re ocjetx^ 7 VAN DIE DAG EN DIE URE y Wie verre reizen doet... De sprookjes van ANDERSEN 8 Ontwikkeling Ontspanning Gezelligheid Mijn beste nichtjes en neven, Wat een vluggertjes heb ik in mijn raadselfamilie. Daar heb ik nu al in zendingen voor de wedstrijd ontvan gen. Daar neem ik mijn pet voor af. En dan, een van de inzenders is een neef van nog maar net zeven jaar. Maar ook die kwieke neven en nichten moeten wachten tot de tijd, die ik voor inzendingen opgaf, voorbij is en dat is tot Zaterdag 28 Augustus. Maar zodra ik dan alles binnen heb, zal ik direct beslissen, wie er met de prijzen gaan strijken. Ik zal jullie geen week langer laten wachten dan nodig is hoor. Hoe veel weken duurt het nog eer jullie vacantie krijgen? En komen er nog rapporten voor die tijd? Ik hoop in ieder geval, dat die allemaal prachtig zijn, zodat heel mijn grote familie met een gerust hart vacantie kan nemen. Nu gegroet hoor. Jullie Tante Truus. Zwaluwtje te Vlissingen. Jij rekent ook op mijn goede hart hoor. Zelf laat je me een paai- weken in de steek en dan vraag je mij: „Schrijft u gauw te rug?" Nu je hebt je zin, maar nu moet je mij ook niet weer zolang in dat stil le vergeethoekje zetten. Hartelijk ge feliciteerd met moeders verjaardag. Zijn de kamers gezellig geworden met hun nieuwe pakje aan? Wat zou ik je graag eens horen fluiten op je blok fluit. Hulstbesje te Oudelande. Ik ben blij, dat je prijs zo naar je zin is. Altijd leuk hè als er een pakje over de post komt. Ik heb al mijn geraniums en fuchsia's in de tuin gezet. De gera niums bloeien prachtig met grote rode bloemen, maar bij mij zijn de fuch sia's nog niet zover als bij jou. Ik heb er tenminste nog geen enkel bloempje in. Komt nog wel, hoop ik. Je tekening was echt gezellig. Ben je al aan het kleedje voor die leunstoel bezig? Tom F. te Kapelle. Natuurlijk mag jij een neefje van mij worden. Ik houd van een heel grote familie. Jij bent nu wel een van de jongste hoor. Dat is wel leuk. Als je maar trouw blijft meedoen word je latei; een van de oudste. Wat schrijf jij al een keurige brief. Zeker goed je best gedaan op „school.Mina L. te Biggekerke. Je inzending voor onze wedstrijd ontvangen. Maar je hebt me verder niet veel verteld. Krijg ik de volgende keer eens een lange brief van je? Je weet wel, dat schreef ik hier boven al, dat je een poosje zult moeten wachten eer de uitslag van deze wed strijd in ons hoekje komt. (Slot). Als een heel enkele keer vader en moeder beslist even weg moesten om boodschappen te doen, moest Jan als oudste oppassen. Wat heeft Jan toen vaak in angst gezeten, dat er iemand komen zou, want dan zou hij moeten praten en die ander zou er geen woord van verstaan. Het heeft, toen ze eenmaal in een huis woonden, niet zo lang meer geduurd of Jan en de broertjes en nog een zusje moesten naar school. Jan vertelde er alles van aan zijn groot vader. Op een morgen zou de school bus komen om hem en zijn twee broertjes en zus af te halen. Ik geloof vast, dat Jan toen gebibberd heeft van angst. Natuurlijk enkel en alleen om dat hij de taal niet verstond, want an ders is Jan nog nooit een bangerd ge weest. De schoolbus stopte, het viertal stapte in en toenja en toen? De anderen in de schoolbus, die helemaal vol zat, waren aardig genoeg, maar wat heb je daar aan als je geen letter er van verstaat? De chauffeur wist ook al niet veel te troosten, omdat de man geen woord van onze taal verstond. Hij wist alleen, dat hij dit span aan school moest afleveren. Gelukkig wist een van de grotere jongens in de bus wel raad. Hij stapte naar een andere fikse boy toe en zei wat tegen hem. Laat nou die jongen direct opstaan en naar Jan en zijn broertjes en zus