UIT MIJN KLAS
ONDERWIJS OPVOEDING CULTUUR
Hoe QMMQÜjk
eott hel leven...
De hond van Loesje.
Appeltaart-verkoop.
De aardappelziekten.
Halve maan en ster.
3
„Juffrouw!" Ja, dat woord staat er
fiu maar zo nuchter, maar ik wilde
wel eens dat ge had kunnen horen,
hoe het mijn lokaal ingejubeld werd.
Nog eens „Juffrouw, ik het een 'ond-
je!" Aldus Loesje bij de deur van mijn
klas. Ten bewijze, dat ze waarheid
spreekt, tilt ze in bei haar handjes een
klein wit, teer, harig gevalletje om
hoog. Iets net zo groot als bei haar
knuistjes. Dit rechtvaardigt wel haar
binnenkomen, want zonder nadere in
vitatie is Loesje al met haar schat bij
me voor de klas. Met zachte gebaartjes
zet ze het diertje voor me neer en dan
breekt een stroom van mededelingen
los. Verbazingwekkend hoeveel er van
een hondje te vertellen valt, dat je
nog maar een anderhalf uur in je be
zit hebt. Me opa is vanmorrege gekom-
me met de trein en toen het-ie 't ondje
meegebrocht. 't Eit zo stille gezete in
de trein, en nou is 't mien 'ondje. Opa
heit t zeilevers gezeit. En me moeder
zeit, dat we 't Witje zelle noeme. Enne
ikke mag het effe late zien en dan mot
ik t gauw terug brenge. Enne
De stroom gaat door. Ik kijk werkelijk
verbaasd naar het kleine, tere witte
geval, dat inderdaad 'n kleine schoon
heid is. Voorzichtig pak ik Witje op
en streel het zijige vachtje. Dit kan ik
gerust doen, want Loesje verzekert me
vol overtuiging, dat Witje niet bijten
zal. En zij kan er immers al alles van
weten. Witje kijkt me eens aan, knip
pert wat met de oogjes, maar geeft me
verder niet veel aandacht. Ik mag hem
aaien, dat is wel duidelijk. Ik vind het
een schat van een beestje, dat kan ik
naar waarheid tegen Loesje zeggen.
Net als ik Witje weer op de grond zet,
is er weer rumoer bij de deur en in de
smalle kier verschijnt Wim de Jong
met een bos bloemen. „Voor uwes,
juffrouw". Moeder de Jong heeft haar
tuin wel beroofd van al haar kleurige
duizendschonen. Wim mag natuurlijk
de bloemen bij me brengen. Bij de
voorste bank blijft hij perplex staan,
maar eindelijk weet hij uit te brengen
„Een 'ond in school". Mij lijkt dat
„'ond" een zwaar woord voor dat
handjevol witte haartjes. Witje stoort
zich niet eens aan ons, maar gaat met
al de hooghartigheid van een rasbees
tje haar eigen gang, al snuffelend
langs de voorste banken. En Loesje al
maar verrukt toekijkend. Ik heb in
middels de bloemen van Wim in ont
vangst genomen, die echter niet ver
rukt, maar zeer ontstemd blijkt te zijn
over de aanwezigheid van Witje. Die
ontstemming wordt ook voor u ver
klaarbaar na zijn bericht. „Wij hebben
ook een 'ond", waarna hij misschien
van mij wel een invitatie verwacht
voor ook een schoolbezoek van dat
dier. Alsof verder niet ieder ingeze
tene van ons goede dorp dat weet, al
schikken wij dat beest aan het hele
huishouden toe. Maar goed, Wim ei
gent zich nu wederrechtelijk-of-niet,
dat beest maar toe. Strikt eerlijk be
steed ik aandacht aan Wims medede
ling, al gaat het niet van harte. Want
al ben ik nu een echte hondenliefheb
ster, het enige soort, dat ik van mijn
liefde uitsluit, omdat ik ze niet kan
uitstaan is een herdershond. Gelukkig
lezen die beesten het Weekend niet,
anders zou ik hun wraak te vrezen
hebben. Wim wil net van wal steken
met een levensbericht van „zijn Kwik"
