Ucut
en
w
de Zeeuwse
kunststam
GEZONGEN WERD ER WEL
I
I
Religieuze poëzie der Nederlanden
iJLuJAUiJ!
Vijftig jaar geleden trok Co Bommeljé
uit Goes weg
(Van één onzer verslaggeefsters.)
MAAR....
ZANGONDERWIJS WAS ER NIET
mee, met dat vak zingen. Aan an
dere vakken, lezen, taal, rekenen
was al vele jaren lang gedokterd,
om tot nieuwere en betere metho
des te komen, maar zingen, nee
daar was eigenlijk geen methode
voor.
Nieuwe loot aan
DRESSUUR I
Door de eeuwen heen hetzelfde
zoeken en
I
glIlMUlillUillW
I
verlangen
en nu
Muzikale opvoeding vroeger
DRESSUUR
„Geen behoefte aan
cultuur”
8
Mevrouw Soesman’s
leerlingen voor 't voetlicht
J-J et menselijk lichaam omvormen tot een ar
tistiek instrument is moeilijk. De beoefe
ning van deze kunst vond in Zeeland tot voor
kort hoegenaamd geen aanhangers. Lofwaardig
is dan ook het initiatief, ruim een jaar geleden
genomen door mevrouw G. M. Soesman-Huf-
fenreuter uit Domburg, welk is uitgegroeid tot
een balletcursus „Modern-Klassiek”, die Dins
dagavond in de Schouwburg haar eerste open
bare les beleefdi
Het begin van een schitterende loopbaan
Niemand dacht
aan de psychologische
achtergrond
pagina 7
eigen Zeeuws ballet
IR
|)u»
lliiill
■H
tij
Naar een
„Uitgever!”
ImaHl lüllbimilhiillll
Spiegel van het Zeeuwse culturele leven onder redactie van G. H. de Jong
1 I
ZEEUWSCH DAGBLAD
17 Februari 1955
Donderdag
'IMiliilllll
uaaca
Overheidsbe-
van
C. J. BARTH.
IHHIIIII
iiiniqi
H»
„Mijn Geest wordt uitgestort op
[alle vlees.
Wie niet voor mij is, is tegen
[Mij geweest’’,
seint een Geheime Zender wit
[en hees.
Ik leef in uw laatste dagen,
ik leef in uw laatste angst.
Gij zijt aan mijn kruis geslagen
dit zijn uw laatste dagen,
dit is uw laatste angst.
'»U
V
Toch kan ik me niet indenken,
dat dit door de kinderen als een
ernstig gemis werd opgevat. Ze wis
ten nu eenmaal niet beter en, be
halve een enkele uitzondering, had
den ze er geen flauw besef van,
welk een wonderschone wereld de-
rele leven In Zeeland.
H.
i <&?S> <2^ê> ^S> Os=©
Q <&^S> <s> O2=e> <9&è> <Qs=u>
<2^© <2^© <Q#©> <2^©
3EÜI
ras?
Fred Boshart, dirigent van het
Nederlands Omroepkoor, is Zon
dagnacht in zijn woning te Laren
overleden.
L.
Schagen-Dalman,
die voor een vlekkeloze
dagavond in de Schouwburg haar eerste
bare les beleefde.
maaai woraen naar ue roman van
Piet Bakker, „Ciske de Rat”.
De jaarprijzen van de Stichting
Kunstenaarsverzet 19421945, elk
groot 1000,zijn dit jaar uitge
reikt aan de landschapschilder G.
Benner te Groningen en aan de
schrijfster mevrouw Henriètte van
Eyk.
Het Concertgebouworkest heeft
een uitnodiging ontvangen ter ge
legenheid van de Mozartherden-
king in 1956, onder leiding van
Eduard van Beinum enige concer
ten te geven in Wenen.
Natuurlijk waren die zanglessen
wel zeer afhankelijk van de per
soon voor de klas. Er waren in die
tijd scholen genoeg, die een aparte
zangklasse hadden, waarbij uitste
kend gezongen werd. Maar dit had
met vorming niets uit te staan. Hier
werd een staaltje van muzikale
dressuur weggegeven, meestal voor
een bepaalde gelegenheid. Maar
daarna waren die leerlingen nog
even ver. Van enig inzicht in de
aard en het wezen der muziek was
geen sprake.
