Ucut en w de Zeeuwse kunststam GEZONGEN WERD ER WEL I I Religieuze poëzie der Nederlanden iJLuJAUiJ! Vijftig jaar geleden trok Co Bommeljé uit Goes weg (Van één onzer verslaggeefsters.) MAAR.... ZANGONDERWIJS WAS ER NIET mee, met dat vak zingen. Aan an dere vakken, lezen, taal, rekenen was al vele jaren lang gedokterd, om tot nieuwere en betere metho des te komen, maar zingen, nee daar was eigenlijk geen methode voor. Nieuwe loot aan DRESSUUR I Door de eeuwen heen hetzelfde zoeken en I glIlMUlillUillW I verlangen en nu Muzikale opvoeding vroeger DRESSUUR „Geen behoefte aan cultuur” 8 Mevrouw Soesman’s leerlingen voor 't voetlicht J-J et menselijk lichaam omvormen tot een ar tistiek instrument is moeilijk. De beoefe ning van deze kunst vond in Zeeland tot voor kort hoegenaamd geen aanhangers. Lofwaardig is dan ook het initiatief, ruim een jaar geleden genomen door mevrouw G. M. Soesman-Huf- fenreuter uit Domburg, welk is uitgegroeid tot een balletcursus „Modern-Klassiek”, die Dins dagavond in de Schouwburg haar eerste open bare les beleefdi Het begin van een schitterende loopbaan Niemand dacht aan de psychologische achtergrond pagina 7 eigen Zeeuws ballet IR |)u» lliiill ■H tij Naar een „Uitgever!” ImaHl lüllbimilhiillll Spiegel van het Zeeuwse culturele leven onder redactie van G. H. de Jong 1 I ZEEUWSCH DAGBLAD 17 Februari 1955 Donderdag 'IMiliilllll uaaca Overheidsbe- van C. J. BARTH. IHHIIIII iiiniqi H» „Mijn Geest wordt uitgestort op [alle vlees. Wie niet voor mij is, is tegen [Mij geweest’’, seint een Geheime Zender wit [en hees. Ik leef in uw laatste dagen, ik leef in uw laatste angst. Gij zijt aan mijn kruis geslagen dit zijn uw laatste dagen, dit is uw laatste angst. '»U V Toch kan ik me niet indenken, dat dit door de kinderen als een ernstig gemis werd opgevat. Ze wis ten nu eenmaal niet beter en, be halve een enkele uitzondering, had den ze er geen flauw besef van, welk een wonderschone wereld de- rele leven In Zeeland. H. i <&?S> <2^ê> ^S> Os=© Q <&^S> <s> O2=e> <9&è> <Qs=u> <2^© <2^© <Q#©> <2^© 3EÜI ras? Fred Boshart, dirigent van het Nederlands Omroepkoor, is Zon dagnacht in zijn woning te Laren overleden. L. Schagen-Dalman, die voor een vlekkeloze dagavond in de Schouwburg haar eerste bare les beleefde. maaai woraen naar ue roman van Piet Bakker, „Ciske de Rat”. De jaarprijzen van de Stichting Kunstenaarsverzet 19421945, elk groot 1000,zijn dit jaar uitge reikt aan de landschapschilder G. Benner te Groningen en aan de schrijfster mevrouw Henriètte van Eyk. Het Concertgebouworkest heeft een uitnodiging ontvangen ter ge legenheid van de Mozartherden- king in 1956, onder leiding van Eduard van Beinum enige concer ten te geven in Wenen. Natuurlijk waren die zanglessen wel zeer afhankelijk van de per soon voor de klas. Er waren in die tijd scholen genoeg, die een aparte zangklasse hadden, waarbij uitste kend gezongen werd. Maar dit had met vorming niets uit te staan. Hier werd een staaltje van muzikale dressuur weggegeven, meestal voor een bepaalde gelegenheid. Maar daarna waren die leerlingen nog even ver. Van enig inzicht in de aard en het wezen der muziek was geen sprake. Behalve een zekere psychologi sche grondslag zouden nog heel wat meer factoren aan te wijzen zijn, waardoor dat gekomen is. Het zou bijvoorbeeld heel interessant zijn, eens na te gaan welke invloed de religie had en heeft bij de muzi kale vorming; en dit eventueel te vergelijken tussen Protestant en Rooms-Katholiek. Het bestek van dit artikel laat dat echter niet toe en daardoor zullen we het meest op de practische zijde moeten letten. Zowel vroeger als nu hebben we te maken met