HONDERD EXPERTS TESTEN i&dztz uilmtdmty FRANKEN, FRIEZEN EN SAKSEN }&£(M4Ajan' Rie v&n Rossum Op zoek naar de „geniale" vonk Niet praten, maar doen in Zeeuws Tijdschrift Vier boeken van Ontwikkeling Ontspanning Gezelligheid INDELING IN IS AANVECHTBAAR Van oesfers, een molen, winkels en een Fransman 't Zeeuwsch Weekend Natuurlijk neem ik een patent", maar... Natuurlijk neem ik een patent", zegt menige uitvinder, wanneer hij na geknutsel meent iets „nieuws" gevonden te hebben. Maar wanneer hij even op onderzoek uitgaat, zal hij ontdekken, dat het begrip „nemen" ook al is de vondst nog zo briljant - enigszins ontoepasselijk is want de weg naar een octrooi is (vooral in Neder land) minder gemakkelijk dan men denkt. Menig een zou verbaasd staan, indien hij wist, wat er alzo in ons land voor „nieuws" uitgevonden wordt, hoewel het schijnt, dat onze technisch zo vol maakte (misschien wel over-volmaakte) tijd met Maar laten we eens iets naders bij het „patent", dat dus het geeste lijk eerstgeboorterecht van de uitvinder dient te beschermen ten aan zien van na-apers, stil staan. De Nederlandse Octrooiraad, die in Den Haag zetelt en die totnogtoe tienduizenden en nog eens tienduizenden patenten aan Nederlandse uitvinders verleende, beschikt over 300 man personeel, waaronder 100 experts (voornamelijk ingenieurs), wier taak het is uit te maken, of het verschil tussen het bekende en het nieuw-gelanceerde zodanig is, dat er van een „flash of a genius" gesproken kan worden. Dit is een serieuze zaak en de uitvinder, die meent, dat het verkrijgen van een patent voor een nieuw soort eier dopje, een vernuftige kleerhanger of iets dergelijks slechts leidt via een aantal papieren, die wat geld en tijd vragen, komt bedrogen uit. kan heel goed zijn, dat gedurende deze vier maanden een mijnheer veront waardigd komt binnenstappen met de mededeling, dat hij het bewuste eier dopje of dat schrijfmachinelint reeds enige tijd op de markt brengt of juist in produktie heeft. Het opstellen van een technisch ver antwoord octrooischrift, dat aan zeke re eisen moet voldoen, geschiedt vaak door de uitvinder zelf, al zal hij het moeilijk kunnen stellen buiten de hulp van een octrooi-gemachtigde, die de klappen van de zweep kent. Wanneer U het Haagse telefoonboek opslaat, zult U zien, dat het aantal „octrooi bureaus" letterlijk legio ishier doet met niets anders dan uitvindingen beschrijven, pasklaar maken, advise ren, verdedigen Het zal zonder meer duidelijk zijn, dat de octrooiprocedure geld vraagt en wanneer men in hoger beroep dient te gaan of anderszins moeilijk heden ondervindt, stijgen de kosten vanzelf. Indien alles goed gaat, kost 't octrooi inclusief 't drukken (dat voor rekening van de Octrooiraad komt) een paar honderd gulden. (Vervolg op pag. 9.) zijn komende kleurentelevisie, cinemascope en atoom-energie voor vreedzame doeleinden, zo'n beetje aan een grens gekomen is. Maar het zijn vooral de kleine en heel kleine uitvinders die on vermoeid speuren om niet-spattende vispannen, lagedrukkookpannen, opvouwbare gebruiksartike len en allerlei „snufjes" op huishoudelijk gebied te brengen. En daarbij redeneert men veelal als volgt:. „Dit ding is zo praktisch en goedkoop in de produktie, dat iedereen het wil hebben, zodat ik veel geld ga verdienen." «Uii koninklijk bezii» bracht heel waf op In mei van het vorige jaar opende Ko- •ningin Juliana in het Centraal Mu seum te Utrecht de tentoonstelling „Uit koninklijk bezit". Oorspronkelijk lag het in de bedoeling deze expositie tot 15 juli voor het publiek toegankelijk te stellen. De belangstelling was echter dermate groot, dat de sluitingsdatum tot 15 augustus werd verschoven. Dezer dagen hebben mgr. E. Lagerwey, voor zitter van het tentoonstellingscomité