HONDERD EXPERTS TESTEN
i&dztz uilmtdmty
FRANKEN, FRIEZEN EN SAKSEN
}&£(M4Ajan'
Rie v&n Rossum
Op zoek naar de „geniale" vonk
Niet praten, maar doen
in Zeeuws Tijdschrift
Vier boeken van
Ontwikkeling
Ontspanning
Gezelligheid
INDELING IN
IS AANVECHTBAAR
Van oesfers, een molen,
winkels en een Fransman
't Zeeuwsch Weekend
Natuurlijk neem
ik een patent", maar...
Natuurlijk neem ik een patent", zegt menige
uitvinder, wanneer hij na geknutsel meent
iets „nieuws" gevonden te hebben. Maar
wanneer hij even op onderzoek uitgaat, zal hij
ontdekken, dat het begrip „nemen" ook al is de
vondst nog zo briljant - enigszins ontoepasselijk is
want de weg naar een octrooi is (vooral in Neder
land) minder gemakkelijk dan men denkt. Menig
een zou verbaasd staan, indien hij wist, wat er alzo
in ons land voor „nieuws" uitgevonden wordt,
hoewel het schijnt, dat onze technisch zo vol
maakte (misschien wel over-volmaakte) tijd met
Maar laten we eens iets naders bij het „patent", dat dus het geeste
lijk eerstgeboorterecht van de uitvinder dient te beschermen ten aan
zien van na-apers, stil staan. De Nederlandse Octrooiraad, die in Den
Haag zetelt en die totnogtoe tienduizenden en nog eens tienduizenden
patenten aan Nederlandse uitvinders verleende, beschikt over 300
man personeel, waaronder 100 experts (voornamelijk ingenieurs),
wier taak het is uit te maken, of het verschil tussen het bekende en
het nieuw-gelanceerde zodanig is, dat er van een „flash of a genius"
gesproken kan worden. Dit is een serieuze zaak en de uitvinder, die
meent, dat het verkrijgen van een patent voor een nieuw soort eier
dopje, een vernuftige kleerhanger of iets dergelijks slechts leidt via
een aantal papieren, die wat geld en tijd vragen, komt bedrogen uit.
kan heel goed zijn, dat gedurende deze
vier maanden een mijnheer veront
waardigd komt binnenstappen met de
mededeling, dat hij het bewuste eier
dopje of dat schrijfmachinelint reeds
enige tijd op de markt brengt of juist
in produktie heeft.
Het opstellen van een technisch ver
antwoord octrooischrift, dat aan zeke
re eisen moet voldoen, geschiedt vaak
door de uitvinder zelf, al zal hij het
moeilijk kunnen stellen buiten de hulp
van een octrooi-gemachtigde, die de
klappen van de zweep kent. Wanneer
U het Haagse telefoonboek opslaat,
zult U zien, dat het aantal „octrooi
bureaus" letterlijk legio ishier
doet met niets anders dan uitvindingen
beschrijven, pasklaar maken, advise
ren, verdedigen
Het zal zonder meer duidelijk zijn,
dat de octrooiprocedure geld vraagt
en wanneer men in hoger beroep
dient te gaan of anderszins moeilijk
heden ondervindt, stijgen de kosten
vanzelf. Indien alles goed gaat, kost
't octrooi inclusief 't drukken (dat
voor rekening van de Octrooiraad
komt) een paar honderd gulden.
(Vervolg op pag. 9.)
zijn komende kleurentelevisie, cinemascope en
atoom-energie voor vreedzame doeleinden, zo'n
beetje aan een grens gekomen is. Maar het zijn
vooral de kleine en heel kleine uitvinders die on
vermoeid speuren om niet-spattende vispannen,
lagedrukkookpannen, opvouwbare gebruiksartike
len en allerlei „snufjes" op huishoudelijk gebied te
brengen. En daarbij redeneert men veelal als
volgt:. „Dit ding is zo praktisch en goedkoop in de
produktie, dat iedereen het wil hebben, zodat ik
veel geld ga verdienen."
«Uii koninklijk bezii»
bracht heel waf op
In mei van het vorige jaar opende Ko-
•ningin Juliana in het Centraal Mu
seum te Utrecht de tentoonstelling „Uit
koninklijk bezit". Oorspronkelijk lag
het in de bedoeling deze expositie tot
15 juli voor het publiek toegankelijk te
stellen. De belangstelling was echter
dermate groot, dat de sluitingsdatum
tot 15 augustus werd verschoven. Dezer
dagen hebben mgr. E. Lagerwey, voor
zitter van het tentoonstellingscomité en
mej. dr. M. Elisabeth Houtzager, direc
trice van het Centraal Museum, op
Huis ten Bosch aan de Koningin een
belangrijk bedrag als het batig saldo
van deze tentoonstelling overhandigd.