een muzikale vor ming in en buiten de school. En dan had vroeger de vorming buiten de school de beste papieren. Wanneer we ons n.l. eens realiseren, wat er vroeger eigenlijk op de school aan muzikale vorming werd gedaan, dan was dit toch maar een be droefd klein beetje. Meer dan eens werd vroeger, en dat is heus nog niet zo lang gele den, als doel van het zangonderwijs aangegeven: de kinderen zoveel mogelijk liederen mee te geven. Daarbij was dan meestal geen sprake van de manier, waarop dit dan moest gebeuren, van de wijze, waarop die liederen werden uitge voerd, om nog maar niet te spreken van enige zangtechniek, zoals stem- vorming, ademhaling, uitspraak en wat dies meer zij. Al was deze doelstelling zeer aanvechtbaar, (later hierover meer) het zou heus nog wel mee gegaan zijn, als er in de practijk nog maar iets van terecht was gekomen. Hfie vaak gebeurde het niet, dat met de zangles nog al eens gesmokkeld werd, of dat hij zelfs helemaal maar werd overgeslagen? Enfin, wie weet, hoe vaak dat nu ook nog ge beurt. een 15 Februari 50 jaar verbonden was aan boek- handel-uitgeverij Bijleveld te Utrecht, is n.l. in 1887 in Goes geboren en met plezier brengt hij zo nu en dan een bezoek aan zijn moeder, die daar nóg woont. I lesu, siet mi aen. Dit zegt de onbekende Middel eeuwse dichter. En de in 1905 geboren dichter Gerrit Achterberg roept eigenlijk om hetzelfde als hij schrijft: a, ja...”, zegt de heer Bommeljé, terwijl hij gedachteloos zijn hand langs zijn zilvergrijze baard laat glijden, „Goes heeft nog steeds bijzondere bekoring voor me”. De man, die op Weer onder zeil, over de een- [zaamheden oceanen die mij van U [scheiden, Christus wil mij verschijnen aan [den einder. Het verlangend uitzien, dat is het wat men steeds weer aantreft in de bundel religieuze poëzie, verza- pield door Michel van der Plas en uitgegeven door het Spectrum in de Prisma-reeks. Oneindig en talloos zijn de varia ties op dit oer-thema, even gevari eerd en verscheiden als de 110 dich ters van alle tijden, waarvan de ge dichten in de bundel zijn opgeno men. Meer dan 100 dichters. Maar wie denkt dat deze 100 dichters allen Christenen zijn, wordt een illusie armer. Geen Christenen, die trouw 's Zondags twee maal ter kerke gin gen. Wél mensen die zoeken, die een beslissende factor in hun leven mis sen, die Hem vermoeden zonder ’n redelijke kennis te hebben. Het zijn mensen, die zo in hun nood de mooiste verzen schreven. „Ook zijn er”, zo schrijft Michel van de Plas in zijn inleiding, „die Hem vrezen. Weinig zijn er, die Hem werkelijk bezitten, liefhebben boven alles, vertrouwen boven alles, verlangen boven alles.” Daar is dan eerst het lied van de onbekende dichter in de Middel eeuwen, de schepping van de reli gieuze gemeenschap die het vers zei en herzei, schreef en herschreef.. Dit klare en ontroerende lied is vaak het resultaat van een rijke volkscultuur. Zoals: ES De Overheid heeft het dus min of meer gedaan, want zo lezen we weer ergens anders in dit Memo randum, na de oorlog is het besef groeiend, dat de zorg voor de ont plooiing van het kunstleven tot de taak van de overheid behoort en de kunstpolitiek onverbrekelijk deel moet uitmaken van de alge mene welzijnsverzorging door de Overheid. De Federatie heeft het ze klankenwereld is, met name voor de ontvankelijke kinderziel. Ook behoefde zo’n zanghalfuurtje geen kwelling te zijn. Wij herinneren ons een zangles in de twintiger jaren. De klasse-on- derwjjzer was niet „muzikaal”, dus maakte hij bij het zanguur plaats voor het hoofd der school, die nog het voorrecht had ambulant te zijn. Deze geweldige man trad binnen met een armvol