en mej. dr. M. Elisabeth Houtzager, direc trice van het Centraal Museum, op Huis ten Bosch aan de Koningin een belangrijk bedrag als het batig saldo van deze tentoonstelling overhandigd. In overleg met de Nederlandse Federa tie voor Vluchtelingenhulp en het Hoge Commis' ariaat voor Vluchtelingen der Verenig ie Naties heeft de Koningin goedgevonden deze som te besteden voor bejaarde vluchtelingen, die reeds enige jaren in Nederland asiel hebben gevonden. Op verzoek van de Koningin heeft de Nederlandse Federatie zich met de uitvoering belast. Het bezoek, dat een Russische dele gatie aan Denemarken zou brengen is voorlopig uitgesteld. Vele teleurstellingen Terdege wordt ten aanzien van dit eierdopje of de kleerhanger naar de „geniale vonk" gezocht en dit geschiedt aan de hand van miljoenen octrooi schriften uit alle delen der wereld. En de man, die de slagroomklopper van de toekomst gevonden meent te hebben, moet wel eens tot zijn grote teleurstel ling horen, dat een soortgelijk ding (of ongeveer werkend volgens hetzelfde principe) reeds in 1904 door een mijn heer in New York of Boedapest ge maakt werd, doch nimmer daar geen fabriek eraan wilde de „markt" be reikte. Geen mens zou in de enorme papie ren doolhof van de Octrooiraad de weg weten, indien men hier niet een alles zins vernuftige systematiek gevolgd had. Zo heeft men o.a. een onderver deling gemaakt in 18.000 groepen van techniek en iedere expert behandelt nu een vast aantal „rubrieken". Het eierdopje komt b.v. bij de ingenieur terecht, die in zijn kamer in stalen systeemkaarten de beschrijvingen heeft van patenten op het gebied van mes- sen en vorken, theemutsen en alles, wat hiermede annex is. Hij bestudeert de Octrooischriften van eierdopjes in Parijs en Londen en helaas stuit men dan al dikwijls in een bepaald geval op zoveel „overeen komst", dat de zaak verder „geketst" wordt. Het is niet onmogelijk, dat een bepaald „nieuw" idee maar eventjes in botsing komt met 14 octrooischriften te gelijk of dat er allerlei juridische puzzels gaan opdoemen. Vooronderzoek Maar Indien het eierdopje, het ven tiel, het praktische fletszadel of noem maar op door het vooronder zoek van de deskundige heenkomt, kan de machinerie van de Octrooiraad gaan draalen: de vinding gaat met een ad vies naar een deskundig college van 20 leden, die eik voor zich weer expert z(jn op een bepaald terrein. Hierna wordt de uitvinder opgeroe pen en dan zijn er maar twee moge lijkheden; openbaarmaking of afwij zing. Het is echter fout te menen, dat de historie in het laatste geval uit is, want er bestaat nog een „hoger be roep", waarbij de uitvinder zijn gees teskind terwijl h(j zich meestal ter zijde laat staan door een octrooige machtigde voor een college van drie kan verdedigen en nader toelichten. Want hoewel er niets „nieuws" is on der de zon en veelal op het gebied van uitvindingen ook niet gaat het er maar om, of men bepaalde onder delen van een vinding als „nieuw" kan aanvaarden. Tenslotte kan een combinatie van drie oude dingen ook iets „nieuws" geven, waarbij men kan stellen, dat geen mens eraan gedacht heeft deze samenvoeging te maken. Ondanks al net vergelijkingsmate riaal zijn er dikwijls zoveel factoren in het spel, dat men om de uitvinder recht te doen. wedervaren deze vrij ingewikkelde procedure moest gaan bedenken. Maar laten we nu eens stel len, dat de rinding „erdoor" komt met of zondér hoger beroep. Dan volgt er in elk geval openbaarmaking; d.w.z. de nieuwe gedachte wordt nauwkeurig technisch beschreven en met verant woorde werktekeningen toegelicht om aldus als „octrooischrift" in keurig gedrukte vorm vier maanden ter in zage gelegd te worden in de openbare leeszaa' van de Octrooiraad. Kood van schrik Nu is reeds menig