UIT MIJN KLAS ONDERWIJS OPVOEDING CULTUUR Hoe QMMQÜjk eott hel leven... De hond van Loesje. Appeltaart-verkoop. De aardappelziekten. Halve maan en ster. 3 „Juffrouw!" Ja, dat woord staat er fiu maar zo nuchter, maar ik wilde wel eens dat ge had kunnen horen, hoe het mijn lokaal ingejubeld werd. Nog eens „Juffrouw, ik het een 'ond- je!" Aldus Loesje bij de deur van mijn klas. Ten bewijze, dat ze waarheid spreekt, tilt ze in bei haar handjes een klein wit, teer, harig gevalletje om hoog. Iets net zo groot als bei haar knuistjes. Dit rechtvaardigt wel haar binnenkomen, want zonder nadere in vitatie is Loesje al met haar schat bij me voor de klas. Met zachte gebaartjes zet ze het diertje voor me neer en dan breekt een stroom van mededelingen los. Verbazingwekkend hoeveel er van een hondje te vertellen valt, dat je nog maar een anderhalf uur in je be zit hebt. Me opa is vanmorrege gekom- me met de trein en toen het-ie 't ondje meegebrocht. 't Eit zo stille gezete in de trein, en nou is 't mien 'ondje. Opa heit t zeilevers gezeit. En me moeder zeit, dat we 't Witje zelle noeme. Enne ikke mag het effe late zien en dan mot ik t gauw terug brenge. Enne De stroom gaat door. Ik kijk werkelijk verbaasd naar het kleine, tere witte geval, dat inderdaad 'n kleine schoon heid is. Voorzichtig pak ik Witje op en streel het zijige vachtje. Dit kan ik gerust doen, want Loesje verzekert me vol overtuiging, dat Witje niet bijten zal. En zij kan er immers al alles van weten. Witje kijkt me eens aan, knip pert wat met de oogjes, maar geeft me verder niet veel aandacht. Ik mag hem aaien, dat is wel duidelijk. Ik vind het een schat van een beestje, dat kan ik naar waarheid tegen Loesje zeggen. Net als ik Witje weer op de grond zet, is er weer rumoer bij de deur en in de smalle kier verschijnt Wim de Jong met een bos bloemen. „Voor uwes, juffrouw". Moeder de Jong heeft haar tuin wel beroofd van al haar kleurige duizendschonen. Wim mag natuurlijk de bloemen bij me brengen. Bij de voorste bank blijft hij perplex staan, maar eindelijk weet hij uit te brengen „Een 'ond in school". Mij lijkt dat „'ond" een zwaar woord voor dat handjevol witte haartjes. Witje stoort zich niet eens aan ons, maar gaat met al de hooghartigheid van een rasbees tje haar eigen gang, al snuffelend langs de voorste banken. En Loesje al maar verrukt toekijkend. Ik heb in middels de bloemen van Wim in ont vangst genomen, die echter niet ver rukt, maar zeer ontstemd blijkt te zijn over de aanwezigheid van Witje. Die ontstemming wordt ook voor u ver klaarbaar na zijn bericht. „Wij hebben ook een 'ond", waarna hij misschien van mij wel een invitatie verwacht voor ook een schoolbezoek van dat dier. Alsof verder niet ieder ingeze tene van ons goede dorp dat weet, al schikken wij dat beest aan het hele huishouden toe. Maar goed, Wim ei gent zich nu wederrechtelijk-of-niet, dat beest maar toe. Strikt eerlijk be steed ik aandacht aan Wims medede ling, al gaat het niet van harte. Want al ben ik nu een echte hondenliefheb ster, het enige soort, dat ik van mijn liefde uitsluit, omdat ik ze niet kan uitstaan is een herdershond. Gelukkig lezen die beesten het Weekend niet, anders zou ik hun wraak te vrezen hebben. Wim wil net van wal steken met een levensbericht van „zijn Kwik" als wij, d.w.z. Wim en ik worden op geschrikt door een rauwe angstkreet van Loesje, die daar als versteend staat en staart naar Witje, die een heel klein meertje heeft geproduceerd vlak achter mijn lessenaar. Ja, zoiets kan je gebeuren met dat jonge gebroed, want luierbroekjes voor jonge honden