Behalve een zekere psychologi
sche grondslag zouden nog heel wat
meer factoren aan te wijzen zijn,
waardoor dat gekomen is. Het zou
bijvoorbeeld heel interessant zijn,
eens na te gaan welke invloed de
religie had en heeft bij de muzi
kale vorming; en dit eventueel te
vergelijken tussen Protestant en
Rooms-Katholiek. Het bestek van
dit artikel laat dat echter niet toe
en daardoor zullen we het meest op
de practische zijde moeten letten.
Zowel vroeger als nu hebben we
te maken met een muzikale vor
ming in en buiten de school. En dan
had vroeger de vorming buiten de
school de beste papieren. Wanneer
we ons n.l. eens realiseren, wat er
vroeger eigenlijk op de school aan
muzikale vorming werd gedaan,
dan was dit toch maar een be
droefd klein beetje.
Meer dan eens werd vroeger, en
dat is heus nog niet zo lang gele
den, als doel van het zangonderwijs
aangegeven: de kinderen zoveel
mogelijk liederen mee te geven.
Daarbij was dan meestal geen
sprake van de manier, waarop dit
dan moest gebeuren, van de wijze,
waarop die liederen werden uitge
voerd, om nog maar niet te spreken
van enige zangtechniek, zoals stem-
vorming, ademhaling, uitspraak en
wat dies meer zij.
Al was deze doelstelling zeer
aanvechtbaar, (later hierover meer)
het zou heus nog wel mee gegaan
zijn, als er in de practijk nog maar
iets van terecht was gekomen. Hfie
vaak gebeurde het niet, dat met de
zangles nog al eens gesmokkeld
werd, of dat hij zelfs helemaal maar
werd overgeslagen? Enfin, wie
weet, hoe vaak dat nu ook nog ge
beurt.
een
15 Februari 50 jaar verbonden was aan boek-
handel-uitgeverij Bijleveld te Utrecht, is n.l. in 1887
in Goes geboren en met plezier brengt hij zo nu
en dan een bezoek aan zijn moeder, die daar nóg
woont.
I lesu, siet mi aen.
Dit zegt de onbekende Middel
eeuwse dichter.
En de in 1905 geboren dichter
Gerrit Achterberg roept eigenlijk
om hetzelfde als hij schrijft:
a, ja...”, zegt de heer Bommeljé, terwijl hij
gedachteloos zijn hand langs zijn zilvergrijze
baard laat glijden, „Goes heeft nog steeds
bijzondere bekoring voor me”. De man, die op
Weer onder zeil, over de een-
[zaamheden
oceanen die mij van U
[scheiden,
Christus wil mij verschijnen aan
[den einder.
Het verlangend uitzien, dat is het
wat men steeds weer aantreft in
de bundel religieuze poëzie, verza-
pield door Michel van der Plas en
uitgegeven door het Spectrum in de
Prisma-reeks.
Oneindig en talloos zijn de varia
ties op dit oer-thema, even gevari
eerd en verscheiden als de 110 dich
ters van alle tijden, waarvan de ge
dichten in de bundel zijn opgeno
men.
Meer dan 100 dichters. Maar wie
denkt dat deze 100 dichters allen
Christenen zijn, wordt een illusie
armer. Geen Christenen, die trouw
's Zondags twee maal ter kerke gin
gen.
Wél mensen die zoeken, die een
beslissende factor in hun leven mis
sen, die Hem vermoeden zonder ’n
redelijke kennis te hebben. Het zijn
mensen, die zo in hun nood de
mooiste verzen schreven. „Ook zijn
er”, zo schrijft Michel van de Plas
in zijn inleiding, „die Hem vrezen.
Weinig zijn er, die Hem werkelijk
bezitten, liefhebben boven alles,
vertrouwen boven alles, verlangen
boven alles.”
Daar is dan eerst het lied van de
onbekende dichter in de Middel
eeuwen, de schepping van de reli
gieuze gemeenschap die het vers zei
en herzei, schreef en herschreef..
Dit klare en ontroerende lied is
vaak het resultaat van een rijke
volkscultuur. Zoals:
ES
De Overheid heeft het dus min of
meer gedaan, want zo lezen we
weer ergens anders in dit Memo
randum, na de oorlog is het besef
groeiend, dat de zorg voor de ont
plooiing van het kunstleven tot de
taak van de overheid behoort en
de kunstpolitiek onverbrekelijk
deel moet uitmaken van de alge
mene welzijnsverzorging door de
Overheid. De Federatie heeft het
ze klankenwereld is, met name voor
de ontvankelijke kinderziel. Ook
behoefde zo’n zanghalfuurtje geen
kwelling te zijn.
