OP DE KERSTTAFEL
Een materiële erfenis, die nog altijd best smaakt
Vrijdag 21 december 1956
pagina 5
Herinneringen aan het befaamde
„joelfeest"
Van offerande tot
Kerstgebak
P. G. ROTTE
KERSTNUMMER
.1
£ENS een drassig veengebied met onafzien
bare waterpoelen en uitgestrekte moerassen
waar slechts waterplanten woekerden en wa
tervogels een domein vonden aan de zeezijde
begrensd door een langgerekte en brede „schoor-
wal"
Nü een vruchtbaar kleïland met goede
akkers, bloeiende boomgaarden, en vriendelijke
dorpjes, waar mensen werken en wonen; met fleu
rig groene weiden, waarin bonte koeien grazen en
ranke vlinders hun dartel spel spelen omzoomd
door brede dijken en hoge duinen
In het „oude land" van Zeeland, de duinstreken, daar gaan we ze
zoeken, onze voorouders. Het waren erg primitieve mensen die eerste
ZeeuwenZe leefden bij de natuur van wat die hun liet en gaf,
op de grillige e®? ruige zandvlakten van de „schoorwal'aan de
lage landen bij de zee.
Vanwaar kwamen ze eigenlijk? Verschillende gegevens wijzen er
duidelijk op dat onze voorouders tot het zgn. „hunebedden-volk" be
hoorden. Men noemt Kelten en Kaninefaten. Ook zijn er aanwijzin
gen, die doen vermoeden dat er zich „emigranten uit het Oosten" ge
vestigd hebben in onze duinvlakten bij de zee. Men neemt aan dat
Germanen (in algemene zin) in de eerste eeuwen van onze jaartelling
het Westen ingetrokken zijn en zich nestelden aan de kust van het
continent. De Germaanse invloed blijkt het grootst.
In het licht van deze algemene con
clusies moeten we onze erfenis gaan
bezien. V~ike erfenis? Ze is van zui
ver m aard...., ze betreft ons
eten en een, broodvormen en ge
baksoorten.
Wist U wel dat vele lekkernijen,
die U met Kerstmis en andere feest
dagen op tafel krijgt, produkten zijn,
die zich uit Germaanse offervoorwer-
pen ontwikkeld hebben? En dat die
ons tot in de twintigste eeuw bereikt
hebben, via oude gewoonten en folklo
ristische gebruiken in ons gewest?
Kent U ze niet die „Duuvekaeters"die
U nog hier en daar in een oude bak
kerswinkel in Zeeuwsch-Vlaanderen
kufit kopen? Hebt U nooit gehoord van
de Vlaamse „Vollaards"? Weihnachts-
stollen kent U toch zeker wel en
„Kossewaegens" hebt U vast wel eens
gegeten op Kerstavond. Het is heel
merkwaardig, dat deze gebaksoorten
en -vormen „al zo oud" zijn. Des te
meer reden om er hier eens wat meer
over te vrfoHen
Om enigszins idee te krijgen hoe
die ontwikkeling plaats vond en waar
uit onze Zeeuwse gebaksoorten ont
staan zijn, dienen we eerst enkele op
merkingen te maken over de religie
van onze voorouders, hun dodencultus
en hun eigen jaarindeling.
Om met het laatste te beginnen: Zo
als alle oude cultuurvolken, hebben
pok de Germanen de tijd trachten te
berekenen naar de schijnbare omloop
van de zon, maar ook naar de gestal
ten van de maan. Zo berekenden zij
dat hun maanjaar (de som van 12
maan-maanden) 354 dagen telde. Dat
is dus 1112 dagen minder dan ons
zonnejaar. Men hield dus na elke 12
maan-maanden 12 dagen over. En deze
11/12 dagen beschouwden onze voor
ouders als een extraatje, als toegift.
Ze werden dan ook gevierd als
rust- en feestdagen en ze vielen zo
ongeveer tussen 5 december en
Kerstmis in. Omstreeks deze tijd
vierden de Germanen dan ook het
„mid-winterfeest" en dit feest werd
dan ook wel „joel-feest" genoemd.