zijn nog niet uitgevonden. Maar dat arme Loesje. Zomaar opeens rollen dikke tranen langs haar mollig snuitje. Diep schuldbewust, alsof zij de euveldaad misdreef, durft ze de ogen niet naar me opslaan. Maar Witje trippelt al weer met vederlichte stapjes voor de klas op weg naar Loesje. Zo is nu het leven, verzucht ik. Wim laat het niet bij zuchten. Kort en bondig consta teert hij Witjes misdaad en besluit dat zijn Kwik „dat nooit niet 'edaen zou ebbe". Dan is bij mij de ban gebroken en ik zeg, dat Loesje nu Witje maar naar huis moet brengen, omdat de bel wel gauw zal gaan. Wim weet ik ook weg te werken naar 't plein, om aldus de baan vrij hebbend met een prop papier de sporen van Witjes misdaad haastig te doen verdwijnen. Ik heb Loesje naar de deur gebracht en fluis ter haar bij de deur in het oor, dat ze gauw terug moet komen om me te hel pen, haar aldus moed gevend voor de terugkeer. Ze zal net bij de deur ge weest zijn toen de bel ging. Dan duurt het geen tien tellen of je hebt de hele bende bij je deur. Ditmaal Wim als eerste. En och mensen, wat heeft dat jongmens een onheil gebrouwen. Hij heeft naarstig Witjes kwaad gerucht verspreid. Daarop heb ik niet gere kend. Hij stuift binnen, met een brede armzwaai tegen de hem volgenden, zeggend: „En-ie het de hele grond nat gemaakt. Omdat ze toch allemaal al naar binnen komen is Loesje maar naar haar bank gegaan. Als ze Wims reportage hoort, duikt ze in elkaar, weer diep schuldbewust. Wim blijft zowaar in zijn bankje staan, al maar wijzend in de richting Van mijn lessenaar. Halsjes strekken zich, ogen speurend naar binnen zee- enDe bel is gegaan, ik maak on middellijk van mijn recht gebruik om tot stilte te manen. Maar Wim kan het niet laten om nog wat te zeggen. „Nee dan „zijn" KwikkieDat wordt Wims ondergang. Ik zeg, dat grote honden ook wel eens stout zijn, „weet je nog wel Wim, dat Kwikkie meester de Jager's broek kapot getrokken heeft toen meester op de fiets zat?" Die ar me Wim, het lijkt wel of hijin een paar tellen de helft kleiner is gewor den en nu is het zijn beurt om boet vaardig te kijken. Ik schaam me ei genlijk over dit hardhandige middel, maar sus mijn geweten, met te den ken, dat ik geen geheim openbaarde, want het verhaal van Kwiks euvel daad is gemeengoed onder ons. Daar heeft onze jongste collega wel voor ge zorgd. Als eerste vak staat in deze middag lezen op ons rooster. Ik zeg: „Zoeken jullie de nieuwe les maar gauw op". Laat er nu boven de nieuwe les een „levensgroot" portret van een hond staan. Een herdershond nog wel. Het opschrift van onze nieuwe les luidt: „Dat is Fik". Dat wordt me te veel, want het zou een „hondse" middag kunnen worden. Daarom neem ik een vast besluit. We zullen lezen, lezen, enkel maar lezen. Geen één minuutje zullen we aan „conversatie" wijden. Is me te gevaarlijk. Zo licht worden oude wonden opengereten. Dat te voorkomen is mijn eerste naasten plicht. Waarvoor ben ik anders school juffrouw? Deze week wil ik graag nog eens iets zeggen over de actie die wij als amerikaanse christen-Hollanders te voe ren hebben voor onze eigen christelijke scholen. We zijn niet zover als jullie in Nederland, die in de Grondwetsherzie ning van 1917 het beginsel kregen vast gesteld de gelijkstelling van onderwijs voor de lagere school, een beginsel trouwens waar onze vaderen in Neder land tachtig jaar lang voor hebben moeten strijden, eerst onder Groen van Prinsterer en daarna onder mannen als Kuyper, Otterloo, Keuchenius, Madkay e.a. Ik hoor echter wel eens, dat sinds de christelijke scholen in Neder land royaal in het