als wij, d.w.z. Wim en ik worden op
geschrikt door een rauwe angstkreet
van Loesje, die daar als versteend
staat en staart naar Witje, die een heel
klein meertje heeft geproduceerd vlak
achter mijn lessenaar. Ja, zoiets kan je
gebeuren met dat jonge gebroed, want
luierbroekjes voor jonge honden zijn
nog niet uitgevonden. Maar dat arme
Loesje. Zomaar opeens rollen dikke
tranen langs haar mollig snuitje. Diep
schuldbewust, alsof zij de euveldaad
misdreef, durft ze de ogen niet naar
me opslaan. Maar Witje trippelt al
weer met vederlichte stapjes voor de
klas op weg naar Loesje. Zo is nu het
leven, verzucht ik. Wim laat het niet
bij zuchten. Kort en bondig consta
teert hij Witjes misdaad en besluit dat
zijn Kwik „dat nooit niet 'edaen zou
ebbe". Dan is bij mij de ban gebroken
en ik zeg, dat Loesje nu Witje maar
naar huis moet brengen, omdat de bel
wel gauw zal gaan. Wim weet ik ook
weg te werken naar 't plein, om aldus
de baan vrij hebbend met een prop
papier de sporen van Witjes misdaad
haastig te doen verdwijnen. Ik heb
Loesje naar de deur gebracht en fluis
ter haar bij de deur in het oor, dat ze
gauw terug moet komen om me te hel
pen, haar aldus moed gevend voor de
terugkeer. Ze zal net bij de deur ge
weest zijn toen de bel ging. Dan duurt
het geen tien tellen of je hebt de hele
bende bij je deur. Ditmaal Wim als
eerste. En och mensen, wat heeft dat
jongmens een onheil gebrouwen. Hij
heeft naarstig Witjes kwaad gerucht
verspreid. Daarop heb ik niet gere
kend. Hij stuift binnen, met een brede
armzwaai tegen de hem volgenden,
zeggend: „En-ie het de hele grond nat
gemaakt. Omdat ze toch allemaal
al naar binnen komen is Loesje maar
naar haar bank gegaan. Als ze Wims
reportage hoort, duikt ze in elkaar,
weer diep schuldbewust.
Wim blijft zowaar in zijn bankje
staan, al maar wijzend in de richting
Van mijn lessenaar. Halsjes strekken
zich, ogen speurend naar binnen zee-
enDe bel is gegaan, ik maak on
middellijk van mijn recht gebruik om
tot stilte te manen. Maar Wim kan het
niet laten om nog wat te zeggen. „Nee
dan „zijn" KwikkieDat wordt
Wims ondergang. Ik zeg, dat grote
honden ook wel eens stout zijn, „weet
je nog wel Wim, dat Kwikkie meester
de Jager's broek kapot getrokken heeft
toen meester op de fiets zat?" Die ar
me Wim, het lijkt wel of hijin een
paar tellen de helft kleiner is gewor
den en nu is het zijn beurt om boet
vaardig te kijken. Ik schaam me ei
genlijk over dit hardhandige middel,
maar sus mijn geweten, met te den
ken, dat ik geen geheim openbaarde,
want het verhaal van Kwiks euvel
daad is gemeengoed onder ons. Daar
heeft onze jongste collega wel voor ge
zorgd.
Als eerste vak staat in deze middag
lezen op ons rooster. Ik zeg: „Zoeken
jullie de nieuwe les maar gauw op".
Laat er nu boven de nieuwe les een
„levensgroot" portret van een hond
staan. Een herdershond nog wel. Het
opschrift van onze nieuwe les luidt:
„Dat is Fik". Dat wordt me te veel,
want het zou een „hondse" middag
kunnen worden. Daarom neem ik een
vast besluit. We zullen lezen, lezen,
enkel maar lezen. Geen één minuutje
zullen we aan „conversatie" wijden.
Is me te gevaarlijk. Zo licht worden
oude wonden opengereten. Dat te
voorkomen is mijn eerste naasten
plicht. Waarvoor ben ik anders school
juffrouw?