De „joeltijd" werd feestelijk door
gebracht met grote offeranden en
maaltijden aan de goden en gees
ten.
Jaarwende
Het ielfeest viel samen met het
Germaanse nieuwjaar: Het oude jaar
was afgestorven; de oude zon was
versleten en een nieuwe zon werd
verwacht. Een nieuwe zon, die de
aarde, maar ook de harten van de
mensen zou verwarmen door haar
gloed. Een nieuwe tijd brak, aan voor
de Germaan, een nieuw jaar met nieu
we mogelijkheden. De sombere tijd
was voorbij. De tijd van loeiende en
gierende najaarsstormen en strie
mende regenvlagen. Deze tijd met al
haar verschrikkingen was voor de
primitieve Germaan bijzonder angstig
en bang. Hij hoorde in de. huilende
wind en de ruwe stormvlagen en de
ruisende regenbuien: de Wilde jacht,
God Wodan, gevolgd door talloze
geestenscharen. God Wodan op z'n ros
gezeten, in woeste galop door de wol
ken jagend, kwam ramp en verderf
brengen over de zwakke stervelingen.
Wee het schepsel, dat dat niet hulde
betoonde en zich onderworpen toonde
aan deze machtige god: Het zou hem
niet goed gaan het komende jaar:
^amp en verderf stonden hem te
wachtenGeen wonder dat onze
voorouders bang waren en erg be
vreesd
Deze „God-Wodan" met z'n „gees
tenscharen" heeft in later eeuwen de
volksziel heel lang vastgehouden in de
denkbeeldige persoon van de „Schim-
melreiter". In Duitsland, maar ook in
ons land. De „Schimmelreiter" die op
Dat was Zeeland dat is Zeeland, na twintig
lange eeuwen, tweeduizend lange jaren
Geslachten kwamen, gingenVeel veranderde
in de loop der eeuwenweinig hield stand
Slechts de zee, in haar tomeloze kracht,, het land,
aan het zilte water ontworsteld, de geest van een
oud en sterk volkeen erfenis die er zijn mag
Ons Zeeuwse volk is oud en sterk. Wie daaraan
mocht twijfelen, de bewijzen zijn erEn onze
erfenis is groot geestelijk' en materieelGa ze
na, betast zeen próéf ze......
en wee van de sterveling. Ook zij
moesten bevredigd worden. En als dit
nu maar het geval was, dan trokken
ze weg en behoefden ze niet meer
gevreesd te worden
Vandaar ook, dat deze offeranden
dikwijls herhaald moesten worden.
By de voor jaarsfeesten, als er ge
zaaid werd, omstreeks de 1-meidag
en Pasen, bij het binnenhalen van
de oogst, tijdens dodenfeesten, by
geboorte en huwelijk. Heel het le
ven van onze voorouders was een
aaneenschakeling van offerfeesten:
Van de wieg tot het graf. En werden
de offers verzaakt, dan zou het niet
goed gaan!
S/o edige offers
De oudste offers, die onze voorouders
braenten, waren bloedige offers, in de
vorm van een slaaf of zelfs van een
vrouw. Later meer in de vorm van
Ovde Vlaamse kerstrol, waarin de
bakker een bol bruine suiker
stopte, die tijdens het bakproces
tot een bruine stroop werd (op de
foto duidelijk te zien).
z'n witte schimmel door de donkere
nachten en luchten joeg, die de men
sen schrik en ontzetting bracht.