geld kunnen grabbe len, het positief christelijk gehalte er op de meeste plaatsen niet op vooruit gegaan is. Ik kan dat natuurlijk niet beoordelen en laat de beantwoording van deze kwestie graag aan jullie zelf over. Bij ons is het echter nog zoals het bij jullie voor de gelijkstelling van het onderwijs was. We moeten ons christe lijk onderwijs geheel uit privé-beurzen betalen. De Staat draagt er geen cent toe brj en eist wel dat we via onze be lastingen ons complete aandeel bijdra gen voor de openbare school. Een on recht dus, dat op hetzelfde neerkomt als onze vaderen, vóór de gelijkstelling In Nederland, onder het liberale regime te verduren hebben gehad. Welnu, dat neemt niet weg, dat het aantal christe lijke scholen in onze Nederlandse kolo nies in Amerika voortdurend groeit. We beseffen goed de noodzaak van het dringende feit, dat onze kinderen, ae gedoopte jeugd op school hetzelfde on derwijs ontvangt, dat; zij in de gezin nen, in de kerk en op de catechisatie ontvangt. Want het onderwijs, dat op de amerikaanse openbare scholen worat gegeven is hoogst gevaarlijk. Het is nog heel wat anders dan wat Ik zelf in mijn kinderjaren in Nederland heb meegemaakt. Op de plaats waar ik Den opgegroeid was ook nog geen christe lijke school. Maar de meester op ae openbare school was een christen. Hij ging voor in gebed en las uit de bijbel en liet ons psalmen leren. Hij was dan ook een kerkelijk mens. Nog een van de oude stempel. Maar zo is het m Amerika niet. Daar wordt het open baar onderwijs in handen gelegd van allerlei soort van mensen. Pure heide nen, socialisten, communisten, leden van de vrijmetselaarsloge, leden van allerlei secten en dwalingen. En daar moeten we onze kinderen maar aan toevertrouwen. Terwijl het allerergste is, dat er in het amerikaanse leven bij vele onderwijzers een grote onverschil ligheid en oppervlakkigheid ten aanzien van alle godsdienst heerst. Voor het geen waar de kinderen in het gezin en in de kerk de grootste eerbied wordt ingeprent, wordt in de school niet an ders dan grove onverschilligheid aan de dag gelegd. Deze tweeslachtigheid moet zich in de opvoeding wreken. We weten allen wel hoe grote invloed het geen „Meester" of de „juffrouw" op school zegt op de geest van het kina heeft. Het is dan ook geen wonder, aat onze amerikaanse Hollanders zich gro te offers willen getroosten om de kin deren ook op de scholen overeenkom stig hun belofte bij de doop van hun kroost afgelegd, te kunnen doen onder wijzen. Nu heb Ik Juist dezer dagen zom schoolvergadering met de ouders mee gemaakt en daar wil ik wat van ver tellen, om jullie te laten zien hoe dat bij ons in Amerika er naar toegaat. Meestal is het de gewoonte, dat er een omslag over de leden der schoolvereni ging wordt gemaakt. De begroting van de uitgaven wordt te voren vastgesteld en daarnaar draagt ieder dan naar zijn omslag bij. Nu had de vereniging waar over ik nu spreek een besluit genomen, dat per gezinshoofd een omslag betaald zou moeten worden van 260.Nu doet zich bijna altijd wel het feit voor, dat de één of ander niet in staat 13 dit bedrag te betalen, hetzij door sterf geval van het gezinshoofd of door fi nanciële ongelukken in zaak of bedrijf, ziekte enz. Hiervan wordt dan Kennis gegeven aan het bestuur van de school vereniging, want wanneer het geld niet trouw iedere maand binnen komt, dan grabbelt de penningmeester op de bo dem van zijn schatkist en kunnen de salarissen niet betaald worden. Het be stuur geeft dit dan weer door aan de „Moederclub", dat is een zeer actieve vrouwenorganisatie, die dan gaat bij