Deze week wil ik graag nog eens
iets zeggen over de actie die wij als
amerikaanse christen-Hollanders te voe
ren hebben voor onze eigen christelijke
scholen. We zijn niet zover als jullie in
Nederland, die in de Grondwetsherzie
ning van 1917 het beginsel kregen vast
gesteld de gelijkstelling van onderwijs
voor de lagere school, een beginsel
trouwens waar onze vaderen in Neder
land tachtig jaar lang voor hebben
moeten strijden, eerst onder Groen van
Prinsterer en daarna onder mannen
als Kuyper, Otterloo, Keuchenius,
Madkay e.a. Ik hoor echter wel eens, dat
sinds de christelijke scholen in Neder
land royaal in het geld kunnen grabbe
len, het positief christelijk gehalte er
op de meeste plaatsen niet op vooruit
gegaan is. Ik kan dat natuurlijk niet
beoordelen en laat de beantwoording
van deze kwestie graag aan jullie zelf
over. Bij ons is het echter nog zoals het
bij jullie voor de gelijkstelling van het
onderwijs was. We moeten ons christe
lijk onderwijs geheel uit privé-beurzen
betalen. De Staat draagt er geen cent
toe brj en eist wel dat we via onze be
lastingen ons complete aandeel bijdra
gen voor de openbare school. Een on
recht dus, dat op hetzelfde neerkomt
als onze vaderen, vóór de gelijkstelling
In Nederland, onder het liberale regime
te verduren hebben gehad. Welnu, dat
neemt niet weg, dat het aantal christe
lijke scholen in onze Nederlandse kolo
nies in Amerika voortdurend groeit.
We beseffen goed de noodzaak van het
dringende feit, dat onze kinderen, ae
gedoopte jeugd op school hetzelfde on
derwijs ontvangt, dat; zij in de gezin
nen, in de kerk en op de catechisatie
ontvangt. Want het onderwijs, dat op
de amerikaanse openbare scholen worat
gegeven is hoogst gevaarlijk. Het is
nog heel wat anders dan wat Ik zelf
in mijn kinderjaren in Nederland heb
meegemaakt. Op de plaats waar ik Den
opgegroeid was ook nog geen christe
lijke school. Maar de meester op ae
openbare school was een christen. Hij
ging voor in gebed en las uit de bijbel
en liet ons psalmen leren. Hij was dan
ook een kerkelijk mens. Nog een van
de oude stempel. Maar zo is het m
Amerika niet. Daar wordt het open
baar onderwijs in handen gelegd van
allerlei soort van mensen. Pure heide
nen, socialisten, communisten, leden
van de vrijmetselaarsloge, leden van
allerlei secten en dwalingen. En daar
moeten we onze kinderen maar aan
toevertrouwen. Terwijl het allerergste
is, dat er in het amerikaanse leven bij
vele onderwijzers een grote onverschil
ligheid en oppervlakkigheid ten aanzien
van alle godsdienst heerst. Voor het
geen waar de kinderen in het gezin en
in de kerk de grootste eerbied wordt
ingeprent, wordt in de school niet an
ders dan grove onverschilligheid aan
de dag gelegd. Deze tweeslachtigheid
moet zich in de opvoeding wreken. We
weten allen wel hoe grote invloed het
geen „Meester" of de „juffrouw" op
school zegt op de geest van het kina
heeft. Het is dan ook geen wonder, aat
onze amerikaanse Hollanders zich gro
te offers willen getroosten om de kin
deren ook op de scholen overeenkom
stig hun belofte bij de doop van hun
kroost afgelegd, te kunnen doen onder
wijzen.
Nu heb Ik Juist dezer dagen zom
schoolvergadering met de ouders mee
gemaakt en daar wil ik wat van ver
tellen, om jullie te laten zien hoe dat
bij ons in Amerika er naar toegaat.
Meestal is het de gewoonte, dat er een
omslag over de leden der schoolvereni
ging wordt gemaakt. De begroting van
de uitgaven wordt te voren vastgesteld
en daarnaar draagt ieder dan naar zijn
omslag bij. Nu had de vereniging waar
over ik nu spreek een besluit genomen,
dat per gezinshoofd een omslag betaald
zou moeten worden van 260.Nu
doet zich bijna altijd wel het feit voor,
dat de één of ander niet in staat 13
dit bedrag te betalen, hetzij door sterf
geval van het gezinshoofd of door fi
nanciële ongelukken in zaak of bedrijf,
ziekte enz. Hiervan wordt dan Kennis
gegeven aan het bestuur van de school
vereniging, want wanneer het geld niet
trouw iedere maand binnen komt, dan
grabbelt de penningmeester op de bo
dem van zijn schatkist en kunnen de
salarissen niet betaald worden. Het be
stuur geeft dit dan weer door aan de
„Moederclub", dat is een zeer actieve
vrouwenorganisatie, die dan gaat bij
springen. Deze doet dat op de volgende
manier. Iedere moeder bakt een zeker
aantal van 5 tot 10 appeltaarten.