In overleg met de Nederlandse Federa
tie voor Vluchtelingenhulp en het Hoge
Commis' ariaat voor Vluchtelingen der
Verenig ie Naties heeft de Koningin
goedgevonden deze som te besteden
voor bejaarde vluchtelingen, die reeds
enige jaren in Nederland asiel hebben
gevonden. Op verzoek van de Koningin
heeft de Nederlandse Federatie zich
met de uitvoering belast.
Het bezoek, dat een Russische dele
gatie aan Denemarken zou brengen is
voorlopig uitgesteld.
Vele teleurstellingen
Terdege wordt ten aanzien van dit
eierdopje of de kleerhanger naar de
„geniale vonk" gezocht en dit geschiedt
aan de hand van miljoenen octrooi
schriften uit alle delen der wereld. En
de man, die de slagroomklopper van de
toekomst gevonden meent te hebben,
moet wel eens tot zijn grote teleurstel
ling horen, dat een soortgelijk ding (of
ongeveer werkend volgens hetzelfde
principe) reeds in 1904 door een mijn
heer in New York of Boedapest ge
maakt werd, doch nimmer daar geen
fabriek eraan wilde de „markt" be
reikte.
Geen mens zou in de enorme papie
ren doolhof van de Octrooiraad de weg
weten, indien men hier niet een alles
zins vernuftige systematiek gevolgd
had. Zo heeft men o.a. een onderver
deling gemaakt in 18.000 groepen van
techniek en iedere expert behandelt
nu een vast aantal „rubrieken". Het
eierdopje komt b.v. bij de ingenieur
terecht, die in zijn kamer in stalen
systeemkaarten de beschrijvingen heeft
van patenten op het gebied van mes-
sen en vorken, theemutsen en alles,
wat hiermede annex is.
Hij bestudeert de Octrooischriften
van eierdopjes in Parijs en Londen
en helaas stuit men dan al dikwijls in
een bepaald geval op zoveel „overeen
komst", dat de zaak verder „geketst"
wordt. Het is niet onmogelijk, dat een
bepaald „nieuw" idee maar eventjes in
botsing komt met 14 octrooischriften te
gelijk of dat er allerlei juridische
puzzels gaan opdoemen.
Vooronderzoek
Maar Indien het eierdopje, het ven
tiel, het praktische fletszadel of
noem maar op door het vooronder
zoek van de deskundige heenkomt, kan
de machinerie van de Octrooiraad gaan
draalen: de vinding gaat met een ad
vies naar een deskundig college van 20
leden, die eik voor zich weer expert z(jn
op een bepaald terrein.
Hierna wordt de uitvinder opgeroe
pen en dan zijn er maar twee moge
lijkheden; openbaarmaking of afwij
zing. Het is echter fout te menen, dat
de historie in het laatste geval uit is,
want er bestaat nog een „hoger be
roep", waarbij de uitvinder zijn gees
teskind terwijl h(j zich meestal ter
zijde laat staan door een octrooige
machtigde voor een college van drie
kan verdedigen en nader toelichten.
Want hoewel er niets „nieuws" is on
der de zon en veelal op het gebied
van uitvindingen ook niet gaat het
er maar om, of men bepaalde onder
delen van een vinding als „nieuw" kan
aanvaarden.
Tenslotte kan een combinatie van
drie oude dingen ook iets „nieuws"
geven, waarbij men kan stellen, dat
geen mens eraan gedacht heeft deze
samenvoeging te maken.
Ondanks al net vergelijkingsmate
riaal zijn er dikwijls zoveel factoren in
het spel, dat men om de uitvinder
recht te doen. wedervaren deze vrij
ingewikkelde procedure moest gaan
bedenken. Maar laten we nu eens stel
len, dat de rinding „erdoor" komt
met of zondér hoger beroep. Dan volgt
er in elk geval openbaarmaking; d.w.z.
de nieuwe gedachte wordt nauwkeurig
technisch beschreven en met verant
woorde werktekeningen toegelicht
om aldus als „octrooischrift" in keurig
gedrukte vorm vier maanden ter in
zage gelegd te worden in de openbare
leeszaa' van de Octrooiraad.