uitvinder rood van schrik geworden bij de gedachte dat zijn nieuw systeem schrijfmachinelint obuitenboord-motor tot in de puntjes beschreven en steeds door hemzelf zo angstig geheim gehouden aan de openbaarheid prijs gegeven moest wor den. Maar het gevaar voor diefstal is betrekkelijk gering, aangezien de Oc trooiraad immers toch reeds met de gedachte vertrouwd is. Ook deze procedure is noodzakelijk, aangezien men van Den Haag uit niet het hele ingewikkelde complex van het bedlrijfsleven Kan overzien het Ons volk in de eersie zes eeuwen" e gewone indeling van onze bij de Rijksdienst, tijdens de groot- bevolking in drie groepen: Franken, Friezen en Saksen, respectievelijk in het Zuiden, het Noorden en het Oosten, is zeer aanvechtbaar. Franken en Saksen zijn namen van grote groepen, Friezen heten de leden van een be paalde, betrekkelijk kleine stam, te vergelijken met b.v. de Bataven. Tot deze conclusie kwam dr. W. J. de Boone in zijn referaat over het onderwerp „Ons volk in de eerste zes eeuwen", dat hij hield op de correspondentendagen van de Rijksdienst voor het Oudheidkun dig Bodemonderzoek te Amers foort. „Het is merkwaardig", zo zei dr. De Boone, „dat in de vroegste Middel eeuwen in het gebied, waar wij de naam van Friezen zouden verwachten, een nieuwe naam, die van de Warnen, Trimpe Burger sprak over de Brabers optreedt. Er zijn redenen te veronder stellen, dat deze Warnen deel uitmaken van de „Saksen" in de ruime betekenis van het woord. Deze Warnen kunnen archeologisch worden gedertimineerd. Verrassend is, dat de bewoners van onze lage landen blijkens geschreven bronnen in contact hebben gestaan met de gotische machthebbers in het Zui den. Wanneer de Frankische machtsex pansie zich ook over onze landen uit strekt, worden blijkbaar deze Warnen onderworpen. Hun naam verdwijnt en daardoor komt nu opnieuw de oude naam van de Friezen op". Ir. J. A. Trimpe Burger heeft op deze correspondentendagen een interessante voordracht gehouden over het onder zoek op de Brabers in de gemeente Haamstede. Het was al geruime tijd bekend, zo vertelde hij, dat er hier scherven van Romeins en middeleeuws aardewerk werden gevonden. Het oud heidkundig onderzoek op de Brabers is in twee gedeelten geschied door dr. W. C. Braat, conservator bij het Rijks museum van Oudheden te Leiden, voor de definitieve afgraving in april 1956, en door ir. Trimpe Burger, conservator scheepse afgravingen. Tijdens het onderzoek van dr. Braat, waarbij door middel van sleuven een gedeelte van het terrein kon worden onderzocht, werden onder een kleilaag, op een ondergrond van zand, talrijke woonsporen gevonden uit de Romeinse tijd. Tevens werden gegevens verkre gen over bewoning in de Karolingische tijd. Bij het door ir. Trimpe Burger in gestelde onderzoek bleek, dat cultuur technisch werk en archeologisch onder zoek zeer goed te coördineren waren. Praktisch alle vondsten uit de Romein se tijd konden in kaart worden ge bracht, zodat voor het eerst in Zeeland een vrij volledige beeld verkregen kon worden van een Romeinse of geroma niseerde nederzetting uit het begin van onze jaartelling. Bij het voortgezette onderzoek kon o.a. door bestudering van de bodemge steldheid in de omgeving van de Bra bers worden vastgesteld, dat het hoog gelegen terrein geen kreekrug, versto ven duin of oude zandplaat is, maar een typische strandwal, behorende tot het z.g. oude duinlandschap. Zeer be langrijk voor onze kennis van prehisto rische landbouw is het op de Brabers gevonden Romeinse bouwland, waarin zich duidelijk ploegsporen aftekenden. Het ligt in de bedoeling dit jaar nog enkele hooggelegen percelen in de omgeving te onderzoeken. Ook zal een onderzoek worden ingesteld in een rond, verhoogd terrein in het dorp Haamstede