Deze taarten gaan naar een van de
grote winkels die we hier in de steden
hebben, winkels met soms vijf tot ze
ven verdiepingen. De eigenaar van zo-n
bedrijf geeft graag een plaats op een
dezer verdiepingen, een lange tafel, hij
plaatst zelf een grote advertentie In
het ochtendblad en reeds bij het openen
van de zaak des morgens om tien uur,
stromen de mensen naar de „appei-
taart-afdeling" om een heerlijke eigen
gebakken taart te kopen. Dat de win
kelier zo goedgeefs is, komt niet voort
uit louter belangstelling voor de chris
telijke school, meestal interesseert hem
dat niet in het minst. Maar zo'n apper-
taart-verkoping is een pracht-reclame
voor zijn zaak, het trekt publiek en
kweekt goodwill in de kring van chris
telijke school-mensen! Dat het publiek
zo verkikkerd is op eigen gebak ligt
wel voor de hand. Geen enkele bakkerij
kan met die grondstoffen werken, wel
ke de moeders weten aan te wenden.
Gebak is meestal faforieksgoed in Ame
rika, zelfs het brood Incluis. Vandaar
ook, dat waar fabrieksbrood maar zo
dollarcent kost, eigen gebakken brood
soms wel 50 of 75 cent opbrengt. Nu
met het gebak is het precies zo. Zo-n
appeltaartverkoping levert dan wei een
200.winst op en het tekort voor ae
school is dan weer aangezuiverd, dank
zij de hulp van de „Moederclub". Zij
komen er bij de verkoping in de win
kel ook rond voor uit, dat het voor ae
christelijke school is. Want Iedere Ame
rikaan geeft graag voor een „goed
doel", onverschillig of dit voor het
Rode Kruis, de Kankerbestrijding, Kin
derhulp, Leger des Heils of de chrisre-
lijke school is. De dames die dan ook
komen kopen betalen graag met een
rond bedrag, waarvan ze geen geld te
rug verlangen.
En zo komen we dan aan de aanzui
vering van onze tekorten.
OOM CEES.
MILLIONN AIR.
Een Amerikaanse millionnair, die
zich ter verstooiing een vliegtuig had
aangekocht, maakte een vlucht rond
de wereld.
„Daaronder ziet U nu Griekenland",
zei de piloot, nadat ze enige uren ge
vlogen hadden zonder een woord te
wisselen.
Waarop de zakenman antwoordde:
„Geen details alsjeblieft, noem me al
leen maar de werelddelen".
CONSERVEN.
Toen een jong sardientje een duik
boot door het water zag scheren,
vluchtte het angstig naar de moeder.
„Niet bang zijn", suste de moeder,
„het zijn maar mensen in blik".
STATISTIEK.
Uit het weekblad Weekendmail:
„96% van de verliefden omarmen el
kaar met het hoofd naar rechts ge
keerd, 3% met het hoofd naar links,
1% heeft geen voorkeur".
In vrij korte tijd zagen we de aard
appelen flink doorgroeien, onder invloed
van het groeizame weer van eind Mei
begin Juni. Met deze groei nadert ech
ter weer snel het tijdstip, waarop een
ziekte-aantasting onze aandacht op
eist, een ziekte, die berucht is om zijn
oogstdepressie en achteruitgang in
kwaliteit der knollen, n.l. de aardappel
ziekte (of Phytophtora infestans).
De ziekte wordt veroorzaakt door
een zwaim, die met bovengenoemde la-
tijnse naam te boek staat. Deze zwam
richtte in vroeger jaren soms zulke ver
woestingen aan onder het aardappelge
was, dat hongersnood dreigde. Beruchte
jaren in dit verband zijn b.v. 1843 en
1844. Dat deze ziekte het ene jaar in
veel ernstiger mate optreedt als in
een ander, vindt zijn oorzaak in de
aard van het weer. Vooral broeierig,
vochtig weer geeft een snelle uitbrei
ding der zwam en dus der ziekte te
zien.
