt dominee Firet In zijn lange zwarte toga de deur van de consistoriekamer uit en hij gaat vlak voor het bruidspaar staan. Het zal al bijna voor de twintigste maal zijn, dat ds. J. Firet een doofstomme man en een doofstomme vrouw in de echt ver bindt. De belangstellenden in de kerk, voor het merendeel dove vrienden en kennissen van bruid en bruidegom, han gen aan zijn lippen bij de korte eenvou dige toespraak die hij tot de twee jonge mensen richt. Hij spreekt langzaam en duidelijk en zelfs een horende kan de woorden bijna van zijn lippen lezen. Ds. Firet leest langzaam het huwelijks formulier (hier en daar in vereenvoudig de termen) voor, hij bidt voor het bruids paar, dat het gebed met de ogen volgt en nadat de huwelijksbijbel is aangeboden en de laatste zegen is uitgesproken, is hij even later in de consistoriekamer de eer ste die deze gelukkige jonge mensen met hun huwelijk feliciteert. Sinds 1949 is ds. Firet door de Synode der Gereformeerde Kerken belast met de kerkelijke bearbeiding van doofstommen in Nederland. Van 1915 tot 1923 was hij onderwijzer op „Effatha". Daarna werd hij hoofd van een gewone school in Dordrecht, waar hij ook nog veel met doofstommen in aanraking kwam. „Effa tha" was namelijk tot 1925 in Dordrecht gehuisvest en door de jaren heen was daar een hele kolonie van doofstommen ontstaan. Ds. Firet is predikant in Berg ambacht, maar het zwaartepunt van zijn werk ligt toch wel in de arbeid voor doofstommen, die zoveel moeten missen in het gewone kerkelijke leven der „ho renden. Eigen bond Als doofstommenpredikant werkt ds. Firet veel samen met de Ned. Chr. Bond van Doofstommen, die interkerkelijk is en ongeveer 500 leden heeft. Ds. Firet is voorzitter van deze bond, in het bestuur zitten echter ook dove leden. De N.C.B.D. heeft zijn afdelingen door het hele land verspreid. De heer Jaap Rodenburg ver telde ons, dat de afdeling in Voorburg die zoals de meeste een horende secre taris heeft één maal in de veertien dagen een bijeenkomst belegt. Op deze samenkomst wordt in de Bijbel gelezen, er wordt een inleiding gehouden en na de pauze zijn er voordrachten, discussies enz. Gezelligheid en leerzaamheid gaan meestal hand in hand op deze avonden. Een keer oer jaar houdt de N.C.B.D. zijn landelijke bondsdag. Hier en daar zijn ook Bijbelkringen van doofstommen terwijl de Bond in vele plaatsen godsdienstoefeningen die in terkerkelijk zijn houdt. Een gewone preek is voor een dove niet te volgen, maar in de speciale godsdienstoefeningen spreken dominees, onderwijzers of gods dienstleraren van „Effatha" die bepaalde spraaklessen hebben gehad. Zij schrijven meestal de tekst van de preek en de psalmen op een groot schoolbord en met hun handen illustreren zij de woorden die zij zo duidelijk mogelijk spreken. De verzen worden vanzelfsprekend niet ge zongen, maar in koor gelezen. Ds. Firet verzorgt meestal de trouw-, doop- en belijdenisdiensten voor doof stommen, die altijd in een gewone dienst worden gehouden, maar dan zijn aange past aan de dove toehoorders. Door het hele land geeft hij catechisaties, daarbij geholpen door zijn zoon Dirk, theologisch student, die nu al in de voetsporen van zijn vader treedt. In de grote steden wor den speciale avondmaalsdiensten voor doofstommen gehouden, in de andere plaatsen vieren zij het samen met hun horende broeders en zusters. Samenwerking De Synode van de Nederl. Hervormde Kerk heeft een subcommissie van de Raad voor herderlijke zorg benoemd voor de geestelijke verzorging van doofstom men. Er zijn al enkele Hervormden, die zich speciaal met het doofstommenwerk bezighouden; tot nu toe is er echter nog geen dominee voor aangesteld. Maar zo als gezegd zijn slechts in enkele plaatsen godsdienstoefeningen van één kerk, de gene die door de Bond worden georga niseerd zijn interkerkelijk. Het spreekt trouwens vanzelf, dat ds. Firet zijn huis bezoeken en catechisaties niet beperkt tot leden van de Gereformeerde kerken. Ds. Firet leidt zo'n stuk of vier trouwdiensten in een jaar. Hij gaat met wijkouderltngen op bezoek bij gemeen teleden, h(j zoekt zijn „schaapjes" op als ze in het ziekenhuis liggen, kortom, bij verricht dezelfde pastorale arbeid als alle andere dominees, met dit ver schil dat zijn gemeente wordt gevormd door heel Nederland. Vanzelfsprekend beeft hij ook wel eens een begrafenis- dienst. Soms roept hij de hulp in van een sociaal werkster, omdat er onder de doven net zoals onder de horenden mensen zijn die extra maatschappelijke zorg nodig hebben. Het contact met buitenkerkelijke doven behoort ook tot de taak van ds. Firet en zijn zoon. Het is b.v. een keer gebeurd, dat hij op verzoek van de buren van een doofstomme