springen. Deze doet dat op de volgende manier. Iedere moeder bakt een zeker aantal van 5 tot 10 appeltaarten. Deze taarten gaan naar een van de grote winkels die we hier in de steden hebben, winkels met soms vijf tot ze ven verdiepingen. De eigenaar van zo-n bedrijf geeft graag een plaats op een dezer verdiepingen, een lange tafel, hij plaatst zelf een grote advertentie In het ochtendblad en reeds bij het openen van de zaak des morgens om tien uur, stromen de mensen naar de „appei- taart-afdeling" om een heerlijke eigen gebakken taart te kopen. Dat de win kelier zo goedgeefs is, komt niet voort uit louter belangstelling voor de chris telijke school, meestal interesseert hem dat niet in het minst. Maar zo'n apper- taart-verkoping is een pracht-reclame voor zijn zaak, het trekt publiek en kweekt goodwill in de kring van chris telijke school-mensen! Dat het publiek zo verkikkerd is op eigen gebak ligt wel voor de hand. Geen enkele bakkerij kan met die grondstoffen werken, wel ke de moeders weten aan te wenden. Gebak is meestal faforieksgoed in Ame rika, zelfs het brood Incluis. Vandaar ook, dat waar fabrieksbrood maar zo dollarcent kost, eigen gebakken brood soms wel 50 of 75 cent opbrengt. Nu met het gebak is het precies zo. Zo-n appeltaartverkoping levert dan wei een 200.winst op en het tekort voor ae school is dan weer aangezuiverd, dank zij de hulp van de „Moederclub". Zij komen er bij de verkoping in de win kel ook rond voor uit, dat het voor ae christelijke school is. Want Iedere Ame rikaan geeft graag voor een „goed doel", onverschillig of dit voor het Rode Kruis, de Kankerbestrijding, Kin derhulp, Leger des Heils of de chrisre- lijke school is. De dames die dan ook komen kopen betalen graag met een rond bedrag, waarvan ze geen geld te rug verlangen. En zo komen we dan aan de aanzui vering van onze tekorten. OOM CEES. MILLIONN AIR. Een Amerikaanse millionnair, die zich ter verstooiing een vliegtuig had aangekocht, maakte een vlucht rond de wereld. „Daaronder ziet U nu Griekenland", zei de piloot, nadat ze enige uren ge vlogen hadden zonder een woord te wisselen. Waarop de zakenman antwoordde: „Geen details alsjeblieft, noem me al leen maar de werelddelen". CONSERVEN. Toen een jong sardientje een duik boot door het water zag scheren, vluchtte het angstig naar de moeder. „Niet bang zijn", suste de moeder, „het zijn maar mensen in blik". STATISTIEK. Uit het weekblad Weekendmail: „96% van de verliefden omarmen el kaar met het hoofd naar rechts ge keerd, 3% met het hoofd naar links, 1% heeft geen voorkeur". In vrij korte tijd zagen we de aard appelen flink doorgroeien, onder invloed van het groeizame weer van eind Mei begin Juni. Met deze groei nadert ech ter weer snel het tijdstip, waarop een ziekte-aantasting onze aandacht op eist, een ziekte, die berucht is om zijn oogstdepressie en achteruitgang in kwaliteit der knollen, n.l. de aardappel ziekte (of Phytophtora infestans). De ziekte wordt veroorzaakt door een zwaim, die met bovengenoemde la- tijnse naam te boek staat. Deze zwam richtte in vroeger jaren soms zulke ver woestingen aan onder het aardappelge was, dat hongersnood dreigde. Beruchte jaren in dit verband zijn b.v. 1843 en 1844. Dat deze ziekte het ene jaar in veel ernstiger mate optreedt als in een ander, vindt zijn oorzaak in de aard van het weer. Vooral broeierig, vochtig weer geeft een snelle uitbrei ding der zwam en dus der ziekte te zien. Aanvankelijk wordt alleen het loof ziek. We onderkennen dit aan de brui ne plekken op de bladeren en soms op de stengels. Rond deze plekken