Aanvankelijk wordt alleen het loof
ziek. We onderkennen dit aan de brui
ne plekken op de bladeren en soms op
de stengels. Rond deze plekken bevindt
zich een lichter gekleurde ring. Heeft
de zwaan vrij spel, dan worden ook de
knollen aangetast en rotten weg.
Wordt de ziekte tn het gewas gesig
naleerd, of waarschuwt de radio ons,
wanneer het gunstig weer Is voor het
optreden der ziekte, dan moet onmia-
dellijk de bestrijding ter hand worden
genomen. Hiervoor zijn inmiddels meer
dere preparaten in de handel. Het reeds
lang gebruikte bestrijdingsmiddel, het
kopersulfaat aangewend als Bourgondi
sche of Bordeause pap, werkt uitste
kend. Met deze vorm van bestrijding
heeft men het voordeel minder vaak
te moeten spulten. Ook de koperoxy-
chloride en koperoxyduul geven een
zeer goed effect, in tegenstelling tot de
colloïdale kopermiddelen, welke minder
effectief schijnen te werken.
De zihk-banaat bevattende midde
len worden nog te weinig gebruikt; hun
fungicide werking, d.w.z. hun dodende
werking op de Phytophtoranzwam is
zeer goed, terwijl de dodende werking
op het blad, een euvel dat we na vaak
herhaalde koperbespuiting'en zien, niet
optreedt. Het gewas blijft dus langer
groen, zodat vooral in jaren met veel
Phytophtoa-aantasting, na zinkcarba-
maatbespuiting de hoogste opbreng
sten worden veikregen. Verstandig is
daarom aan deze middelen meer aan
dacht te schenken.
Nadrukkelijk willen wij ook wijzen
op het belang van vroege bespuitingen.
In het algemeen begint men met de
eerste bespuiting veel te laat en vindt
men 3 bespuitingen wel voldoende. Dit
is niet waar, wat ook duidelijk blijkt
aan de knollen. Wil men Phytophtora-
vrije knollenoogsten, dan zal in som
mige jaren wel vijf tot zeven maal ge
spoten moeten worden. Op grond van
proeven is gebleken, dat vroeg begin
nen met de bestrijding, door middel van
zinkcarbamaten, gedurende de eerste 3
bespuitingen, gevolgd zo nodig door nog
één of meer koperbespuittogen de beste
resultaten geeft.
Gezien de vroege rooidatum van
pootgoed kan op dit gewas met zink
carbamaten worden volstaan, zonder la
ter met koperbespuitingen te volgen.
Men doet verstandig acht te slaan
op de waarschuwingen van 't K.N.M.I„
doch voorzover deze waarschuwingen u
niet of niet tijdig genoeg bereiken, met
spulten te gaan beginnen als het ge
was ongeveer dicht staat. W. J. L.
HET PAARD.
Glasogen, geven een vreemde aan
blik. Sommigenme nen dat een paard
met glasogen blind is. Dit is echter
niet waar. De iris, bij de meeste paar
den donker gekleurd, is bij glasogen
lichtblauw of parelmoerachtig. Vaak
zien wij deze ogen bij een paard met
gsote aftekeningen, zoels een brede
bles, ook bij bonte paarden en Isabel-
len. In de volksmond worden ze wel
„maanogen' genoemd, wat echter niets
heeft uit te staan met zijn maanblind-
heid, een ernstige met periodieke aan
vallen verlopende oogziekte, die onge
neeslijk is en in de regel tot volslagen
blindheid leidt.
iU.
Herhaaldelijk hebben de geleerden zich
reeds bezig gehouden met de vraag
naar de oorsprong van het bekende
symbool van het Turkse Rijk, de halve
maan met ster op rood en groen veld.
De meest tegenstrijdige verklaringen
zijn er voor in omloop. Door enkelen
wordt beweerd, dat het zinnebeeld nog
een overblijfsel is van de vroegere
godsdienst der Turken, een zeer Inge
wikkelde dienst der sterren. Deze verkla
ring heeft wel iets waarschijnlijks. Toen
wordt zij tegengesproken door hen, die
menen, dat de Turken de halve maan,
die eens de attribuut van Artemis was,
van de Grieken hebben overgenomen.