Wie kent niet het gedicht van
Goethe: „Erlenkönig"? Hierin wordt
verteld van een meisje dat ten offer
viel aan de onzichtbare ruwe kerel,
die „Schimmelreiter" heette, zó rea
listisch en zó spannend, dat men zelf
zou gaan twijfelenDe tegenhan
ger van deze „Schimmelreiter" is on
ze kindervriend Sint Nicolaas, die
eveneens op een schimmel rijdt, nu
niet in de wolken, maar over onze
daken, nu niet om schrik te brengen,
maar om vriendelijkheid te bewijzen,
niet om kinderen van hun ouders weg
te roven, maar om de kinderen blij te
maken, met cadeautjes en veel zoetig
heid
Vreugde
Als na de lange, bange herfst- en
wintertijd de dagen weer zachtjes-aan
beginnen te lengen, dan was er vreug
de in het hart van de Germaan, om
dat de zomer weer kwam. En kan het
dan anders of de blijdschap uitte zich
in feestvieren, uitbundig en langdu
rig: dertien dagen lang soms, met gro
te partijen en rijke feestmaaltijden ter
ere van de goden.
Die „joel-tijd" viel dus zo ongeveer
enkele weken voor ons Kerstfeest. De
25ste december rekende men als de
kortste dag, als de geboortedag van
de zon; Het nieuwjaar. Later, bij het
doorbreken van het christendom heeft
men deze dag, de 25ste.december, als
de geboortedag van Christus aangeno
men. Hij is immers „Hét Grote Licht",
Die eveneens en in veel sterker mate
dan de zon, voor de donkere wereld
een andere, een nieuwe tijd doet aan
breken: Een wérkelijk niéuw jaar; een
zalig Nieuwjaar!
Tijdens deze twaalf dagen van de
joeltijd brachten de Germanen hun
grote offers aan de goden en geesten.
Ze hadden vele goden en daarom wa
ren ook de offers vele en veelsoortige.
Immers ze kenden Wodan, Donar,
Perchta, Frigga enz. Hoe meer offers
men nu bracht aan deze goden en
hun geestelijke vertegenwoordigers,
hoe beter van kwaliteit, des te beter
zouden ze bevredigd worden. En dat
kon alleen maar goed zijn! Eerst dan
kon men rekenen op gezondheid, vol
doende voedsel, vruchtbaarheid en
krijgsgeluk in het komende jaar. De
offers werden tegelyk ook gebracht
aan de doden, die als goede en kwade
geesten in de lucht en over de aarde
zwierven en beschikten over het wel
een dier. Gaandeweg zijn deze bloedi
ge offers verzacht. Inplaats van een
bok bracht men slechts de hoorn op
het altaar, een vrouw werd vervangen
DOOR
door de haarvlechten. De kip werd
vervangen door het ei en inplaats van
een huisdier slechts een stuk been,
al of niet met een stuk vlees er aan.
Met het ontwikkelen van land- en
tuinbouw werden veldvruchten en nog
later brijschotels en tenslotte brood in
allerlei vormen aangeboden. Men ging
daartoe de oorspronkelijke offervoor-
werpen als mensen, dieren, vogels en
onderdelen daarvan afbeelden in brood
en gebak.
En uit deze offers ontwikkelden zich
nu de verschillende vormen en soor
ten brood en gebak, die In verschillen
de streken van ons land (en vooral ook
in Vlaanderen en West-Duitsland) wel
enigszins verschillen in ontwikkeling,
maar toch ook soms een grote over
eenkomst hebben, zowel wat de vorm
als wat de samenstelling betreft.
We zien echter nog iets anders bij
de studie van de ontwikkeling van
diverse brood- en gebaksoorten en
-vormen. En wel iets dat erg merk
waardig, doch tegelijk zeer goed ver
klaarbaar is. Namelijk dat puur hei
dense gewoonten en gebruiken door
het christendom werden overgenomen,
bijgeschaafd, aangevuld soms met
christelijke ideeën en daardoor voor
de massa meer aannemelijk gemaakt.
Bij verbreiding van het christendom
werden de verschillende oorspronke
lijke gebruiken en gewoonten in ere
gehouden, zij het dan ook in min of
meer gekerstende vorm.
Oude geboorte
Een erg merkwaardig, oude gebak
soort kennen we, na een geschiedenis
van ruim twintig eeuwen, nog in de
Duivekater (Eigenlijk Duivelkater).