bevindt zich een lichter gekleurde ring. Heeft de zwaan vrij spel, dan worden ook de knollen aangetast en rotten weg. Wordt de ziekte tn het gewas gesig naleerd, of waarschuwt de radio ons, wanneer het gunstig weer Is voor het optreden der ziekte, dan moet onmia- dellijk de bestrijding ter hand worden genomen. Hiervoor zijn inmiddels meer dere preparaten in de handel. Het reeds lang gebruikte bestrijdingsmiddel, het kopersulfaat aangewend als Bourgondi sche of Bordeause pap, werkt uitste kend. Met deze vorm van bestrijding heeft men het voordeel minder vaak te moeten spulten. Ook de koperoxy- chloride en koperoxyduul geven een zeer goed effect, in tegenstelling tot de colloïdale kopermiddelen, welke minder effectief schijnen te werken. De zihk-banaat bevattende midde len worden nog te weinig gebruikt; hun fungicide werking, d.w.z. hun dodende werking op de Phytophtoranzwam is zeer goed, terwijl de dodende werking op het blad, een euvel dat we na vaak herhaalde koperbespuiting'en zien, niet optreedt. Het gewas blijft dus langer groen, zodat vooral in jaren met veel Phytophtoa-aantasting, na zinkcarba- maatbespuiting de hoogste opbreng sten worden veikregen. Verstandig is daarom aan deze middelen meer aan dacht te schenken. Nadrukkelijk willen wij ook wijzen op het belang van vroege bespuitingen. In het algemeen begint men met de eerste bespuiting veel te laat en vindt men 3 bespuitingen wel voldoende. Dit is niet waar, wat ook duidelijk blijkt aan de knollen. Wil men Phytophtora- vrije knollenoogsten, dan zal in som mige jaren wel vijf tot zeven maal ge spoten moeten worden. Op grond van proeven is gebleken, dat vroeg begin nen met de bestrijding, door middel van zinkcarbamaten, gedurende de eerste 3 bespuitingen, gevolgd zo nodig door nog één of meer koperbespuittogen de beste resultaten geeft. Gezien de vroege rooidatum van pootgoed kan op dit gewas met zink carbamaten worden volstaan, zonder la ter met koperbespuitingen te volgen. Men doet verstandig acht te slaan op de waarschuwingen van 't K.N.M.I„ doch voorzover deze waarschuwingen u niet of niet tijdig genoeg bereiken, met spulten te gaan beginnen als het ge was ongeveer dicht staat. W. J. L. HET PAARD. Glasogen, geven een vreemde aan blik. Sommigenme nen dat een paard met glasogen blind is. Dit is echter niet waar. De iris, bij de meeste paar den donker gekleurd, is bij glasogen lichtblauw of parelmoerachtig. Vaak zien wij deze ogen bij een paard met gsote aftekeningen, zoels een brede bles, ook bij bonte paarden en Isabel- len. In de volksmond worden ze wel „maanogen' genoemd, wat echter niets heeft uit te staan met zijn maanblind- heid, een ernstige met periodieke aan vallen verlopende oogziekte, die onge neeslijk is en in de regel tot volslagen blindheid leidt. iU. Herhaaldelijk hebben de geleerden zich reeds bezig gehouden met de vraag naar de oorsprong van het bekende symbool van het Turkse Rijk, de halve maan met ster op rood en groen veld. De meest tegenstrijdige verklaringen zijn er voor in omloop. Door enkelen wordt beweerd, dat het zinnebeeld nog een overblijfsel is van de vroegere godsdienst der Turken, een zeer Inge wikkelde dienst der sterren. Deze verkla ring heeft wel iets waarschijnlijks. Toen wordt zij tegengesproken door hen, die menen, dat de Turken de halve maan, die eens de attribuut van Artemis was, van de Grieken hebben overgenomen. Inmiddels doet in het Oosten een sage de ronde, volgens welke de halve maan het Osmaanse wapenteken werd, toen de Byzantiërs ten tijde der belegering van Constantinopel door de Macedonl- ërs