Wij herinneren ons een zangles
in de twintiger jaren. De klasse-on-
derwjjzer was niet „muzikaal”, dus
maakte hij bij het zanguur plaats
voor het hoofd der school, die nog
het voorrecht had ambulant te zijn.
Deze geweldige man trad binnen
met een armvol zangboeken, wat op
ons direct al een geweldige indruk
maakte. Hij nam plaats achter de
lessenaar en begon: „Zeg maar na:
Wilhelmus van Nassouwe.” Hij be
gon namelijk iedere nieuwe cursus
met het volkslied. Op zich zelf zeer
loffelijk, alleen leerde hij er muur
vast die rhythmische onjuistheid in,
die nog zo vaak in ons mooie volks
lied wordt gehoord. Vervolgens
kreeg het hele vaderlandse liede
renrepertoire een beurt. En hierin
school juist de bekoring van de
zangles, want enkele leerlingen be
zaten een fabelachtig vermogen, om
op ieder volkslied een eigen tekst
te improviseren. Zo ontstond bijv,
het schone lied: O, dierbaar plekje
grond, waar eens spinazie stond; zo
pas gezaaid. En met deze liederen
schat werden we dan later de we
reld ingestuurd
V
Och, laten we aan de andere kant
ook niet te hard oordelen. De mees
ters van toen hadden zelf ook prac-
tisch geen zangopleiding gehad, en
er waren er toch ook zeer velen, die
met hart en ziel deden, wat ze kon
den. Maar de feiten wijzen uit, dat,
trots misschien gunstige uitzonde
ringen er daadwerkelijk geen zang
onderwijs was. Er werd op de een
of andere manier gezongen, dat was
alles.
Het is moeilijk te zeggen welke
gedichten uit welke tijd het meest
aanspreken, die van de laatste tijd,
die van de Middeleeuwen of mis
schien die uit de gouden eeuw.
Michel van der Plas is geheel
naar eigen smaak te werk gegaan,
bij de samenstelling van de bundel.
Hij heeft de mooiste religieuze ge
dichten uitgekozen. Geen wonder,
dat het ene tijdperk met veel meer
verzen is vertegenwoordigd dan het
andere.
Veel oude bekenden, die we bijna
weer vergeten waren, zijn we in
deze bundel tegen gekomen. Ook
zijn er gedichten, die we er in mis
sen. Maar hoe kan dat ook anders.
Is misschien juist niet het aantrek
kelijke van deze bundel dat het een
mens, de dichter Michel van der
Plas, is geweest, die ze samenstel
de, en zonder dat hij het zelf mis
schien wist toch een stempel op
deze bundel drukte; de dichter Mi
chel van der Plas, die zijn Psalm
zo eindigde:
Een nieuw lied voor den Heer
met pauk en cymbaal
en bij cither en luit en schalmei:
een nieuw lied voor den Heer
in uw mond in uw taal,
want wie geeft u de liederen
[dan Hij
Het loflied, dat opvallend weinig
in de Nederlandse religieuze poëzie
voorkomt.
T7oor de Cineac te Amsterdam
y stonden draaiorgels opgesteld,
toen daar de première ging van de
Nederlandse film „Willem Parel”.
Een passender decorum voor deze
film van de Amsterdamse orgel
man, die het zo vaak te doen had
met de bewoners van de Apollo-
laan, was haast niet mogelijk.
In de aula van het gemeentemu
seum te Den Haag wordt een ten
toonstelling gehouden van wer
ken van de in 1944 overleden schil
der Piet Mondriaan.
In Amsterdam is opgericht de
filmproductiemaatschappij „Am
sterdam” N.V. Het ligt in de be
doeling om regelmatig films te
produceren. De eerste film zal ge-
W) oeten we de Nederlandse Fe-
p deratie van Beroepsvereni
gingen van Kunstenaars ge
loven, dan heeft de grote meer
derheid van de Nederlandse be
volking geen behoefte aan cultuur.
In een Memorandum, gericht aan
de leden van de Tweede Kamer,
schrijft deze Federatie dat tenmin
ste en ze noemt dit een zorgwek
kend verschijnsel. Alsof deze alar
merende woorden nog niet genoeg
zijn, lezen we verder in het Me
morandum, dat het begrip cul
tuurspreiding een lege leuze is als
aan de vorming van publiek geen
aandacht wordt besteed en de
planning dienaangaande in het
overheidsbeleid geen plaats van be
tekenis inneemt. Ten aanzien van
de jeugd geldt dit bezwaar niet
minder.
menten, haar pupillen,
weten te bespelen.