zangboeken, wat op ons direct al een geweldige indruk maakte. Hij nam plaats achter de lessenaar en begon: „Zeg maar na: Wilhelmus van Nassouwe.” Hij be gon namelijk iedere nieuwe cursus met het volkslied. Op zich zelf zeer loffelijk, alleen leerde hij er muur vast die rhythmische onjuistheid in, die nog zo vaak in ons mooie volks lied wordt gehoord. Vervolgens kreeg het hele vaderlandse liede renrepertoire een beurt. En hierin school juist de bekoring van de zangles, want enkele leerlingen be zaten een fabelachtig vermogen, om op ieder volkslied een eigen tekst te improviseren. Zo ontstond bijv, het schone lied: O, dierbaar plekje grond, waar eens spinazie stond; zo pas gezaaid. En met deze liederen schat werden we dan later de we reld ingestuurd V Och, laten we aan de andere kant ook niet te hard oordelen. De mees ters van toen hadden zelf ook prac- tisch geen zangopleiding gehad, en er waren er toch ook zeer velen, die met hart en ziel deden, wat ze kon den. Maar de feiten wijzen uit, dat, trots misschien gunstige uitzonde ringen er daadwerkelijk geen zang onderwijs was. Er werd op de een of andere manier gezongen, dat was alles. Het is moeilijk te zeggen welke gedichten uit welke tijd het meest aanspreken, die van de laatste tijd, die van de Middeleeuwen of mis schien die uit de gouden eeuw. Michel van der Plas is geheel naar eigen smaak te werk gegaan, bij de samenstelling van de bundel. Hij heeft de mooiste religieuze ge dichten uitgekozen. Geen wonder, dat het ene tijdperk met veel meer verzen is vertegenwoordigd dan het andere. Veel oude bekenden, die we bijna weer vergeten waren, zijn we in deze bundel tegen gekomen. Ook zijn er gedichten, die we er in mis sen. Maar hoe kan dat ook anders. Is misschien juist niet het aantrek kelijke van deze bundel dat het een mens, de dichter Michel van der Plas, is geweest, die ze samenstel de, en zonder dat hij het zelf mis schien wist toch een stempel op deze bundel drukte; de dichter Mi chel van der Plas, die zijn Psalm zo eindigde: Een nieuw lied voor den Heer met pauk en cymbaal en bij cither en luit en schalmei: een nieuw lied voor den Heer in uw mond in uw taal, want wie geeft u de liederen [dan Hij Het loflied, dat opvallend weinig in de Nederlandse religieuze poëzie voorkomt. T7oor de Cineac te Amsterdam y stonden draaiorgels opgesteld, toen daar de première ging van de Nederlandse film „Willem Parel”. Een passender decorum voor deze film van de Amsterdamse orgel man, die het zo vaak te doen had met de bewoners van de Apollo- laan, was haast niet mogelijk. In de aula van het gemeentemu seum te Den Haag wordt een ten toonstelling gehouden van wer ken van de in 1944 overleden schil der Piet Mondriaan. In Amsterdam is opgericht de filmproductiemaatschappij „Am sterdam” N.V. Het ligt in de be doeling om regelmatig films te produceren. De eerste film zal ge- W) oeten we de Nederlandse Fe- p deratie van Beroepsvereni gingen van Kunstenaars ge loven, dan heeft de grote meer derheid van de Nederlandse be volking geen behoefte aan cultuur. In een Memorandum, gericht aan de leden van de Tweede Kamer, schrijft deze Federatie dat tenmin ste en ze noemt dit een zorgwek kend verschijnsel. Alsof deze alar merende woorden nog niet genoeg zijn, lezen we verder in het Me morandum, dat het begrip cul tuurspreiding een lege leuze is als aan de vorming van publiek geen aandacht wordt besteed en de planning dienaangaande in het overheidsbeleid geen plaats van be tekenis inneemt. Ten aanzien van de jeugd geldt dit bezwaar niet minder. menten, haar pupillen, weten te bespelen. Het creatief vermo gen van de leerlingen maakte de