zelf. Kale bomen een oude boerderij, een gedeeltelijk ingevallen schuur, mod derpaden en boven dat alles dreigende wolkengevaarten: is het beeld van het winterse Nederland beter te typeren dan op bijgaande fraaie foto? Maar kom over een paar maanden eens te rug! Als de bomen weer hun eerste groen gaan tonen, als de modder is verdwenen, als de luchten vol zijn van vogelgezang. Maar nu nog is het win ter. Een echt Hollands stemmingsbeeld op het land. Tentoonstelling «Begin» In het Stedelijk Museum te Amsterdam ■wordt de tentoonstelling „Begin" tot 10 februari ter gelegenheid van het tienjarig bestaan van het fonds gehou den. De expositie is een pleidooi voor de kunstzinnige vorming van het kind. De organisatoren van de tentoonstel ling menen, dat de esthetische vorming van de jeugd het enige middel is om in ons land een gezonde verhouding tussen kunst en volk tot stand te bren gen. De scheppende krachten, die in het kind door deze vorming worden ge wekt, zullen in de toekomst nodig zijn als dagelijks brood, zo meent men. „Niet een ieder, die tot Mij zegt: Here, Here, zal het Koninkrijk der hemelen binnengaan, maar wie doet de wil mijns Vaders, die in de hemelen is". Matth. 721. Doe wel naar mijn woorden, maar niet naar mijn daden" is een goed- Hollandse uitdrukking voor een kwalijke zaak. U kent ze wel, de mensen, die het o zo moot kunnen zeggen, de zedemeesters, die de mond vol hebben met stichtelijke en dierbare preekjes, maar die in de praktijk van hun leven daar zelf niet naar handelen, doch het tegendeel betrachten. Zij gaan er nota bene vaak prat op zulke goede christenen te zijn, steunpilaren in Gods Koninkrijk, die anderen schier dagelijks voorhouden de christelijke normen van eerlijkheid, waarachtigheid, waarheid en oprechtheid, maar die zelf doen, alsof deze normen niet voor hen gelden, alsof zij erboven verheven zijn. Natuurlijk: hun mond staat niet stil van de betuiging, dat zij verdorven schepselen zijn en doemwaardig voor God, maar dat hoort er nu eenmaal bij. Een ander moest eens denken, dat zij zich zulke goede christenen zouden vinden! Laten wij, lezers, niet naar anderen wijzen, maar onszelf eens van binnen bekijken en nagaan welke onze eigen allerdiepste en voor onze medemensen verborgen overwegingen zijn. Bent u nooit van uzelf geschrokken en hebt u nog nooit bij uzelf ontdekt, dat u het met God en Zijn dienst op een akkoordje hebt gegooid? Nee, u moet zich maar niet beroepen op een man als David, die, om overspel te kun nen plegen met een getrouwde vrouw, haar man de dood injoeg.' Als u dan zegt, dat David dan toch maar een kind van God was, dan lijkt dat bedenkelijk veel op het goedpraten van uw eigen gemeenheden en zonden. Jezus zegt, dat het beslist noodzakelijk is om het Koninkrijk binnen te gaan, dat wij de wil van Zijn Vader doen. Met permissie: als wij dat niet doen, maar wel zijn Naam gebruiken, dan is dat een verschrik kelijke vloek. U moet zich dat eens realiseren. Wat vloeken wij vaak in ons gebed! Wij zijn helemaal niet van plan ons te richten naar Gods wil en gaan door met Hem te lasteren, ook door onze naasten een hak te zetten en de grootste onwaarachtigheid te plegen, te liegen en vaak het leven van anderen te vergallen of stuk te maken. Dat is dan onze „medewerking" aan God. Wat is ons hart toch arglistig en wat zijn wij geraffineerd. Wij zijn onder het aanroepen van Gods Naam vaak alleen maar van onszelf vervuld en wij vergeten, dat door de praktijk van ons leven de mensen, die niet in God geloven, nog veel vijandiger tegenover Hem komen te staan. Als wij ons meer voor ogen houden, dat wij eenmaal voor elk ijdel gesproken woord rekenschap zullen moeten afleggen, dan zullen wij minder „Here, Here" zeggen, maar meer vragen en ons richten