toe komen en in kostelijk Nederlands zeg gen: „Hé, wat kom jullie hier doen? Ik wist niet, dat jullie uit Nederland kwamen. Fijn, dat je bij ons op school komt!!" Mensen, mensen, wat was die Jan blij. Nou kon hij zijn tong ook eens gebruiken. Toen de nieuwe vriend onder het rijden even met Jan gepraat had, vertelde hij wat tegen de anderen, maar daar verstond Jan weer geen biet van. Hij bewonderde zijn nieuwe vriend wel, dat die zomaar met die Canadeesjes kon praten. Jan schreef aan zijn grootvader, dat hij zich net een erg dom jongetje voelde omdat hij niets tegen die anderen kon zeggen. De nieuwe vriend wist Jan wel een beetje troost te geven, door te verzekeren dat je gauw genoeg leert om die anderen te verstaan en dat ze allemaal reuze-aardig waren geweest voor hem en zijn broer. Jan geloofde nog niet zo grif, dat het zo gauw zou gaan, maar hij nam zich voor om nou dan maar flink aan te pakken met le ren, dan zou die vervelende tijd, dat hij maar met zijn mond vol tanden moest staan, wel vlug voorbij zijn. Hoe het ip school ging? Volgens Jan raar, want leer nou eens wat, als je niets van de les verstaat. Gelukkig was er één meester, die heel goed onze taal kon spreken. Die moest nog al eens te hulp komen. Jan, die toen hij nog in Nederland woonde, altijd erg beste maatjes met zijn oude grootvader was, schreef aan hem, dat hij het wel eens zo vervelend had gevonden, dat hij haast gehuild had. Maar dat mocht grootvader niet aan anderen overver tellen. Nu durf ik het wel te doen, want jullie kennen Jan toch niet. Doch Jan had gedacht, als ik ga huilen, zul len de kleintjes (de twee broers en het zusje) helemaal wel een keel op zetten en dat wilde hij vast niet tegen- ovèr al de Canadeesjes. Jan wilde niet, dat die zouden denken, dat Nederlan ders maar flauwe kereltjes zijn. Aan het eind van de brief kon Jan geluk kig schrijven, dat hij nu al aardig wat van het gepraat kon verstaan, maar hij had ook wel terdege zijn best ge daan en 's avonds nog eens een flinke poos met zijn neus in de boeken ge zeten. Dat was dan ook wel de reden, dat hij zo lang gewacht had met naar grootvader te schrijven. Je kunt nu eenmaal niet alles tegelijk doen. En jaeigenlijk had hij het nu al aar dig naar zijn zin, al had hij dat de eerste tijd nooit gedacht, dat dit mo gelijk zou zijn. Jammer, dat Jan het zo druk had over die taai-geschiedenis, dat hij geen plaatsje meer in zijn brief over had om nog meer over het land te vertellen. Misschien, als grootvader nog eens een brief krijgt, dat hij daar van dan meer vertelt. Als ik die brief ook weer mag lezen, horen jullie het wel van me. Tante TRUUS. De Prinses op de erwt. Daar was eens een prins, die wilde trouwen met een prinses. En hij reisde de hele wereld rond om er een te vin den; er waren prinses sen genoeg, maar of het nu echte prinsessen wa ren, daar kon hij niet achter komen. Zo kwam hij dan ook weer thuis en was bedroefd. Op ze kere avond kwam er een vreselijk weer opzetten. Opeens werd er op de poort geklopt en dadelijk ging de oude koning opendoen. Het was een prinses, die buiten voor de poort stond. Maar lieve hemel! wat zag zij er van de regen en het verschrikkelijke weer uit! En toch zei zij, dat zij een werkelijke prinses was. „Nu, dat zullen wij wel eens te weten komen", dacht de oude koningin, ging naar haar slaapkamer en legde een erwt op de bodem van het ledikant neer; daarna nam zij twintig matrassen, legde die boven op de erwt, en daarop weer nog eens twintig donzen dekbedden. Daar moest de prinses nu 's nachts op liggen. De volgende morgen vroeg zij haar, hoe zij geslapen had. „O, vreselijk slecht!" antwoordde de prinses. „Ik heb op iets hards