vrouw de begrafenis van haar horende man leidde. Zij was buitenkerkelijk, maar ze was zó dank baar dat ze al het gesprokene kon vol gen, dat ze het contact met de predikant sindsdien niet meer heeft verbroken en vele gesprekken met hem voert. Ja, ds. Firet uit Bergambacht is bij vele doven in ons land zeer geliefd. Hij geeft hun wat ze zonder hem zouden moeten missen: een actief kerkelijk leven. En wanneer hij ergens in een vergadering of tijdens een godsdienstoefening het spreekgestoelte beklimt, blijven de ogen van alle „toehoorders" onafgebroken van het begin tot het eind op hem gericht. Op zijn grijze haardos, op zijn gebarende handen, op de vriendelijke sprekende ogen achter de donkeromrande bril, maar vooral op zijn mond, die vertelt over Gods liefde en over een toekomst, waarin blinden zullen zien en doven zullen ho- Ds. Firet feliciteert een echtpaar, dat hy in de echt verbond. bevorderen van gemeenschappelijke avondmaalsviering, en een regeling van beroepbaarheid, onder bepaalde voor waarden, van elkanders predikanten. De remonstranten willen het gesprek over deze en soortgelijke maatregelen echter niet alleen met de hervormde, maar ook met de doopsgezinde en luther se kerken voeren; voorts willen zij een algemeen theologisch gesprek met elk dezer kerken openen, omdat zonder da theologische bezinning deze praktische maatregelen toch in de lucht zouden blij ven hangen. NU HET NIET MOGELIJK is gebleken om deze zomer de grote Duitse Kirchen- tag in Thüringen te houden, omdat da Oostduitse autoriteiten daarvoor onaan vaardbare voorwaai'den hebben gesteld, heeft de leiding van de Kirchentag aan de evangelische kerken gevraagd alle ac tiviteiten, die anders in verband met da Kirchentag in de gemeenten gehouden zouden worden, te verplaatsen naar zon dag 27 oktober. Op die dag zullen in Berlijn afgevaardigden uit vele gemeen ten van Oost- en West-Duitsland bijeen komen, om daar onder het motto: „Da Heer is God, de Heer is God" te betuigen, dat de christenen van Oost- en West- Berlijn niet te scheiden zijn. Deze bijeen komst ligt geheel in de lijn van de Kir chentag 1951, toen men samenkwam onder de leus: „Wij zijn toch broeders!" Intussen heeft de voorzitter van de Evangelische Kirchentag, dr. R. von Thadden Thrieglaf, verklaard, dat de tor pedering van de Kirchentag in Thüringen geen aanleiding mag geven om te wan hopen. Het enige wat men doen kan li geduld bewaren en inmiddels hard ta werken aan nieuwe mogelijkheden. TOEN DE RADIO PAS IN DE MODE KWAM, waren er pessimisten, die veronderstelden, dat de kerken wel leeg zou den lopen wanneer er geregeld radiodiensten uitgezonden werden. De ze vrees is beschaamd, maar wat destijds nie mand voorzag, namelijk dat allerlei doordeweeks kerkewerk schade van de radio zou ondervin den, staat vast. Dit ver klaart ds. Chr. J. Gall, Hervormd predikant in Den Haag, in de 's-Gra- venhaagse Kerkbode. De maandagavond blijkt onbruikbaar voor het huisbezoek als de familie-Doorsnee wordt uitgezonden. Ds. Gall zegt: „Annie Schmidt, je moet niet veel van do minees hebben, maar deze slag heb je glans rijk van hen gewonnen. En Annie Schmidt heeft een geduchte tegenhan ger in Johan Bodegra ven. Komt u maar niet op donderdagavond op huisbezoek!" De maandag is verlo ren, de donderdag ook. En nu zal Karei Prior de Bonte-Dinsdagavond- trein gaan verzorgen. Steeds was dit een flau we beweging, maar als Karei Prior instapt, weet ds. Gall het nog niet. „Dan valt met één klap de dinsdagavond ook al af. O, Karei ik hoop maar, dat je niet slaagt en dat de dinsdagavond de traditie van de boe- meltrein zonder vaart ong nken voortzet. Dat de uitzending even flauw blijft als tevoren". Want anders gaat de dinsdagavond verloren voor het huisbezoek „Het gaat wat lijken op de tragische geschiedenis van de zeven nikkertjes". Natuurlijk twijfelt ds. Gall niet aan de goede bedoelingen van Johan Bodegravens actie e.d. en hij wil aanstonds ont stemde briefschrijvers de pas afsnijden. Maar toch is het een feit, dat de gemeente-avonden op donderdag minder men sen trekken dan vroe ger. Hoe moet dat wor den, wanneer de televi sie meer en meer in de huizen komt? Dat bete kent het einde van de gemeente-avonden. Ds. Gall gelooft dat de klei ne kring van gemeente leden de toekomst heeft. Want daar, waar ieder een zich in de discussie kan mengen, blijft men wel komen. Radio en te levisie hebben namelijk tegen, dat zij van hoor ders en kijkers geen meespelenden kan ma ken. De kerk zal goed doen hiermee te reke nen, naarmate de moge lijkheden voor gemeen te-avonden en huis bezoek kleiner worden.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Dagblad | 1957 | | pagina 9