verschillen de stemmingsstukjes tot ware juweeltjes. Opval lend waren de prestaties van Helena en Carla Ly nes Soesman, wier ar tistieke individualiteit inspirerend werkte op de anderen. Terecht werden zij in de bloe menhulde Soesman eveneens mevr, van grote heilsfeiten, getuigend van zonde en boete en smekend om vergeving. Het is de Middel eeuwse dichter Hadewijch en de onbekend gebleven dichters, die tot ons spreken in hun ontroe rende en directe taal, een taal waaruit ook het onuitsprekelijk verlangen spreekt naar vrede en rust, naar eindelijk stil en bij God te zijn. En door de eeuwen heen blijft dit verlangen in de Nederlandse poëzie spreken, zij het dat het persoonlijker, verscheurder en in de laatste halve eeuw wanho piger, opstandiger, maar ook in tenser wordt. Maar steeds worstelt de Neder landse dichter in zijn zoeken en ontmoeting met God, waar hij weet of vermoedt, dat zijn ziel de vol maaktheid zal vinden. Mijn roepen en wil ic niet laten, Mocht ic ghenade ontfaen, Noch roepe ic, macht mi baten: den niet, Heer Jesu, die u kruisten”, de grote en kleine kunstenaars uit de gouden eeuwen, van de indivi duele zelfstandige mens, die toch o zo sterk weer zijn diepe afhanke lijkheid voelt. Het „T’en zijn de Jo den niet, Heer Jesu, die u kruisten”, dat eindigt met „Want dit is al ge schied, eilaas, om mijne zonden”, van Revius. Óf van de vaak zo we reldse Bredero als hij zegt: „Leer mij, o God, mijn boze lust bestrij den en verwinnen, Geef mij in den gemoede rust”. Eindelijk, in de bundel verder bladerend, komen we bij de mo derne dichter, die sceptisch, critisch eerlijk en opstandig is, maar die de dingen opnieuw beleeft, verbeten- fel: Ic wil mi gaen vermeiden, In Jesus liden groot, Van daer en wil ic niet scheiden Int leven noch in die doot. Of ja, toch wel. Daar was de be roemde methode Chevé. Deze stel de de noten voor door cijfers. Dat namen de kinderen al heel gauw over en vormde dus een pracht hulpmiddel bij het zingen. Dat dit prachtige hulpmiddel leidde tot een absoluut muzikaal analfabetisme heeft men dan niet ingezien, of niet willen inzien. erg gevonden dat in de Memorie van Toelichting op de Begroting van O. K. en W. de opmerking stond, dat gesproken kan worden van een zekere afronding van het Overheidsbeleid ten aanzien van de kunst. Een zeker rustpunt was dus bereikt in de moeiing, zo dacht de Federatie en daarom raadt zij de Overheid aan de kunstpolitiek te baseren op een duidelijk inzicht in de maatschap pelijk culturele verhoudingen van vandaag en morgen en deze ten uit voer te leggen in een hecht ver band van een omvattend plan, dat zich over een reeks van jaren uit strekt. Ja, en die cultureel maatschap pelijke verhoudingen zijn niet zo gunstig. Want de Federatie waar schuwt verder tegen een twijfel achtig niveau van kunstuitingen en zegt dat aan de opleiding van kunstenaars geen voldoende aan dacht wordt geschonken. Het ziet er dus niet zo best uit en minister Cats heeft weer een probleem om over te denken. Geen behoefte aan cultuur? Nu weten we niet op welk onderzoek onze beroepskunstenaars deze bewering baseren, maar we zijn eigenlijk een beetje bang, dat deze kunstenaars onder cultuur verstaan alle kunst, beoefend door de beroepsartisten. Want, zo staat in het Memorandum, het is zeer verontrustend, dat één op de vijf Nederlanders een to neelvoorstelling in 1953 bezocht en een gelijk aantal een concert. Mis schien dat onze beroepskunstenaars het begrip cultuur wel wat al te eng hebben genomen, wat men toch eigenlijk niet mag verwachten van deze mensen. In ieder geval, we geloven er niets van dat de overgrote meer derheid van het