Het creatief vermo
gen van de leerlingen
maakte de verschillen
de stemmingsstukjes tot
ware juweeltjes. Opval
lend waren de prestaties
van Helena en Carla Ly
nes Soesman, wier ar
tistieke individualiteit
inspirerend werkte op
de anderen. Terecht
werden zij in de bloe
menhulde
Soesman
eveneens
mevr,
van
grote heilsfeiten, getuigend van
zonde en boete en smekend om
vergeving. Het is de Middel
eeuwse dichter Hadewijch en de
onbekend gebleven dichters, die
tot ons spreken in hun ontroe
rende en directe taal, een taal
waaruit ook het onuitsprekelijk
verlangen spreekt naar vrede en
rust, naar eindelijk stil en bij
God te zijn.
En door de eeuwen heen blijft
dit verlangen in de Nederlandse
poëzie spreken, zij het dat het
persoonlijker, verscheurder en in
de laatste halve eeuw wanho
piger, opstandiger, maar ook in
tenser wordt.
Maar steeds worstelt de Neder
landse dichter in zijn zoeken en
ontmoeting met God, waar hij weet
of vermoedt, dat zijn ziel de vol
maaktheid zal vinden.
Mijn roepen en wil ic niet laten,
Mocht ic ghenade ontfaen,
Noch roepe ic, macht mi baten:
den niet, Heer Jesu, die u kruisten”,
de grote en kleine kunstenaars uit
de gouden eeuwen, van de indivi
duele zelfstandige mens, die toch o
zo sterk weer zijn diepe afhanke
lijkheid voelt. Het „T’en zijn de Jo
den niet, Heer Jesu, die u kruisten”,
dat eindigt met „Want dit is al ge
schied, eilaas, om mijne zonden”,
van Revius. Óf van de vaak zo we
reldse Bredero als hij zegt: „Leer
mij, o God, mijn boze lust bestrij
den en verwinnen, Geef mij in den
gemoede rust”.
Eindelijk, in de bundel verder
bladerend, komen we bij de mo
derne dichter, die sceptisch, critisch
eerlijk en opstandig is, maar die de
dingen opnieuw beleeft, verbeten-
fel:
Ic wil mi gaen vermeiden,
In Jesus liden groot,
Van daer en wil ic niet scheiden
Int leven noch in die doot.
Of ja, toch wel. Daar was de be
roemde methode Chevé. Deze stel
de de noten voor door cijfers. Dat
namen de kinderen al heel gauw
over en vormde dus een pracht
hulpmiddel bij het zingen. Dat dit
prachtige hulpmiddel leidde tot een
absoluut muzikaal analfabetisme
heeft men dan niet ingezien, of niet
willen inzien.
erg gevonden dat in de Memorie
van Toelichting op de Begroting
van O. K. en W. de opmerking
stond, dat gesproken kan worden
van een zekere afronding van het
Overheidsbeleid ten aanzien van
de kunst. Een zeker rustpunt was
dus bereikt in de
moeiing, zo dacht de Federatie en
daarom raadt zij de Overheid aan
de kunstpolitiek te baseren op een
duidelijk inzicht in de maatschap
pelijk culturele verhoudingen van
vandaag en morgen en deze ten uit
voer te leggen in een hecht ver
band van een omvattend plan, dat
zich over een reeks van jaren uit
strekt.
Ja, en die cultureel maatschap
pelijke verhoudingen zijn niet zo
gunstig. Want de Federatie waar
schuwt verder tegen een twijfel
achtig niveau van kunstuitingen
en zegt dat aan de opleiding van
kunstenaars geen voldoende aan
dacht wordt geschonken.
Het ziet er dus niet zo best uit
en minister Cats heeft weer een
probleem om over te denken. Geen
behoefte aan cultuur? Nu weten
we niet op welk onderzoek onze
beroepskunstenaars deze bewering
baseren, maar we zijn eigenlijk een
beetje bang, dat deze kunstenaars
onder cultuur verstaan alle kunst,
beoefend door de beroepsartisten.
Want, zo staat in het Memorandum,
het is zeer verontrustend, dat één
op de vijf Nederlanders een to
neelvoorstelling in 1953 bezocht en
een gelijk aantal een concert. Mis
schien dat onze beroepskunstenaars
het begrip cultuur wel wat al te
eng hebben genomen, wat men toch
eigenlijk niet mag verwachten van
deze mensen.