Inmiddels doet in het Oosten een sage
de ronde, volgens welke de halve maan
het Osmaanse wapenteken werd, toen
de Byzantiërs ten tijde der belegering
van Constantinopel door de Macedonl-
ërs dB weg, door dB Ingesla
gen, konden herkennen aan de lichten
de maansikkel. De gelovige Turken zoe
ken de oorsprong van de halve maan
in een wonder van de profeet. Volgens
hen zou Mohammed eens, can enkele
twijfelaars van zijn macht te overtui
gen, de volle maan in twee stukken heb
ben gesneden en één ervan in zijn man
chet hebben verstopt. Een bewijs is
natuurlijk voor geen van deze' verkla
ringen aanwezig. Ben feit is echter, aat
de halve maan met de ster, zoals thans
alle Turkse banieren vertonen, een
voorganger heeft gehad in het oude
wapen van Hlyrië, want de Hlyrische
munten uit de latere Romeinse Kei
zertijd vertonen bijna alle de halve
maan met de ster. De eerste Sultan, die
de halve maan als symbool voerde, was
Mohammed Tekesoh, die aan het einae
van de 12de eeuw regeerde. Hij placnt
de punt van zijn tent steeds met een
halve maan te versieren. Een van zijn
opvolgers, Orchan, verleende toen in de
14de eeuw aan de Janitscharen een ro
de vaan met een zilveren halve maan,
en door Selim I, de Verschrikkelijke,
werd eindelijk in het jaar 1512 de harve
maan officiëel tot Turks wapen verhe
ven. De later eraan toegevoegde ster
tussen de horens van de maansikkel
moet Jupiter voorstellen, onder welks
gelukbrengend schijnsel Osman, de
stichter van het Turkse Rijk, geboren
werd.
Vol stoomkracht naar Europa!
mij, wat ik het best „een verduiveld
stijve poot" kan noemen. „Veel suc
ces, vriend! Het zal best gaan!"
Twee dagen later kwam mijn kans.
De kolonel gaf mij zijn laatste orders,
ik kreeg een nauwkeurige copy van
Monty's uniform, compleet met baret,
en ik hoorde, dat in Gibraltar en Al
giers slechts heel enkelen in het ge
heim waren ingewijd. Bij mijn vertrek
(uitgeleide gedaan door wel honderd
hoge officieren!) zou iemand iets we
ten. Dat was de eerste proefneming.
Ik zou twee officieren als gevolg
meekrijgen. Ten huize van een hunner
verkleedde ik mij en veranderde ik
mijn haar en mijn knevel. Toen ik
mij aan mijn gevolg vertoonde, wa
ren ze volmaakt verrast, ofschoon ze
er alles van wisten. Dat stelde mij ge
rust.
We kwamen aan een klein vliegveld,
waar een motorescorte van de mili
taire politie zich bij ons voegde en
waar ook een vliegtuig en zijn beman
ning gereed stonden. Ik werd voorge
steld aan de piloot, Wilbur Lee, een
van Churchill's persoonlijke vlieger
officieren, een jongeman met de borst
vol ridderorden. Het trof mij, dat deze
piloot terstond opmerkte: „Niemand
zal ooit de waarheid vermoeden!"
We stapten in het toestel, dat zich
weldra in de wolken verhief. In on
denkbare korte tijd zag ik de hemels
blauwe wateren van de Middellandse
Zee en de donkere rots van Gibraltar.
Terwijl wij daalden, las ik voor de zo
veelste maal mijn instructies over.
Toen ik het vliegveld van La Linea
betrad, werd ik eerbiedig begroet door
de hoofden van alle militaire en civiele
diensten, die op het appèl waren ver
schenen. Ik wandelde tussen hen door
en beantwoordde de groeten. Dan uitte
ik de eerste officiële woorden van mijïi
rol: „Goeden morgen, heren! Waar is
Foley?"
Majoor Foley, aide-de-camp van Sir
Dalph Eastwood, gouverneur van Gi
braltar, kwam haastig naar voren:
„Hier lien ik, Sir! Ik hoop dat u een
goede overtocht hebt gehad?" Ik
schudde hem de hand en vroeg hem
naar zijn gezondheid (hij was erg ziek
geweest). Daarna vervolgde ik, zoals
in mijn instructies stond: „Wel, Foley,
zullen we naar het Gouvernementshuis
gaan om te lunchen? Ik heb niet zo
heel veel tijd
In de auto vernam ik, dat deze Foley
alles afwist van de comedie, die wij
opvoerden, maar ik ging toch dodr met
het spelen van mijn rol, want de
chauffeur en de luitenant, die zich in
de auto bevonden, mochten niets van
het spel merken! Ik had overigens niet
veel tijd voor conversatie, want overal
langs de kant van de weg stond volk,
dat juichte en zwaaide, zodat ik tel
kens moest teruggroeten. Het bericht
had zich als bij toverslag verspreid:
„Monty is op de Rots".