Nederlandse volk geen behoefte heeft aan cultuur. En dat de zorg voor de ontplooiing van het kunstleven behoort tot de taak van de Overheid komt ons voorlopig ook wat al te kras voor. De beroepskunstenaars hebben natuurlijk niet helemaal ongelijk, maar als we ons zorgen maken over het rustpunt in het Overheidsbe leid, dan is het omdat we wel graag wat meer subsidie zouden zien gaan naar de culturele randgebie den. Maar dit is echter een heel ander onderwerp. „Reeds als kleine jongen werd ik, zowel in letter lijke als in figuurlijke zin, met mijn neus in de boeken gedrukt”, zegt de jubilaris. „Mijn vader, die veel be langstelling koesterde voor de verschillende geestelijke stromingen, las erg veel. Bovendien had zijn vriend, J. J. Visser, een boekhandel in Goes, waaraan ook een bibliotheek verbonden was. Als ik Zondags mee mocht op visite, kreeg ik al allerlei boekjes om „me stil te houden”!” De belangstelling voor het boek werd dus al vroeg gewekt en toen Co eenmaal op de U.L.O. was, ging hij voort te zetten. Met als enige assistente de zuster van helpen. Het was dan ook vanzelfsprekend, dat hij Vis sers bediende, die ging emigreren, opvolgde. Hij was toen ongeveer veertien jaar. In de jaren die volgden leerde hij ontzettend veel van Visser. De jonge Bommeljé legde bovendien veel belangstelling aan de dag voor de sociale en politieke situaties. Bij Visser ontmoette hij voor het eerst Jhr de Savornin Lohman, die een van de prominente figu ren van zijn partij was. Toen Co 16 jaar was stierf de heer Visser en de jongen stond plotseling voor de taak om de zaak alleen voort te zetten. Met is enige assistente de zuster van de overledene, dreef hij de boekhandel vier maanden, waaronder ook de drukke Decembermaand. De heer Visser werd opgevolgd door de heer Hopster en deze op zijn beurt weer door de heer A. van Klave ren. Maar Co wilde verder en hij besefte wel, dat de kansen om vooruit te komen in Goes, dat toen nog veel In 1912 verliet Riek de zaak en zij werd opgevolgd door de heer W. J. Lubbers. Tussen Bommeljé en Lub bers ontstond een hechte vriendschap en na enkele jaren werden zij compagnons. In 1925 werd een lang gekoesterde wens van Bommeljé vervuld: Bijleveld werd weer uitgeverij. De eerste uitgave, was ds Jon- ker’s „Overdenkingen”. Hét succes was „Van het Wes telijk front geen nieuws” van Remarque. In een half jaar werden hiervan 65.000 exemplaren verkocht. Men is nu aan het 123ste duizendtal bezig. Thans zijn in de beroemde Bijleveldserie reeds 56 delen verschenen, die alle handelen over psychologi sche, sociologische of paedagogische onderwerpen. Ook de serie Christelijke Klassieken maakt veel opgang. De heer Bommeljé vindt zijn beroep één van de mooiste beroepen die er zijn. Hij is zeer goed door drongen van het feit, dat op zijn schouders een grote verantwoordelijkheid rust. Boeken zijn nu eenmaal zeer sterke beïnvloeders van de volksgeest. Maar de roeping ontbreekt bij de heer Bommeljé niet en hij denkt er dan ook nog niet over om met pensioen te gaan. |~7 r bestaat een principieel ver- schil tussen de muzikale opvoe- ding van vroeger en thans. Tenminste, als men vroeger van op voeding spreken kon, terwijl aan de andere kant ook de gedachte niet overheersen moet, dat heden ten dage alles in dit opzicht is bereikt. De grote vooruitgang is echter, dat vandaag aan de dag de overtuiging heerst, dat ook de muzikale opvoe ding een essentieel deel van de al gemene vorming is. Iets, dat men vroeger zeker niet zeggen kon, of althans niet in practijk werd ge bracht. Natuurlijk zijn er ook grote practische verschillen, die boven dien nog meer in het oog lopen dan