naar de wil van God. Dan zullen wij onze naaste ook minder verdriet doen en dan hebben wij de belofte van Jezus, die een absolute zekerheid is, dat wij eenmaal Zijn Konink rijk mogen binnengaan! Oude herinneringen werden wakker.... SI e redactie van het Zeeuws l Tijdschrift moet het ons maar niet kwalijk nemen, maar wij hebben in de laatste aflevering van het Tijdschrift het meest genoten van het artikel over „Slabberjan" Waar een architect en stedebouw- kundige toch al niet verstand van heeft! Ir. F. H. Klokke die zich hieraan „schuldig" heeft gemaakt, heeft althans ons een buitenge woon prettige dienst bewezen, want wij hebben onszelf weer aan het „slabberjannen" gezien op de Oudejaarsavond in het ouderlijk huis, in uiterste spanning graaiend in de zak en luid protesterend, als wij van de andere kant van de ta fel triomfantelijk hoorden roepen: „Poesje krabt alles terug". Redactielid De Bree, die ir. Klokke „inleidt", behoefde zich voor wat ons betreft niet te verontschuldigen en nog eens vast te stellen, dat „Slabberjan" toch heus wel in het Zeeuws Tijdschrift aan de orde mag komen. Wij vinden zelfs, dat bijdragen als deze dit Tijd schrift aantrekkelijk maken. Misschien zijn wij op dit punt niet serieus genoeg, maar wij durven het rustig zeggen, om dat de redactieleden stuk voor stuk ern stige mensen zijn en de lezerskring erop gerust kan zijn, dat „Slabberjan" beslist niet in de plaats komt voor al die ge degen artikelen, waarvan ook dit num mer weer blijk geeft. En voor de rest onderschrijven wij gaarne J> »t dringende verzoek van de heer De Bree aan het adres van ir. Klokke: schrijf nu ook eens over de herrijzenis van menige Zeeuwse ge meente en over de principes, waarvan men bij die wederopbouw is uitgegaan. (Nog een meer „technische" opmer king voor ir. Klokke: wij speelden al tijd met stenen zonder knopjes, maar voorzien van cirkelvormige uithollin gen, waarin de plaatjes en de cijfers waren vastgeplakt.) En dan nu het meer serieuze gedeelte. wij zijn Koen en Koosje De firma Bosch Keuning N."V. te Baarn zond ons vier boeken van Rie van Rossum tegelijk! Iemand, die een beetje met het „vak" be kend is, zal na zo'n mededeling ernstig de wenkbrauwen optrek ken en iets over „veelschrijverij" mompelen. In dit geval echter te voorbarig, want drie van de vier boeken zijn bestemd voor kleuters en tellen elk nog geen veertig pa gina's. Het zijn de deeltjes „Juup gaat op stap", „Koen komt te laat" en „Koosje kiest een kabouter". De illustraties zijn van Lies Veen- hoven. Dit zijn de eerste drie van de reeks, die tien boekjes zal om vatten. Dat Rie van Rossum schrijven kan, we ten we allang, maar dat ze zó voor zulke kleine hummels kan schrijven, hebben we nu bemerkt. Er gebeuren geen opzien barende dingen in het kleine leventje van Koosje en Koen, maar juist dat wat in elk kinderleventje kan plaats grijpen. Zoals de schrijfster dit vertelt moet ze wel met een de intense aandacht van elke peuter trekken. Eén ding moet ons van het hart. We kennen Rie van Rossum reeds als schrijf ster uit haar eerste tijd en toen was het goed te bemerken, dat ze tot de christen auteurs gerekend mocht worden, maar in deze boekjes is zij zo neutraal als het slechts zijn kan. Nu moeten we beslist niets van prekende kinderboekjes heb ben. Telkenmale als we de reeksen zon dagschoolboekjes te bespreken heben, hebben we gepreek of overmatig gebruik van kindergebedjes, die natuurlijk prompt verhoord worden, afgekeurd. Maar er moet in de boekjes toch wel enig blijk zijn, dat men in 'n christelijk gezin leeft. Van Koosje en Koen wordt 'n paar maal verteld, dat ze aan de maaltijd gaan, maar al worden uit hun simpel leventje de kleinste bijzonderheden vermeld, we krij gen niet te lezen, dat er gebeden