In ieder geval, we geloven er
niets van dat de overgrote meer
derheid van het Nederlandse volk
geen behoefte heeft aan cultuur.
En dat de zorg voor de ontplooiing
van het kunstleven behoort tot de
taak van de Overheid komt ons
voorlopig ook wat al te kras voor.
De beroepskunstenaars hebben
natuurlijk niet helemaal ongelijk,
maar als we ons zorgen maken over
het rustpunt in het Overheidsbe
leid, dan is het omdat we wel graag
wat meer subsidie zouden zien
gaan naar de culturele randgebie
den. Maar dit is echter een heel
ander onderwerp.
„Reeds als kleine jongen werd ik, zowel in letter
lijke als in figuurlijke zin, met mijn neus in de boeken
gedrukt”, zegt de jubilaris. „Mijn vader, die veel be
langstelling koesterde voor de verschillende geestelijke
stromingen, las erg veel. Bovendien had zijn vriend,
J. J. Visser, een boekhandel in Goes, waaraan ook een
bibliotheek verbonden was. Als ik Zondags mee mocht
op visite, kreeg ik al allerlei boekjes om „me stil te
houden”!”
De belangstelling voor het boek werd dus al vroeg
gewekt en toen Co eenmaal op de U.L.O. was, ging hij
voort te zetten. Met als enige assistente de zuster van
helpen. Het was dan ook vanzelfsprekend, dat hij Vis
sers bediende, die ging emigreren, opvolgde. Hij was
toen ongeveer veertien jaar.
In de jaren die volgden leerde hij ontzettend veel
van Visser. De jonge Bommeljé legde bovendien veel
belangstelling aan de dag voor de sociale en politieke
situaties. Bij Visser ontmoette hij voor het eerst Jhr
de Savornin Lohman, die een van de prominente figu
ren van zijn partij was.
Toen Co 16 jaar was stierf de heer Visser en de
jongen stond plotseling voor de taak om de zaak alleen
voort te zetten. Met is enige assistente de zuster van
de overledene, dreef hij de boekhandel vier maanden,
waaronder ook de drukke Decembermaand.
De heer Visser werd opgevolgd door de heer Hopster
en deze op zijn beurt weer door de heer A. van Klave
ren. Maar Co wilde verder en hij besefte wel, dat de
kansen om vooruit te komen in Goes, dat toen nog veel
In 1912 verliet Riek de zaak en zij werd opgevolgd
door de heer W. J. Lubbers. Tussen Bommeljé en Lub
bers ontstond een hechte vriendschap en na enkele
jaren werden zij compagnons. In 1925 werd een lang
gekoesterde wens van Bommeljé vervuld: Bijleveld
werd weer uitgeverij. De eerste uitgave, was ds Jon-
ker’s „Overdenkingen”. Hét succes was „Van het Wes
telijk front geen nieuws” van Remarque. In een half
jaar werden hiervan 65.000 exemplaren verkocht. Men
is nu aan het 123ste duizendtal bezig.
Thans zijn in de beroemde Bijleveldserie reeds 56
delen verschenen, die alle handelen over psychologi
sche, sociologische of paedagogische onderwerpen. Ook
de serie Christelijke Klassieken maakt veel opgang.
De heer Bommeljé vindt zijn beroep één van de
mooiste beroepen die er zijn. Hij is zeer goed door
drongen van het feit, dat op zijn schouders een grote
verantwoordelijkheid rust. Boeken zijn nu eenmaal
zeer sterke beïnvloeders van de volksgeest. Maar de
roeping ontbreekt bij de heer Bommeljé niet en hij
denkt er dan ook nog niet over om met pensioen te
gaan.
|~7 r bestaat een principieel ver-
schil tussen de muzikale opvoe-
ding van vroeger en thans.
Tenminste, als men vroeger van op
voeding spreken kon, terwijl aan de
andere kant ook de gedachte niet
overheersen moet, dat heden ten
dage alles in dit opzicht is bereikt.