de principiële. Maar het merkwaar digste is toch wel, dat de algemene visie en het uitgangspunt van de muzikale opvoeding zo veranderd zijn. anneer de Nederlandse poëzie voor het eerst een verstaanbare klank krijgt en door de eeuwen tot ons komt, dan zijn dat veelal religieuze verzen, gewijd aan de grote heilsfeiten, getuigend begeleiding zorg droeg bedacht werd betrok ken. Het enthousiaste pu bliek toonde zijn waar dering in menig dank baar applaus. Voorlopig zijn het, op een uitzondering na, vrouwelijke krachten, waarover mevr. Soes man de beschikking heeft. Er bestaan echter plannen voor het oprich ten van een jongens klasse. Indien dit lof waardig streven finan cieel in staat gesteld zou worden nog grotere activiteiten aan de dag te leggen, zal dit onge twijfeld uitgroeien tot een fundament voor een eigen Zeeuws Ballet. Deze „jongste spruit aan de Zeeuwse Kunst stam”, zoals de heer Soesman het in zjjn ex plicaties noemde, zien we graag uitbotten tot een stevige tak, tot een sieraad voor het cultu- pe grjtse Liberaal Davies is voor gedragen voor de Nobelprijs voor de vrede. voor mevr. waarbij de pianiste, W. S. M. I. De talrijke aanwezi gen hebben van deze eerste, amateuristische schreden op het glibbe rige pad van de ballet- kunst in Zeeland volop kunnen genieten. Mevr. Soesman, die naast de algehele lei ding van de avond cho reografie en costuums welke laatste door nun subtiele schoonheid telkenmale de aandacht vroegen en het ontbre ken van een passend de- c°r vaak wegcijferden voor haar rekening nam, heeft de goede snaren van haar Instru- kleiner was dan nu, niet bepaald groot waren. Hij sol liciteerde bij de erven J. Bijleveld te Utrecht, en zijn eerste sollicitatiebrief had al succes. Toen hij 17 jaar was, deed hij, om precies te zijn op 15 Februari 1905, zijn intrede in de boekhandel, waar de zusters Bjjlevela de scepter zwaaiden. Riek was bijzonder bekwaam en vooral aan haar heeft Bommeljé veel te danken. De sociale toestanden waren in die tijd wel een beetje anders dan nu en Co stond van ’s morgens 8 tot ’s avond half 10 in de zaak, zodat er niet veel vrije- - tijd overbleef. Maar zijn beroep was tegelijkertijd zijn liefhebberij en hij heeft nooit spijt gehad van zijn keuze. ’s Morgens om 7 uur nam hij al lessen en zijn Zon dagen besteedde hij aan evangelisatiewerk. Zijn ouders behoorden tot de Vrije Evangelische Gemeente en hun kinderlijk geloof is de heer Bommeljé altijd bijgeble ven. Hij richtte jongensbonden op in de achter buurten en deze werden weldra door ongeveer .140 jongens bezocht. En dan ’t liederenrepertoire. Dit is een gevaarlijk terrein, want nog vele van deze liederen zijn momen teel gemeengoed. Maar het is toch waar, dat vroeger ontzettend veel sentimentele 19e eeuwse liedjes werden geleerd, terwijl, om een sprekend voorbeeld te noemen, ge lovige mensen, die gaarne psalmen zongen, meestal niet verder kwa men dan een derde deel van die psalmen, en dan alleen dat beetje, dat ’s Zondags in de kerk werd ge zongen, want op school werden die niet geleerd. Niet, dat er geen psalmteksten werden geleerd, in te gendeel, iedere Maandag één. Maar enige technische kennis, die bij het zingen van (onbekende) psalmen toch wel noodzakelijk is, werd niet bij gebracht. Werd er bij de vroegere zangles sen uitgegaan van enige psycholo gische achtergrond? In het geheel niet. Ik maak mij sterk, dat er vroe ger niet eens aan zulk een achter grond gedacht werd. Wat had nu zingen uit te staan met zielkunde. Dat was te absurd om over te spre ken. Men zat er eigenlijk een beetje

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Dagblad | 1955 | | pagina 7