Deze bijzondere naam heeft vele ge
leerden en onderzoekers van folklo
ristische gebruiken, bij het zoeken
naar een verklaring, hoofdbrekens
gekost. Vooral ook omdat dit brood,
(of beter gebak) naast z'n bijzondere
naam, een eigenaardige vorm heeft.
Eerst de 19e eeuw heeft hierover enig
licht verschaft, toen men ging doen
aan studie van folkloristische gebrui
ken en gewoonten.
Want de Duivekater gaat terug op
de oudste vorm van het offer van
onze voorouders, het magisch offer,
uit de allereerste tijd van de landbouw.
r
'lnvekaeters' n 'kossewaeyeis'
Een „Duuvekaeter" middenge
flankeerd door twee „kossewae
gens" de onderste meer ouder
wetse vorm, laat duidelijk zien di t
eerstgenoemd gebak een grote
„uitgaaf" van het tweede is.
In het laatste geval is de „Vollaard"
dan voorzien van een zgn. „patakon",
een klein porceleinen plaatje, waarop
de afbeelding van een bepaalde be-
scherm-heilige. De bedoeling hiervan
is duidelijk. Ook in Brabant kent men
het „scheenbeen-gebak" en zelfs in
Duitsland en in Zweden en Denemar-
Het is niet met zekerheid te zeggen,
doch het is lang niet denkbeeldig dat
we hier op het spoor zijn van de
„Kossewaegens", of de kerstwagen, al
thans wat de naam betreft.
Zo kunnen we op de Kerst
tafel oude gebaksoorten tegenko
men die een geschiedenis achter
zich hebben, „Duuvekaeters"
„Weïhnachtsstollen" en „Kosse
waegens".... ze zijn oud, maar tóch
nog vers
De eerste hulde, die U werd gebracht,
hebt Gij van nederigen verkozen,
de herders hebben U hun hart
gebracht
Gij hebt altijd het echte, hulpeloze
meer dan volmaakte schijn geacht.
O eeuwig welbehagen Gods,
o vaste grond, o sterke rots,
o gloed die niet verbleekt,
daar nu het wonder is volbracht,
dat gij uw lamp in aardes nacht
ontsteekt, ontsteekt.
Onze voorouders, primitief als ze wa
ren, zochten hulp en vruchtbaarheid
bij de godin van de vruchtbaarheid
„Frigga"! En men dacht deze Frigga
steeds in een mannelijk dier en bij
voorkeur in een kater. Men offerde
de kater dan ook als een soort vrucht
baarheidsdemon, onder het uitspreken
van een bezweringsformule, die macht
gaf over de demon en de godin van
de vruchtbaarheid. Frigga dwong tot
een tegendienst in de vorm van
vruchtbaarheid voor de akkers, ar
beidskracht en voorspoedige groei.
De Duivel-kater werd in later ja
ren vervangen door een deel van de
kat, nl. door een scheenbeen, terwijl
dit scheenbeen, afgebeeld in gebak
ook nü nog in vele bakkerswinkels
wordt verkocht onder de oorspronke
lijke naam van Duivekater. Het is een
smakelijk gezoet stuk brood, dat door
haar fijne samenstelling en mooie ver
siering echter meer tot de gebaksoor
ten gerekend kan worden.
Vooral in de 17e eeuw was de Dui
vekater erg populair. In vele bakke
rijen werden de heerlijk gekruide
broden gebakken. Heel bekend is het
schilderstuk van Jan Steen van „Bak
ker Oostwaard" waarop, onder de lui
fel van het oude bakkershuis, de eta
lage staat afgebeeld, terwijl de bakker
en z'n vrouw vol trots hun bakwaren
tonen. Naast de ouderwetse krakelin
gen, bollen en speculaas of taaigebak
vinden we daarbij ook de Duivekaters
uitgestald.
En nu, ruim drie eeuwen later, kun
nen we de Duivekaters nog eten
Als echte Duivekaters in de Zaan
streek, onder de rook van Amster
dam en als „Duuvekaeters" in on
ze eigen provincie. Met name in
Zeeuwsch-Vlaanderen, b.v. in Hulst,
en in Vlissingen zijn enkele oudere
bakkerszaken waar men nog „Duuve
kaeters" maakt.