dB weg, door dB Ingesla gen, konden herkennen aan de lichten de maansikkel. De gelovige Turken zoe ken de oorsprong van de halve maan in een wonder van de profeet. Volgens hen zou Mohammed eens, can enkele twijfelaars van zijn macht te overtui gen, de volle maan in twee stukken heb ben gesneden en één ervan in zijn man chet hebben verstopt. Een bewijs is natuurlijk voor geen van deze' verkla ringen aanwezig. Ben feit is echter, aat de halve maan met de ster, zoals thans alle Turkse banieren vertonen, een voorganger heeft gehad in het oude wapen van Hlyrië, want de Hlyrische munten uit de latere Romeinse Kei zertijd vertonen bijna alle de halve maan met de ster. De eerste Sultan, die de halve maan als symbool voerde, was Mohammed Tekesoh, die aan het einae van de 12de eeuw regeerde. Hij placnt de punt van zijn tent steeds met een halve maan te versieren. Een van zijn opvolgers, Orchan, verleende toen in de 14de eeuw aan de Janitscharen een ro de vaan met een zilveren halve maan, en door Selim I, de Verschrikkelijke, werd eindelijk in het jaar 1512 de harve maan officiëel tot Turks wapen verhe ven. De later eraan toegevoegde ster tussen de horens van de maansikkel moet Jupiter voorstellen, onder welks gelukbrengend schijnsel Osman, de stichter van het Turkse Rijk, geboren werd. Vol stoomkracht naar Europa! mij, wat ik het best „een verduiveld stijve poot" kan noemen. „Veel suc ces, vriend! Het zal best gaan!" Twee dagen later kwam mijn kans. De kolonel gaf mij zijn laatste orders, ik kreeg een nauwkeurige copy van Monty's uniform, compleet met baret, en ik hoorde, dat in Gibraltar en Al giers slechts heel enkelen in het ge heim waren ingewijd. Bij mijn vertrek (uitgeleide gedaan door wel honderd hoge officieren!) zou iemand iets we ten. Dat was de eerste proefneming. Ik zou twee officieren als gevolg meekrijgen. Ten huize van een hunner verkleedde ik mij en veranderde ik mijn haar en mijn knevel. Toen ik mij aan mijn gevolg vertoonde, wa ren ze volmaakt verrast, ofschoon ze er alles van wisten. Dat stelde mij ge rust. We kwamen aan een klein vliegveld, waar een motorescorte van de mili taire politie zich bij ons voegde en waar ook een vliegtuig en zijn beman ning gereed stonden. Ik werd voorge steld aan de piloot, Wilbur Lee, een van Churchill's persoonlijke vlieger officieren, een jongeman met de borst vol ridderorden. Het trof mij, dat deze piloot terstond opmerkte: „Niemand zal ooit de waarheid vermoeden!" We stapten in het toestel, dat zich weldra in de wolken verhief. In on denkbare korte tijd zag ik de hemels blauwe wateren van de Middellandse Zee en de donkere rots van Gibraltar. Terwijl wij daalden, las ik voor de zo veelste maal mijn instructies over. Toen ik het vliegveld van La Linea betrad, werd ik eerbiedig begroet door de hoofden van alle militaire en civiele diensten, die op het appèl waren ver schenen. Ik wandelde tussen hen door en beantwoordde de groeten. Dan uitte ik de eerste officiële woorden van mijïi rol: „Goeden morgen, heren! Waar is Foley?" Majoor Foley, aide-de-camp van Sir Dalph Eastwood, gouverneur van Gi braltar, kwam haastig naar voren: „Hier lien ik, Sir! Ik hoop dat u een goede overtocht hebt gehad?" Ik schudde hem de hand en vroeg hem naar zijn gezondheid (hij was erg ziek geweest). Daarna vervolgde ik, zoals in mijn instructies stond: „Wel, Foley, zullen we naar het Gouvernementshuis gaan om te lunchen? Ik heb niet zo heel veel tijd In de auto vernam ik, dat deze Foley alles afwist van de comedie, die wij opvoerden, maar ik ging toch dodr met het spelen van mijn