of ge dankt wordt voor of na de maaltijd. (Om maar een voorbeeld te noemen). Als een attractie stelt de uitgeefster voor hen, die deze drie boekjes tegelijk bestellen, een alleraardigste plaat, Koosje, Koen en Juup de poes voorstellend, gra tis beschikbaar. De Illustraties zijn kostelijk. Koosje kan er heerlijk eigenwijs bijstaan als het met Koen mis gaat, nadat hij het verslapen Laten we maar met ir. J. G. Snip be ginnen, die een artikel schreef over het drie-eilandenplan en de oestercultuur en daarin nog eens gemotiveerd aangaf waarom het een Zeeuws belang en een Zeeuwse wens is, dat achter de toekom stige dam in het Veersegat een proef- bassin voor de oestercultuur komt. He laas ontbreekt in het artikel elke aan wijzing omtrent de „stemming" hierover in de Haagse regionen. Een nogal hoog gestemd artikel over het bezoek van de Franse symbolist Gustave Kahn aan Wal cheren, waarvan de neerslag verscheen in Revue Blanche van 1896, is van de hand van dr. D. A. de Graaf uit Goes. Het blijft een opmerkelijk feit, dat Wal cheren in de loop der eeuwen steeds weer zo de aandacht heeft getrokken van kunstenaars, met het woord en met het palet Korenmolen Instructief is het door de heer M. van Hoogstraten geschreven artikel over de korenmolen te Zoutelande, die voortreffelijk kon worden gerestau reerd, dank zij het feit, dat vitale on derdelen van de watermolen in de Polder Nieuw Engeland (die verdwij nen moest) konden worden gebruikt. De tevoorschijn gekomen gevelsteen, die nu weer in oude glorie prijkt op de molen, brengt de geschiedenis en de verbindingen met de stad Vlissingen tot leven. Ir. N. Luning Prak heeft het onder werp „Schoonheidscommissie en winkel stand" behandeld. Enkele foto's en di verse tekeningen verduidelijken zijn be toog. Dat Is zeer leerzaam, al kan men op bepaalde punten wat betreft zijn visie op indeling van gevels een andere ge dachte zijn toegedaan. CM. had dit ar tikel in zeer belangrijke mate aan waarde gewonnen, indien de schrijver voorbeel den „met man en paard" uit Zeeland had gegeven en daarbij had beredeneerd waarom hij iets fout vond en wat hij be ter zou hebben gevonden. Dan zou het ietwat schoolse karakter van de bijdrage zijn verdwenen. Bijl Enkele vlijmscherpe opmerkingen maakt drs. M. C. Verburg onder het mot to „De bijl als scheerapparaat" over de funeste gevolgen van de bestedingsbe perkingen voor Zeelandgeen tweede boot, geen Industrieterrein voor Sint Maartensdijk. Deze opmerkingen zijn helaas maar al te juistT. heeft. De technische verzorging is best, zoals we dit van deze uitgeefster gewend zijn. Het vierde boek is van groter formaat. Dat is ook bestemd voor een oudere ge neratie onder de jeugd en wel voor meis jes tot een jaar of veertien. Het is deel drie in de serie der Guusjesboeken. Dit heet: „Guusje is in de wolken." Nu is dat Guusje niet direct in de wolken als we gaan lezen. Er gebeuren eerst nog heel wat zorgelijke dingen, waar Guusje na tuurlijk nauw bij betrokken is, doch on derwijl komt toch telkens de zon om het hoekje gluren, vooral wanneer er van een bruiloft een andere bruiloft gaat ko men. Aan het slot komt Guusje dan wer kelijk in een periode van louter zonne schijn. Meisjes zullen wel genieten van al de belevenissen van Guus. We menen wel, dat de schrijftrant iets rustiger had kun nen zijn. Het vliegt wel steeds zonder enige overgang van het één op het ander over in dit boek. Verder is het samen treffen van een weggelopen Wil en een weggefietste Jeanne daar op die boerderij wel wat al te gemakkelijk in elkaar ge zet. Ook voor meisjesboeken moet het verwerken van het gegeven verantwoord zijn. Dit boek is ook strikt neutraal. Maja.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Dagblad | 1957 | | pagina 7