Heerlijke smaak
In de vorm van de Duivekater is
nog duidelijk het scheenbeenmode] te
rug te vinden. Het brood is gemaakt
van fijne witte bloem met veel bo
ter, melk en eieren.Een smakelijk
stuk gebak, waarvan allen wel iets
lusten!Opmerkelijk zijn vooral
de fijne insnijdingen die het opper
vlak van het sierbrood opluisteren.
Deze insnijdingen doen de vakman
kennen in z'n vaardigheid en z'n fan
tasie. Allerlei figuren worden aan
gebracht, van bloemmotieven tot
Kerstattributen, als sterren, huist enz.
Sinds jaar en dag worden de „Duu
vekaeters" in Zeeland gebakken in de
tijd van het Germaanse Joelfeest, zo
ongeveer tussen 5 december en 6 ja
nuari, doch met name voor de Kerst
tafel. Jammer dat ze de laatste tien
tallen jaren verdrongen worden door
het meer moderne kerstgebak, als
kerstkransen, kersttaarten.
De „Weihnachtsstol", houdt zich
nog wel wat beter staande in de con
currentiestrijd. Ook dit gebak is af
geleid en ontwikkeld uit een Ger
maans offerbrood (Weihe-nachten:
gewijde nachten, met name doelend
op de „twaalf nacht" van de Joel
tijd der Germanen) echter niet spe
cifiek van Zeeuwse bodem. Het
brood is geïmporteerd uit Duits
land. Niettemin is er verwantschap
tussen de „Weihnachtsstollen" en
onze Zeeuwse „Duuvekaeters".
Ook in Vlaanderen bakken de bak
kers een soort „Duivekater", onder de
naam „Vollaard". Dit gebak, even
eens' een gekruid zoet brood, heeft ook
de eigenaardige scheenbeenvorm met
de ronde knobbels aan de uiteinden.
In het rooms-katholieke Vlaanderen
geldt dit brood als een soort heiligen-
brood. Het wordt niet alleen tijdens
het Kerstfeest genoten, doch ook wel
als verjaardagsgeschenk aangeboden.
lEMBIiND? -
en de Kerstboodschap
Herhaaldelijk beeldde Rembrandt de Vlucht naar Egypte uit. Zo op
deze ets met zijn krachtige wit-zwart-werking en prachtige sfeer
(Vervolg van pag. 2)
k/j aar in het by zonder naar één on-
1 1 derwerp keert Rembrandt telkens
terug. Het is de voorstelling in de
tempel.
ken, onder de naam "van „St. Lucia-
brood" en „Joelgebak".
Kossewaegen
Geheel enig is het Zeeuwse gebak
de „Kossewaegen". Die worden haast
in elke Zeeuwse bakkerswinkel ver-
kocht tijdens de donkere dagen voor
KerstmisDie kan men in elke plaats
tegenkomen. In vorm gelijken ze heel
veel op de „Duivekaters", alleen zijn
ze veel kleiner van stuk. Maar het is
duidelijk te zien dat de Kossewaegen
heel nauw verwant zijn aan de Duive
katers. Ze hebben ook enigszins de
„scheenbeenvorm", langgerekt als ze
zijn met twee koppen aan ieder uit
einde van het broodje. De meer mo
derne naam van de „Kossewaegens"
is „Kersttimp"Het model hiervan is
ook enigszins aangepast om praktisch-
technische redenen.
We kunnen ons nog verwonderen
over de eigenaardige naam „Kosse
waegens": hoe komt men daar nu aan?
„(Duivekaters" is ons duidelijk gewor
den, doch voor „Kossewaegens" kun
nen we op het eerste gezicht niet ver
der komen dan „kerstwagens". Het
woord „kerst" behoeft geen nadere
uitleg, doch hoe men nu aan „wagen"
komt in dit verband was ons tot nog
toe niet duidelijk.
