jonc/e oc)e§\^
Sinlistcrcia f954
DE HOOGSTE TOON
Ontwikkeling
VM3-
Wie verre reizen doet...
De
sprookjes
van
ANDERSEN
Ole-ogensluiter.
Ontspanning
Gezelligheid
Mijn beste nichtjes en neven,
Wat hebben we fijn weer gehad, hé?
Zijn jullie er nog op uitgetrokken?
Maar.op het ogenblik, dat ik jullie
schrijf, begint het net weer te regenen.
Wij vinden het natuurlijk wel jammer,
want het is maar heerlijk als je zo
maar naar buiten kunt stappen en dan
maar genieten van het mooie weer.
Doch er zijn er nu ook heel velen, die
verlangen naar regen en die heel blij
zullen zijn met het buitje, dat daar net
begint. Het land heeft zoveel water
nodig. Ik troost me er ook maar mede,
door te denken, dat mijn raadselfami
lie misschien nu gauw even naar mij
zal schrijven, omdat het buiten niets
gedaan is. Nu moet ik nog vertellen,
d.-t de prijzen van deze keer op reis
gaan naar ons Hulstbesje te Oudelande
en naarOleander te Grijpskerke, En nu
genoeg voor vandaag. Vele groeten
aan allemaal van jullie
Tante TRUUS.
Kolibrie te Grijpskerke. Wat een
gezellige dikke brief was dat! Harte
lijk dank voor die mooi bewerkte
kaart. Ik ben blij, dat de prijs zo naar
je zin is. Koninginnedag is leuk ge
vierd bij jullie. Al die versierde fiet
sen had ik wel eens willen zien. Daar
is veel werk van gemaakt, geloof ik.
Vooral die zwaan lijkt me een heel
kunststuk te zijn geweest. Het goed
van jullie nieuwe jurken is prachtig.
Leuk, dat het voor allebei eender en
toch ook weer verschillend is. Zijn de
jurken al helemaal klaar? Je brief zag
er met al die versierde hoofdletters
feestelijk uit. Hulstbesje te Oudelande.
Ik had ook mooie rode geraniums in
mijn kamer, maar die heb ik nu in de
tuin geplant. Daar staan ze ook mooi.
Hetzelfde heb ik met mijn fuchsia's
gedaan. Doch die hebben altijd even
tijd nodig om op verhaal te komen in
de buitenlucht. Maar ik heb het niet
zo ver gebracht als jij, dat ik radijsjes
uit mijn tuin heb gegeten. Hoever sta
je met al de handwerken, waaraan je
bezig bent? Rozeknopje te Serooskerke.
Die trui van jou zal er wel echt vrolijk
uitzien met al die kleurtjes. Mag de
kleine broer al eten van zijn nieuwe
bordje? Het zal wel oppassen worden,
dat het niet breekt. Weet je al hoeveel
je opgehaald hebt voor dat goede doel?
Natuurlijk lust ik zo'n lekker hapje
ook graag. Maar jij hebt het eerlijk
verdiend. Dank voor je nieuwe raad
sel. Oleander te Grijpskerke. Wat een
grappige spelletjes hebben jullie ge
daan op 30 April. Als je zo met de be
nen aan elkander gebonden bent dan
val je toch wel eens gauw, is het niet?
Of is dat wel meegevallen? Jij hebt
een leuke prijs gewonnen met die spel
letjes. Zo'n boekomslag kun je wel iets
moois van maken. Natuurlijk zoek je
een aardige rand uit, maar denk er
wel om, dat vooral op jute het van
heel veel belang is, welke kleuren je
kiest. Is dat slabbetje gebreid? Mijn
verjaardag is al weer voorbij van dit
jaar en als ik het je nu al vertel, ben
je het immers het volgend jaar verge
ten.
De oplossingen zijn:
I. Piet, pet.
II. Venlo.
III. De letter i.
Nieuwe raadsels:
I. Ingezonden door Rozeknop te Se
rooskerke.