gelegen, zodat ik over mijn gehele lichaam bont en blauw ben!" Toen wist de koningin, dat het een echte prinses was, omdat zij door twintig matrassen en de twintig donzen dekbedden heen de erwt gevoeld had. De prins nam haar tot vrouw, want nu wist hij, dat hij een echte prinses had, en de erwt kwam in het kabinet van kunstvoorwerpen, waar zij nog te zien is, wanneer niemand haar heeft weggenomen. Zie, dat is nu een echte geschiedenis! Daar was eens een arme prins, die een koninkrijk had, dat heel klein was, maar het was toch groot genoeg om er op te trouwen; en trouwen wilde hjj. Op het graf van de vader van de prins groeide een rozestruik. Hij MamA. slechts eens in de vijf jaren, en dan kwam er maar één roos aan, maar het was een roos, die zo verrukkelijk geurde, dat men alle zorg en alle kommer vergat, wanneer men er aan rook. En ook had hij een nachtegaal, die zo mooi kon zingen, dat het was, alsof de liefelijkste melodieën in zijn kleine keel zaten. De roos en de nachtegaal zouden voor de prinses zijn; en daarom werden zij in grote, zilveren dozen gelegd en zo aan haar gezonden. De keizer gaf bevel ze in de grote zaal te brengen, waar de prinses met haar hofdames „visite" speelde. Zij klapte in haar handen van blijdschap. „Ik hoop, dat het een klem katje is!" zei ze. Maar daar kwam de mooie roos te voorschijn. Maar toen de prinses haar even aanraakte, begon zij bijna te weneii. „Bah, Papa!" zeide zij, „het is geen gemaakte roos, maar een natuurlijke!" „Laat ons nu eerst zien, wat er in de andere doos is, voordat wij ontevreden wor den!" meende de keizer en daarop kwam de nachtegaal voor de dag. Hij zong zo prachtig. „Ik kan maar niet geloven dat het een echte vogel is!" zei de prinses. „Jawel, het is een echte vogel!" zeiden zij, die hem gebracht hadden. „Laat dan de vogel maar vliegen", zei de prinses, en zij wilde in geen geral toestaan, dat de prins bjj haar zou komen- iieeuu/scH Z_ u/eeKem behoort bij ZEEUWSCH DAGBLAD van Vrijdag 25 Jnnl 1954 waar „de blindste heidenen wonen". We blijven dus met al deze dingen nog in het uzekere. Want ook het be roep op het feit, dat het volk Israël weer terugkeert naar het Joodse land, gaat o.i. niet op. Er is juist dezer dagen over dit hoogst interessante thema een breedvoerige studie verschenen, geti teld: „De toekomst van Israël", een studie van Dr H. M. Matter, uitgave van Bosch Keuning N.V. te Baarn, die wel tot een geheel andere conclu sie leidt, dan zij, die in de terugkeer van het joodse volk naar Palestina, zo veel menen te kunnen afleiden, zich voorstellen. Dr Matter stelt in zijn werk zelfs de ontnuchterende vraag, of liever die vraag beantwoordt hij posi tief ontkennend, of hier nog wel van een „Israël" in de zin van Gods Woerd sprake kan zijn. Israël bestaat eenvou dig niet meer, zegt hij. Het is zelfs de vraag of dat volk vandaag biologisch en ethnologisch nog wel bestaat. Dr Matter komt tot de conclusie, dat het Nieuwe Testament aan geen enkel volk, behal/e aan het volk Gods, d.i. de gemeente van Tezus Christus, een blijvende aparte plaats en functie in de geschiedenis toekent. Volgens hem schijnt de Bijbel er veeleer toe te nei gen, de overtuiging te wekken, dat het volk Israël als volk zijn rol definitief heeft uitgespeeld. We raden ied-"-, die belang stelt in deze materie, die ook buiten onze landsgrenzen in bepaalde christelijke kringen steeds zeer de aandacht h~eft, aan om dit werk van Dr Matter eens grondig te bestuderen. Naar ons gevoelen dienen we der halve uiterst voorzichtig te zijn met uit de feiten, die zich vandaag aan ons voordoen, op grond van Schrift- gegevens de conclusie te trekken, dat het eind aller dingen nabij is. We zullen