Kood van schrik
Nu is reeds menig uitvinder rood van
schrik geworden bij de gedachte dat
zijn nieuw systeem schrijfmachinelint
obuitenboord-motor tot in de puntjes
beschreven en steeds door hemzelf
zo angstig geheim gehouden aan de
openbaarheid prijs gegeven moest wor
den. Maar het gevaar voor diefstal is
betrekkelijk gering, aangezien de Oc
trooiraad immers toch reeds met de
gedachte vertrouwd is.
Ook deze procedure is noodzakelijk,
aangezien men van Den Haag uit niet
het hele ingewikkelde complex van
het bedlrijfsleven Kan overzien het
Ons volk in de eersie zes eeuwen"
e gewone indeling van onze bij de Rijksdienst, tijdens de groot-
bevolking in drie groepen:
Franken, Friezen en Saksen,
respectievelijk in het Zuiden, het
Noorden en het Oosten, is zeer
aanvechtbaar. Franken en Saksen
zijn namen van grote groepen,
Friezen heten de leden van een be
paalde, betrekkelijk kleine stam,
te vergelijken met b.v. de Bataven.
Tot deze conclusie kwam dr. W. J.
de Boone in zijn referaat over het
onderwerp „Ons volk in de eerste
zes eeuwen", dat hij hield op de
correspondentendagen van de
Rijksdienst voor het Oudheidkun
dig Bodemonderzoek te Amers
foort.
„Het is merkwaardig", zo zei dr. De
Boone, „dat in de vroegste Middel
eeuwen in het gebied, waar wij de
naam van Friezen zouden verwachten,
een nieuwe naam, die van de Warnen,
Trimpe Burger sprak
over de Brabers
optreedt. Er zijn redenen te veronder
stellen, dat deze Warnen deel uitmaken
van de „Saksen" in de ruime betekenis
van het woord. Deze Warnen kunnen
archeologisch worden gedertimineerd.
Verrassend is, dat de bewoners van
onze lage landen blijkens geschreven
bronnen in contact hebben gestaan met
de gotische machthebbers in het Zui
den. Wanneer de Frankische machtsex
pansie zich ook over onze landen uit
strekt, worden blijkbaar deze Warnen
onderworpen. Hun naam verdwijnt en
daardoor komt nu opnieuw de oude
naam van de Friezen op".
Ir. J. A. Trimpe Burger heeft op deze
correspondentendagen een interessante
voordracht gehouden over het onder
zoek op de Brabers in de gemeente
Haamstede. Het was al geruime tijd
bekend, zo vertelde hij, dat er hier
scherven van Romeins en middeleeuws
aardewerk werden gevonden. Het oud
heidkundig onderzoek op de Brabers
is in twee gedeelten geschied door dr.
W. C. Braat, conservator bij het Rijks
museum van Oudheden te Leiden, voor
de definitieve afgraving in april 1956,
en door ir. Trimpe Burger, conservator
scheepse afgravingen.
Tijdens het onderzoek van dr. Braat,
waarbij door middel van sleuven een
gedeelte van het terrein kon worden
onderzocht, werden onder een kleilaag,
op een ondergrond van zand, talrijke
woonsporen gevonden uit de Romeinse
tijd. Tevens werden gegevens verkre
gen over bewoning in de Karolingische
tijd. Bij het door ir. Trimpe Burger in
gestelde onderzoek bleek, dat cultuur
technisch werk en archeologisch onder
zoek zeer goed te coördineren waren.
Praktisch alle vondsten uit de Romein
se tijd konden in kaart worden ge
bracht, zodat voor het eerst in Zeeland
een vrij volledige beeld verkregen kon
worden van een Romeinse of geroma
niseerde nederzetting uit het begin van
onze jaartelling.
Bij het voortgezette onderzoek kon
o.a. door bestudering van de bodemge
steldheid in de omgeving van de Bra
bers worden vastgesteld, dat het hoog
gelegen terrein geen kreekrug, versto
ven duin of oude zandplaat is, maar
een typische strandwal, behorende tot
het z.g. oude duinlandschap. Zeer be
langrijk voor onze kennis van prehisto
rische landbouw is het op de Brabers
gevonden Romeinse bouwland, waarin
zich duidelijk ploegsporen aftekenden.
Het ligt in de bedoeling dit jaar
nog enkele hooggelegen percelen in
de omgeving te onderzoeken. Ook zal
een onderzoek worden ingesteld in
een rond, verhoogd terrein in het
dorp Haamstede zelf.