In 't Gouvernementsgebouw wacht
te Sir Ralph mij op om me te begroe
ten. Leden van zijn staf en van zijn
personeel poogden een glimp op te
vangen van de beroemde maarschalk.
„Hallo Rusty!" zei ik en ik grinnikte
inwendig bij de gedachte, dat ik de
gouverneur nu eens kon aanspreken
met zijn bijnaam. „Hoe gaat het er
mee?"
„Monty! Het doet me echt goed, je
weer eens te zient" riep Sir Ralph uit
en drukte mijn beide handen. „Kom
in mijn kamer en laten we eens op ons
gemak praten!" Hij bracht mij naar
zijn studeerkamer en gaf me een fau
teuil. Daarna sloot hij de deur zorg
vuldig achter ons. „Het is verschrik
kelijk, Luitenant!" zei hij „ik kan
niet zo goed toneelspelen als uzou
iemand hebben gemerkt, dat ik wist,
wie u bent?"
Ik verzekerde hem, dat hij zijn rol
voortreffelijk had gespeeld en dat
scheen hem op te luchten. Daarna
kwam het ontbijt en na de vliegtocht
waren de ham, de eieren en de voor
treffelijke koffie een weldaad voor me.
Maar opeens schoot me te binnen:
Montgomery eet nooit eieren! En hij
eet ook geen varkensvleesIk moest
mijn maal doen met biscuits met jam.
Daarna wandelden wij in de tuin.
Ogenblikkelijk voelde ik de „atmos
feer" aan. Er waren werklui rondom
het Gouvernementshuis bezig en of
schoon ze ijverig doorwerkten, moch
ten ze toch niets merken van de co
medie en moest ik dus mijn rol vol
houden.
Daarna reed de gouverneur mij weet-
naar het vliegveld. Heel de Rots wist
nu van het hoge bezoek eri de straten
waren opgepropt met juichende men
sen. Ik moest groeten en wuiven naar
troepen en bevolkinger kwam
geen einde aan. En weer waren alle
hoofden van dienst op het vliegveld
present om mij plechtig uitgeleide te
doen
Enkele uren later was ik in Algiers
en voor de eerste maal van mijn leven
maakte ik kennis met het Amerikaanse
systeem van begroeten. Er werd een
geweldige rode auto te mijner beschik
king gesteld, gereden door een zeer
aantrekkelijk jong meisje in chauf
feurs-uniform. Militaire politie op mo
torfietsen escorteerde ons van het
vliegveld naar de stad, met loeiende
sirenes. Ik voelde mij als de hoofdper
soon uit een gangsterfilm. Dat meisje
mocht mooi zijn, maar nooit werd ik
zó roekeloos gereden. Alle overige
verkeer moest maar zien, dat het er
gens bleef.
Ezelwagentjes, vrachtauto's, alles
werd opzij gedrongen, want de veld
maarschalk was op weg naar Algiers!
En geen mens vermoedde, dat een
simpele luitenant-betaalmeester hier 'n
bezoek ging brengen aan Generaal Sir
Henri Maitland Wilson.
Verbijsterend plotseling was mijn
hele avontuur weer v oor bij ook. De
veldmaarschalk verdween in het niet
en opeens had niemand meer een
greintje belangstelling voor een dode
lijk vermoeide, hongerige luitenant
betaalmeester, die zijn eigen beschei
den koffertje droeg, op weg naar een
vliegtuig, dat hem naar Cairo zou
brengen. Mijn rol was uitgespeeld,
het getypte vel beva.te verder geen
instructies.
Totdat eindelijk een officier tegen
mij uitriep: „Heb je het grote nieuws
gehoord? We zijn vanmorgen in
Frankrijk geland!"Neen, daarvan
wist ik niets, want ik had niet gewe
ten, waarom ik Montgomery had moe
ten voorstellen.
(Ontleend aan „Luctor et Emergo"
Zeeland Waakt)