slechts één ding kunnen doen naar onze gedachte en dat is met onbevangenheid en strikte eerbied te luisteren naar wat de Schrift zélf er over zegt en ons daaraan zonder meer te houder. En daarbij dient dan ook wel terdege in rekening gebracht te worden, dat de Heiland ons waarschuwt geen voor barige voorspellingen te maken en aan het reken n te slran met cijfers en feiten, om daaruit te concluderen het jaar, of wat ook gebeurd is, zelfs de dag en het uur van de wederkomst des Heren. Christus waarschuwt ons er zelfs voor, dat we dit niet eens mógen doen. Hij zelf, aarde zijnde, naar Zijn r mselijke natuur verklaart, dat Hij niet weet welke die dag zal zijn, welke de Vader in Zijn eigen macht gesteld heeft. Ook geen engelen weten daar van. Maar die dag zal komen als „een dief in de nacht". Al wat de Heiland in dit verband doet, is slechts de Kerk van het Nieuwe Verbond waarschu wen: wees waakzaam, laat uw huis niet doorgraven, zorg dat die dag u n' overvalt; zorg de lampen branden de te hebben, want de Bruidegom komt op een uur, dat niemand hem ver wacht. We zullen bij al onze speculaties allereerst op déze woorden te letten hebben. Daarmede is natuurlijk nog lang niet alles gezegd. Wat we er nog meer over zeggen willen, hopen we volgende week op deze plaat- te geven. MARNIX. Salvo Meliore schreef, naar we verle den week mededeelden over de vraag of we in de tekenen der tijden niet hebben te zien de eindtijd, de weder komst des Heren, naar de belofte der Heilige Schrift. Nu geeft de ondertekening van zijn stuk met de latijnse uitdrukking „sal vo meliore" ons gepaste vrijmoedig heid er ook iets over te zeggen en daarbij de conclusie, waartoe de ge achte inzender komt in twijfel te trek ken. Immers de ondertekening wil niet anders zeggen dan: behoudens het betere, of, wat nog duidelijker is: met onderwerping aan betere inzich- te „Salvo Meliore" wenst dus zélf met gepaste bescheidenheid zijn me ning te uiten. Nu, wij willen zijn voor beeld gaarne volgen. Want de stof is inderdaad van dien aard, dat we de grootst mogelijke voorzichtigheid die nen te betrachten. Trouwens, dat leert ons reeds de geschiedenis. Want alle eeuwen door heeft men het einde der wereld verwacht. Dat begon al direct nadat de eerste chris tengemeenten geïnstitueerd waren. Ve len dachten dat zij de wederkomst des Heren zouden meemaken, zonder zelf eerst te sterven. Zó nabij dachten zij de eindtijd. En alle eeuwen door leefde dezelfde verwachting. In het jaar dui zend veroorzaakte zij zelfs een ware paniek over geheel Europa. En in de zestiende eeuw, tijdens de zware ver drukking onder de roomse tyrannie dachten de Dopers ook, dat het einde nabij was. Zij stichtten op deze ver wachting zelfs hun hemels „Sion" op aarde, waar duizenden heentrokken, hun aards bezit verkopende en wegge vende. De avonturen van Munster, met de uitspattingen daaraan verbonden, waren er het droef gevolg van. En later, in iedere eeuw, vinden we weer christenen jn hele groepen van chris tenen, die in de stellige overtuiging leefden, dat zij het einde aller dingen zouden beleven. Al deze mensen konden dan ook steeds weer op dezelfde verschijnselen wijzen die wij vandaag beleven en die in de Schrift als de „tekenen der tij den" zijn aangegeven: oorlogen, ge ruchten van oorlogen, pestilentiën, hongersnoden, aardbevingen, overstro mingen, afval enz. Iedere eeuw heeft dezelfde tekenen te aanschouwen ge geven. Dit alles moet ons wel tot grote voorzichtigheid manen wanneer we uit de tekenen des tijds willen gaan af lezen hoever we nog verwijderd zijn van de wederkomst des Heren. Nu valt hier tegen op te merken, d.L dit alles waar moge zijn, maar dat in onze tijd