Kale bomen een oude boerderij, een
gedeeltelijk ingevallen schuur, mod
derpaden en boven dat alles dreigende
wolkengevaarten: is het beeld van het
winterse Nederland beter te typeren
dan op bijgaande fraaie foto? Maar
kom over een paar maanden eens te
rug! Als de bomen weer hun eerste
groen gaan tonen, als de modder is
verdwenen, als de luchten vol zijn van
vogelgezang. Maar nu nog is het win
ter. Een echt Hollands stemmingsbeeld
op het land.
Tentoonstelling «Begin»
In het Stedelijk Museum te Amsterdam
■wordt de tentoonstelling „Begin" tot
10 februari ter gelegenheid van het
tienjarig bestaan van het fonds gehou
den. De expositie is een pleidooi voor
de kunstzinnige vorming van het kind.
De organisatoren van de tentoonstel
ling menen, dat de esthetische vorming
van de jeugd het enige middel is om
in ons land een gezonde verhouding
tussen kunst en volk tot stand te bren
gen. De scheppende krachten, die in
het kind door deze vorming worden ge
wekt, zullen in de toekomst nodig zijn
als dagelijks brood, zo meent men.
„Niet een ieder, die tot Mij zegt: Here, Here, zal het
Koninkrijk der hemelen binnengaan, maar wie doet de
wil mijns Vaders, die in de hemelen is". Matth. 721.
Doe wel naar mijn woorden, maar niet naar mijn daden" is een goed-
Hollandse uitdrukking voor een kwalijke zaak. U kent ze wel, de
mensen, die het o zo moot kunnen zeggen, de zedemeesters, die de
mond vol hebben met stichtelijke en dierbare preekjes, maar die in de
praktijk van hun leven daar zelf niet naar handelen, doch het tegendeel
betrachten. Zij gaan er nota bene vaak prat op zulke goede christenen
te zijn, steunpilaren in Gods Koninkrijk, die anderen schier dagelijks
voorhouden de christelijke normen van eerlijkheid, waarachtigheid,
waarheid en oprechtheid, maar die zelf doen, alsof deze normen niet
voor hen gelden, alsof zij erboven verheven zijn. Natuurlijk: hun mond
staat niet stil van de betuiging, dat zij verdorven schepselen zijn en
doemwaardig voor God, maar dat hoort er nu eenmaal bij. Een ander
moest eens denken, dat zij zich zulke goede christenen zouden vinden!
Laten wij, lezers, niet naar anderen wijzen, maar onszelf eens van
binnen bekijken en nagaan welke onze eigen allerdiepste en voor
onze medemensen verborgen overwegingen zijn. Bent u nooit van
uzelf geschrokken en hebt u nog nooit bij uzelf ontdekt, dat u het met
God en Zijn dienst op een akkoordje hebt gegooid? Nee, u moet zich
maar niet beroepen op een man als David, die, om overspel te kun
nen plegen met een getrouwde vrouw, haar man de dood injoeg.' Als
u dan zegt, dat David dan toch maar een kind van God was, dan lijkt
dat bedenkelijk veel op het goedpraten van uw eigen gemeenheden
en zonden.
Jezus zegt, dat het beslist noodzakelijk is om het Koninkrijk binnen
te gaan, dat wij de wil van Zijn Vader doen. Met permissie: als wij
dat niet doen, maar wel zijn Naam gebruiken, dan is dat een verschrik
kelijke vloek. U moet zich dat eens realiseren. Wat vloeken wij vaak
in ons gebed! Wij zijn helemaal niet van plan ons te richten naar Gods
wil en gaan door met Hem te lasteren, ook door onze naasten een
hak te zetten en de grootste onwaarachtigheid te plegen, te liegen en
vaak het leven van anderen te vergallen of stuk te maken. Dat is dan
onze „medewerking" aan God. Wat is ons hart toch arglistig en wat
zijn wij geraffineerd. Wij zijn onder het aanroepen van Gods Naam
vaak alleen maar van onszelf vervuld en wij vergeten, dat door de
praktijk van ons leven de mensen, die niet in God geloven, nog veel
vijandiger tegenover Hem komen te staan. Als wij ons meer voor ogen
houden, dat wij eenmaal voor elk ijdel gesproken woord rekenschap
zullen moeten afleggen, dan zullen wij minder „Here, Here" zeggen,
maar meer vragen en ons richten naar de wil van God. Dan zullen
wij onze naaste ook minder verdriet doen en dan hebben wij de belofte
van Jezus, die een absolute zekerheid is, dat wij eenmaal Zijn Konink
rijk mogen binnengaan!