Wessels geeft ons enig vermoeden in
z'n boek „Ons Zeeuws verleden" (uit
gave v. d. Wal, Bruinisse). Hij vertelt
daarin, hoe het in Zeeland gebruike
lijk was, dat in de dagen voor Kerst
mis een „kerstgraan-actie" georgani
seerd werd. Enige jongens die daar
voor aangewezen waren, gingen met
een wagen „de boer op" en bij ieder
die maar graan had verbouwd in de
voorbije zomer kreeg men een zakje
tarwe. De zakken werden op de wa
gen geladen en zo werd in triomf een
rondje over het dorp gemaakt met
deze „kerstwagen"De tarwe werd
gemalen en hiervan werden speciale
kerstbroden gemaakt....
Welke dat waren, wordt niet ver
meld.
Uit de Leidse tijd zijn er al twe«
panelen met dit onderwerp. Het eerste
geeft een detail van de tempel. De
schilder is dan nog maar drieëntwin
tig jaar, doch hij zoekt reeds naar
innerlijke ontroering. Er is niet het
gebaar van Simeon, die zijn grote
profetie uitspreekt, maar er is de
verrassing, die zijn woord teweeg
brengt. Jozef deinst terug. Maria en
Anna luisteren met groot open ogen.
Rembrandt heeft dat alles weergege
ven in een strakke driehoek-composi
tie. Het licht overwint hier het don
ker en het valt in zijn volle glans
op het Kindeke. En ondanks dat het
maar gaat om een detail van de tem
pel, is er een prachtige ruimtewer
king.
De ruimte vindt men grootser dan
ooit terug op het andere doek, dat
Rembrandt schildert in het laatst van
zijn Leidse jaren en dat mede zijn
Amsterdamse tijd inluidt. Daar heeft
de tempel een ruimte, die de schilder
nergens in ons land gevonden kan
hebben en die alleen in een visionaire
verbeelding kan bestaan. In die
enorme overkoepeling plaatst hij zijn
groep. Maar hij houdt die weinigen
bijeen door ze samen te bundelen in
een kegel van licht. Het is een ge
weldig waagstuk, maar toch staat de
Bijbelse voorstelling centraal.
Het is vreemd, dat de schilder ook
later het onderwerp niet laat varen.
Geen mode schreef hem het telkens
kiezen van dit verhaal voor. Het was
tevoren nooit geschilderd en ook na
dien kwam het nimmer op de voor
grond. Maar Rembrandt moet het per
soonlijk als iets heel groots hebben
opgevat. In steeds weer andere com
positie keert het verhaal terug. Een
maal, acht jaar na het Leidse doek, is
de profetes Anna de hoofdfiguur, een
indrukwekkende, ongebogen vrouw,
die de duif van de Geest als een licht
op haar hoofd draagt. Weer vijftien
jaar later, uit 1564, is er die hoge ets
van het gebeuren. De tempeldienaar
en de hogepriester contrasteren in
hun rijke gewaden met de oude Si
meon die het Kind toont. Maar het
mystieke licht heeft de grijsaard ge
kozen. Hier is geen verrassing, maar
overgave het onderwerp. De overgave
van een lofzingende Simeon.
De jaren gaan heen; de verinni
ging in Rembrandts werk neemt
toe. Aan de avond van zijn leven
voltooit hij een schilderij met de
Verlozen Zoon. Daarin is de thuis
komst van een verloren kind op
het diepst begrepen. De avond is
gevallen. Het is haast nacht.
En dan is er het getuigenis van
twee schilders: ze hebben voor
Rembrandts dood een onvoltooide
schilderij op zijn atelier gezien.
Het doek hangt nu in Stockholm.
Het is niet af; het is verknoeid;
het geeft alleen maar te raden.
Maar het is wederom en tenslotte
een Simeon in de tempel. Maar nu
zo verinnerlijkt, dat het ook in zijn
slechte staat een gebed is: „Nu
laat Gij, Here, uw dienstknecht
gaan in vrede, naar Uw Woord.
Want mijn ogen hebben Uw heil
gezien."