het alles toch in veel erger mate plaats heeft dan voorheen. En dan wijst men bovendien nog op het feit, dat het Sionisme zo geweldig is gegroeid en zelfs opnieuw gekomen is tot repatriëring naar Palestina, waar het de moderne Staat Israël gevestigd zou hebben, niettegenstaande de felle tegenwerking van Engeland, die al wat mogelijk is, gedaan heeft om dit te keer te gaan. Wie hier iets meer van weten wil, leze eens het boek van de eerste predikant van Israël, Dr Weisz- man, de grote leider van de Israëlische staat, die er uit eigen ervaring heel wat van weet te vertellen. Nu is het bekend, dat de Chiliasten zich bij voorkeur er graag op beroe- j. dat Israël eerst weer in Palestina zal moeten zijn teruggekeerd, eer het einde der wereld zal plaats hebben. ™r zal dan nog een „duizendjarig vrede rijk" moeten volgen, waarop er een korte tijd van verschrikking onder het regime van de antichrist zal komen. Van al deze dingen weet, naar ons ge voelen, de Schrift ons niets te ver tellen. Het enigste wa-r men naar on ze gedachten enige houvast aan zou kunnen hebben is, dat de Heiland uit drukkelijk zegt, dat eerst het Evange lie over de gehele wereld verkondigd zal moeten zijn, eer het einde komen kan. En zij, die er op wijzen, dat dit nu al een heel eind gevorderd is, heb ben zeker enig recht van spreken, ook al staat het evenzeer vast, dat het zen- c" gswerk nog lang niet voltooid is en het Evangelie verkondigd is overal VObadkA op Safed. Sen stad, die op een. berg tigt, kan niet verborgen blijven. (Mattbeus StMl. Daarna brak Israël op en spande zijn tent aan de andere zijde van Migdal-Eder. En toen Israël in dit land woon de, ging Ruben heen en lag bij Bilha, de bij vrouw van zijn vader, en Israël hoorde het. Gen. 35 21, 22a Terwijl Israël verbleef in de landstreek aan de andere zijde van Migdal-Eder, ging Ruben ontucht bedrijven met zijn va ders bijvrouw Bilha, een zonde, die wel 'n heel erge dwaasheid in Israël is. Deze zonde hoort Ja cob, het hoofd des geslachts, en onthoudt ze, tot op zijn sterfbed toe (Gen. 49). Ze heeft tot gevolg, dat Ruben de eerstgeboorte zegen, de eerst- geboorte-taak niet ontvangt. Door eigen schuld, alzo wordt hij van deze plaats geweerd. Nu komt er ruimte voor een andere eerstgeboorte-zegendrager: Juda. God heeft dien verkoren en de zonde van Ruben is dienstbaar aan dat speciale welbehagen Gods in Juda, uit wie de Chris tus naar het vlees is. Dit is nooit een verontschuldi ging voor Rubens zonde, even min als der Joden afval veront schuldigd, wordt door der Hei denen inenting in hun plaats. (Rom. 9, 11). Wèl kunnen wij de Raad Gods hier zien werken en dat tot in geslachten. Rubens daad toch is van be slissende betekenis voor al zijn nakomelingen. Rubenieten zullen door deze zonde niet de eersten van het rijk zijn. Dathan en Abi- ram uit Rubens geslacht mogen later in de oppositie komen, zij kunnen zich nooit een heersers plaats in het midden der broede ren verwerven. (Aangenomen, dat zij, als Rubens zaad, zulk een heersersplaats begeerden, wat ik niet zeker weet). Het nageslacht is aan de neer slag van Gods Raad, in de histo rie van vorige dagen, gebon den, evenals Ezau's nakomelin gen voor altijd zijn gebonden aan de zondige verachting der eerst- f geboorte door Ezau, hun vader. Gods welbehagen is slechts te aanhielden, ook als het ons een ondergeschikte plaats toewijst, I en dat als het gevolg van zonde in lang vervlogen dagen. God bindt ons vast aan ons voorgeslacht en zijn daden in het verleden, en breekt alzo onze waan van souverein, onze plaats te kunnen bepalen in de geschie denis. v. S.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Dagblad | 1954 | | pagina 10