Oude herinneringen werden wakker....
SI e redactie van het Zeeuws
l Tijdschrift moet het ons maar
niet kwalijk nemen, maar wij
hebben in de laatste aflevering van
het Tijdschrift het meest genoten
van het artikel over „Slabberjan"
Waar een architect en stedebouw-
kundige toch al niet verstand van
heeft! Ir. F. H. Klokke die zich
hieraan „schuldig" heeft gemaakt,
heeft althans ons een buitenge
woon prettige dienst bewezen,
want wij hebben onszelf weer aan
het „slabberjannen" gezien op de
Oudejaarsavond in het ouderlijk
huis, in uiterste spanning graaiend
in de zak en luid protesterend, als
wij van de andere kant van de ta
fel triomfantelijk hoorden roepen:
„Poesje krabt alles terug".
Redactielid De Bree, die ir. Klokke
„inleidt", behoefde zich voor wat ons
betreft niet te verontschuldigen en nog
eens vast te stellen, dat „Slabberjan"
toch heus wel in het Zeeuws Tijdschrift
aan de orde mag komen. Wij vinden
zelfs, dat bijdragen als deze dit Tijd
schrift aantrekkelijk maken. Misschien
zijn wij op dit punt niet serieus genoeg,
maar wij durven het rustig zeggen, om
dat de redactieleden stuk voor stuk ern
stige mensen zijn en de lezerskring erop
gerust kan zijn, dat „Slabberjan" beslist
niet in de plaats komt voor al die ge
degen artikelen, waarvan ook dit num
mer weer blijk geeft.
En voor de rest onderschrijven wij
gaarne J> »t dringende verzoek van de
heer De Bree aan het adres van ir.
Klokke: schrijf nu ook eens over de
herrijzenis van menige Zeeuwse ge
meente en over de principes, waarvan
men bij die wederopbouw is uitgegaan.
(Nog een meer „technische" opmer
king voor ir. Klokke: wij speelden al
tijd met stenen zonder knopjes, maar
voorzien van cirkelvormige uithollin
gen, waarin de plaatjes en de cijfers
waren vastgeplakt.)
En dan nu het meer serieuze gedeelte.
wij zijn Koen en Koosje
De firma Bosch Keuning N."V.
te Baarn zond ons vier boeken van
Rie van Rossum tegelijk! Iemand,
die een beetje met het „vak" be
kend is, zal na zo'n mededeling
ernstig de wenkbrauwen optrek
ken en iets over „veelschrijverij"
mompelen. In dit geval echter te
voorbarig, want drie van de vier
boeken zijn bestemd voor kleuters
en tellen elk nog geen veertig pa
gina's. Het zijn de deeltjes „Juup
gaat op stap", „Koen komt te laat"
en „Koosje kiest een kabouter".
De illustraties zijn van Lies Veen-
hoven. Dit zijn de eerste drie van
de reeks, die tien boekjes zal om
vatten.
Dat Rie van Rossum schrijven kan, we
ten we allang, maar dat ze zó voor zulke
kleine hummels kan schrijven, hebben
we nu bemerkt. Er gebeuren geen opzien
barende dingen in het kleine leventje van
Koosje en Koen, maar juist dat wat in elk
kinderleventje kan plaats grijpen. Zoals
de schrijfster dit vertelt moet ze wel met
een de intense aandacht van elke peuter
trekken.
Eén ding moet ons van het hart. We
kennen Rie van Rossum reeds als schrijf
ster uit haar eerste tijd en toen was het
goed te bemerken, dat ze tot de christen
auteurs gerekend mocht worden, maar in
deze boekjes is zij zo neutraal als het
slechts zijn kan. Nu moeten we beslist
niets van prekende kinderboekjes heb
ben. Telkenmale als we de reeksen zon
dagschoolboekjes te bespreken heben,
hebben we gepreek of overmatig gebruik
van kindergebedjes, die natuurlijk prompt
verhoord worden, afgekeurd. Maar er
moet in de boekjes toch wel enig blijk
zijn, dat men in 'n christelijk gezin leeft.
Van Koosje en Koen wordt 'n paar maal
verteld, dat ze aan de maaltijd gaan, maar
al worden uit hun simpel leventje de
kleinste bijzonderheden vermeld, we krij
gen niet te lezen, dat er gebeden of ge
dankt wordt voor of na de maaltijd. (Om
maar een voorbeeld te noemen).