rol, want de chauffeur en de luitenant, die zich in de auto bevonden, mochten niets van het spel merken! Ik had overigens niet veel tijd voor conversatie, want overal langs de kant van de weg stond volk, dat juichte en zwaaide, zodat ik tel kens moest teruggroeten. Het bericht had zich als bij toverslag verspreid: „Monty is op de Rots". In 't Gouvernementsgebouw wacht te Sir Ralph mij op om me te begroe ten. Leden van zijn staf en van zijn personeel poogden een glimp op te vangen van de beroemde maarschalk. „Hallo Rusty!" zei ik en ik grinnikte inwendig bij de gedachte, dat ik de gouverneur nu eens kon aanspreken met zijn bijnaam. „Hoe gaat het er mee?" „Monty! Het doet me echt goed, je weer eens te zient" riep Sir Ralph uit en drukte mijn beide handen. „Kom in mijn kamer en laten we eens op ons gemak praten!" Hij bracht mij naar zijn studeerkamer en gaf me een fau teuil. Daarna sloot hij de deur zorg vuldig achter ons. „Het is verschrik kelijk, Luitenant!" zei hij „ik kan niet zo goed toneelspelen als uzou iemand hebben gemerkt, dat ik wist, wie u bent?" Ik verzekerde hem, dat hij zijn rol voortreffelijk had gespeeld en dat scheen hem op te luchten. Daarna kwam het ontbijt en na de vliegtocht waren de ham, de eieren en de voor treffelijke koffie een weldaad voor me. Maar opeens schoot me te binnen: Montgomery eet nooit eieren! En hij eet ook geen varkensvleesIk moest mijn maal doen met biscuits met jam. Daarna wandelden wij in de tuin. Ogenblikkelijk voelde ik de „atmos feer" aan. Er waren werklui rondom het Gouvernementshuis bezig en of schoon ze ijverig doorwerkten, moch ten ze toch niets merken van de co medie en moest ik dus mijn rol vol houden. Daarna reed de gouverneur mij weet- naar het vliegveld. Heel de Rots wist nu van het hoge bezoek eri de straten waren opgepropt met juichende men sen. Ik moest groeten en wuiven naar troepen en bevolkinger kwam geen einde aan. En weer waren alle hoofden van dienst op het vliegveld present om mij plechtig uitgeleide te doen Enkele uren later was ik in Algiers en voor de eerste maal van mijn leven maakte ik kennis met het Amerikaanse systeem van begroeten. Er werd een geweldige rode auto te mijner beschik king gesteld, gereden door een zeer aantrekkelijk jong meisje in chauf feurs-uniform. Militaire politie op mo torfietsen escorteerde ons van het vliegveld naar de stad, met loeiende sirenes. Ik voelde mij als de hoofdper soon uit een gangsterfilm. Dat meisje mocht mooi zijn, maar nooit werd ik zó roekeloos gereden. Alle overige verkeer moest maar zien, dat het er gens bleef. Ezelwagentjes, vrachtauto's, alles werd opzij gedrongen, want de veld maarschalk was op weg naar Algiers! En geen mens vermoedde, dat een simpele luitenant-betaalmeester hier 'n bezoek ging brengen aan Generaal Sir Henri Maitland Wilson. Verbijsterend plotseling was mijn hele avontuur weer v oor bij ook. De veldmaarschalk verdween in het niet en opeens had niemand meer een greintje belangstelling voor een dode lijk vermoeide, hongerige luitenant betaalmeester, die zijn eigen beschei den koffertje droeg, op weg naar een vliegtuig, dat hem naar Cairo zou brengen. Mijn rol was uitgespeeld, het getypte vel beva.te verder geen instructies. Totdat eindelijk een officier tegen mij uitriep: „Heb je het grote nieuws gehoord? We zijn vanmorgen in Frankrijk geland!"Neen, daarvan wist ik niets, want ik had niet gewe ten, waarom ik Montgomery had moe ten voorstellen. (Ontleend aan „Luctor et Emergo" Zeeland Waakt)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Dagblad | 1954 | | pagina 10