De grote vooruitgang is echter, dat
vandaag aan de dag de overtuiging
heerst, dat ook de muzikale opvoe
ding een essentieel deel van de al
gemene vorming is. Iets, dat men
vroeger zeker niet zeggen kon, of
althans niet in practijk werd ge
bracht. Natuurlijk zijn er ook grote
practische verschillen, die boven
dien nog meer in het oog lopen dan
de principiële. Maar het merkwaar
digste is toch wel, dat de algemene
visie en het uitgangspunt van de
muzikale opvoeding zo veranderd
zijn.
anneer de Nederlandse
poëzie voor het eerst
een verstaanbare klank
krijgt en door de eeuwen tot
ons komt, dan zijn dat veelal
religieuze verzen, gewijd aan de
grote heilsfeiten, getuigend
begeleiding zorg droeg
bedacht werd betrok
ken.
Het enthousiaste pu
bliek toonde zijn waar
dering in menig dank
baar applaus.
Voorlopig zijn het, op
een uitzondering na,
vrouwelijke krachten,
waarover mevr. Soes
man de beschikking
heeft.
Er bestaan echter
plannen voor het oprich
ten van een jongens
klasse. Indien dit lof
waardig streven finan
cieel in staat gesteld
zou worden nog grotere
activiteiten aan de dag
te leggen, zal dit onge
twijfeld uitgroeien tot
een fundament voor een
eigen Zeeuws Ballet.
Deze „jongste spruit
aan de Zeeuwse Kunst
stam”, zoals de heer
Soesman het in zjjn ex
plicaties noemde, zien
we graag uitbotten tot
een stevige tak, tot een
sieraad voor het cultu- pe grjtse Liberaal Davies is voor
gedragen voor de Nobelprijs voor
de vrede.
voor mevr.
waarbij
de pianiste,
W. S. M. I.
De talrijke aanwezi
gen hebben van deze
eerste, amateuristische
schreden op het glibbe
rige pad van de ballet-
kunst in Zeeland volop
kunnen genieten.
Mevr. Soesman, die
naast de algehele lei
ding van de avond cho
reografie en costuums
welke laatste door
nun subtiele schoonheid
telkenmale de aandacht
vroegen en het ontbre
ken van een passend de-
c°r vaak wegcijferden
voor haar rekening
nam, heeft de goede
snaren van haar Instru-
kleiner was dan nu, niet bepaald groot waren. Hij sol
liciteerde bij de erven J. Bijleveld te Utrecht, en zijn
eerste sollicitatiebrief had al succes. Toen hij 17 jaar
was, deed hij, om precies te zijn op 15 Februari 1905,
zijn intrede in de boekhandel, waar de zusters Bjjlevela
de scepter zwaaiden. Riek was bijzonder bekwaam en
vooral aan haar heeft Bommeljé veel te danken.
De sociale toestanden waren in die tijd wel een
beetje anders dan nu en Co stond van ’s morgens 8 tot
’s avond half 10 in de zaak, zodat er niet veel vrije- -
tijd overbleef. Maar zijn beroep was tegelijkertijd zijn
liefhebberij en hij heeft nooit spijt gehad van zijn
keuze.
’s Morgens om 7 uur nam hij al lessen en zijn Zon
dagen besteedde hij aan evangelisatiewerk. Zijn ouders
behoorden tot de Vrije Evangelische Gemeente en hun
kinderlijk geloof is de heer Bommeljé altijd bijgeble
ven. Hij richtte jongensbonden op in de achter
buurten en deze werden weldra door ongeveer .140
jongens bezocht.
En dan ’t liederenrepertoire. Dit
is een gevaarlijk terrein, want nog
vele van deze liederen zijn momen
teel gemeengoed. Maar het is toch
waar, dat vroeger ontzettend veel
sentimentele 19e eeuwse liedjes
werden geleerd, terwijl, om een
sprekend voorbeeld te noemen, ge
lovige mensen, die gaarne psalmen
zongen, meestal niet verder kwa
men dan een derde deel van die
psalmen, en dan alleen dat beetje,
dat ’s Zondags in de kerk werd ge
zongen, want op school werden die
niet geleerd. Niet, dat er geen
psalmteksten werden geleerd, in te
gendeel, iedere Maandag één. Maar
enige technische kennis, die bij het
zingen van (onbekende) psalmen
toch wel noodzakelijk is, werd niet
bij gebracht.
Werd er bij de vroegere zangles
sen uitgegaan van enige psycholo
gische achtergrond? In het geheel
niet. Ik maak mij sterk, dat er vroe
ger niet eens aan zulk een achter
grond gedacht werd. Wat had nu
zingen uit te staan met zielkunde.
Dat was te absurd om over te spre
ken.
Men zat er eigenlijk een beetje