Als een attractie stelt de uitgeefster
voor hen, die deze drie boekjes tegelijk
bestellen, een alleraardigste plaat, Koosje,
Koen en Juup de poes voorstellend, gra
tis beschikbaar.
De Illustraties zijn kostelijk. Koosje kan
er heerlijk eigenwijs bijstaan als het met
Koen mis gaat, nadat hij het verslapen
Laten we maar met ir. J. G. Snip be
ginnen, die een artikel schreef over het
drie-eilandenplan en de oestercultuur en
daarin nog eens gemotiveerd aangaf
waarom het een Zeeuws belang en een
Zeeuwse wens is, dat achter de toekom
stige dam in het Veersegat een proef-
bassin voor de oestercultuur komt. He
laas ontbreekt in het artikel elke aan
wijzing omtrent de „stemming" hierover
in de Haagse regionen. Een nogal hoog
gestemd artikel over het bezoek van de
Franse symbolist Gustave Kahn aan Wal
cheren, waarvan de neerslag verscheen
in Revue Blanche van 1896, is van de
hand van dr. D. A. de Graaf uit Goes.
Het blijft een opmerkelijk feit, dat Wal
cheren in de loop der eeuwen steeds
weer zo de aandacht heeft getrokken van
kunstenaars, met het woord en met het
palet
Korenmolen
Instructief is het door de heer M.
van Hoogstraten geschreven artikel
over de korenmolen te Zoutelande, die
voortreffelijk kon worden gerestau
reerd, dank zij het feit, dat vitale on
derdelen van de watermolen in de
Polder Nieuw Engeland (die verdwij
nen moest) konden worden gebruikt.
De tevoorschijn gekomen gevelsteen,
die nu weer in oude glorie prijkt op
de molen, brengt de geschiedenis en
de verbindingen met de stad Vlissingen
tot leven.
Ir. N. Luning Prak heeft het onder
werp „Schoonheidscommissie en winkel
stand" behandeld. Enkele foto's en di
verse tekeningen verduidelijken zijn be
toog. Dat Is zeer leerzaam, al kan men
op bepaalde punten wat betreft zijn visie
op indeling van gevels een andere ge
dachte zijn toegedaan. CM. had dit ar
tikel in zeer belangrijke mate aan waarde
gewonnen, indien de schrijver voorbeel
den „met man en paard" uit Zeeland had
gegeven en daarbij had beredeneerd
waarom hij iets fout vond en wat hij be
ter zou hebben gevonden. Dan zou het
ietwat schoolse karakter van de bijdrage
zijn verdwenen.
Bijl
Enkele vlijmscherpe opmerkingen
maakt drs. M. C. Verburg onder het mot
to „De bijl als scheerapparaat" over de
funeste gevolgen van de bestedingsbe
perkingen voor Zeelandgeen tweede
boot, geen Industrieterrein voor Sint
Maartensdijk. Deze opmerkingen zijn
helaas maar al te juistT.
heeft. De technische verzorging is best,
zoals we dit van deze uitgeefster gewend
zijn.
Het vierde boek is van groter formaat.
Dat is ook bestemd voor een oudere ge
neratie onder de jeugd en wel voor meis
jes tot een jaar of veertien. Het is deel
drie in de serie der Guusjesboeken. Dit
heet: „Guusje is in de wolken." Nu is dat
Guusje niet direct in de wolken als we
gaan lezen. Er gebeuren eerst nog heel
wat zorgelijke dingen, waar Guusje na
tuurlijk nauw bij betrokken is, doch on
derwijl komt toch telkens de zon om het
hoekje gluren, vooral wanneer er van
een bruiloft een andere bruiloft gaat ko
men. Aan het slot komt Guusje dan wer
kelijk in een periode van louter zonne
schijn. Meisjes zullen wel genieten van al
de belevenissen van Guus. We menen wel,
dat de schrijftrant iets rustiger had kun
nen zijn. Het vliegt wel steeds zonder
enige overgang van het één op het ander
over in dit boek. Verder is het samen
treffen van een weggelopen Wil en een
weggefietste Jeanne daar op die boerderij
wel wat al te gemakkelijk in elkaar ge
zet. Ook voor meisjesboeken moet het
verwerken van het gegeven verantwoord
zijn. Dit boek is ook strikt neutraal.
Maja.