Verborgen jongensnamen.
Kom, Pluto, vertoon je kunsten eens.
Ja, appels lust ik wel graag.
Aan die vlag hoort ook nog een wim
pel.
Weet u ook, waar mijnheer Jansen
woont
Jan, breng wat peterselie mee van de
groenteboer.
Kijk die jonge hondjes eens leuk lig
gen te kroelen.
n. Voeg een woord, dat het tegen
overgestelde van neen betekent, bij 'n
voorwerp dat in de keuken thuishoort,
en dan krijg je de naam van een land
buiten Europa.
III. Welke Bijbelse persoonsnaam
uit het Oude Testament kunt ge om
keren waarna je weer een Bijbelse
persoonsnaam, ook uit het Oude Tes
tament, te lezen krijgt.
De oplossingen kunnen tot Zaterdag
12 Juni. met vermelding van voor
naam, naam (schuilnaam als je die
hebt), leeftijd en adres worden gezon
den aan TANTE TRUUS, Redactie
Zeeuwsch Weekend, Goes.
Jullie kennen misschien het spreek
woord wel: „Wie verre reizen doet,
die kan veel verhalen." Daar dacht ik
aan toen ik een brief las van een jon
gen, die een poosje terug met zijn va
der en moeder en broertjes en zusjes
een heel verre reis gemaakt heeft, en
wel van Zeeland naar Canada. Dat is
een eind hoor. Die jongen, die onge
veer elf jaar is, heeft nu aan zijn oude
grootvader een lange brief geschreven.
Dat is natuurlijk gemakkelijk genoeg,
als je zo veel beleefd hebt. Eerst was
die jongen zo blij, zo blij met het voor
uitzicht, dat hij zo ver zou reizen. Zijn
ouders waren van plan om in Canada
te gaan wonen. Emigreren, noemen ze
dat. Het duurde eerst een heel tijdje
eer het zover was, want je kunt je
plannen wel maken, maar o wee, wat
komt daar al aan te pas, eer je weg
kunt reizen. Het duurde Jan veel te
lang, doch doe daar eens wait aan.
Zijn vader had heel veel om voor te
zorgen, dat kun je begrijpen en moe
der ook. Toch had vader er telkens
wat tijd voor genomen om alvast wat
van de taal van het nieuwe land te
leren en moeder had flink met hem
meegedaan. Vader had Jan ook gera
den te leren, want hij was de oudste
van de kinderen en het zou zo gemak
kelijk zijn als hij zich ook wat kon be
helpen. Maar ja, daar stond Jans
hoofd niet naar. En vader had het
te druk die laatste maanden om daar
op te letten. Wat heeft dat Jantje daar
een spijt van gehad. Het begin van de
brief aan Grootvader was wel vrolijk.
Die lange reis op de boot was Jan best
bevallen'. Allemaal Nederlanders, die
natuurlijk onze eigen taal spraken. Jan
was al gauw goeie maatjes met andere
kinderen aan boord en niemand pie
kerde er over, dat dit in Canada niet
zo zou wezen. En toen ze eenmaal aan
land waren, was het eerst ook nog niet
zo erg, want toen was vader altijd bij
hen en die verstond al aardig wat van
het Engels en wist de mensen ook
goed aan het verstand te brengen, wat
hij zelf wilde zeggen. Toen ze echter
in hun eigen huis waren, dat een heel
eind buiten het dorp stond, ging Jan
het niet meer zo leuk vinden.
(Wordt vervolgd).
In de hele wereld is
er niemand die zoveel
mooie verhaaltjes kent
als Ole-ogensluiter. Hij
opent de deur heel
zachtjes, en fuut, daar
spuit hij de kinderen
zoete melk in de ogen,
dat zij de ogen niet
meer kunnen openhou
den. Hij wil alleen
maar dat ze stil zijn,
wanneer hij hun zijn
verhaaltjes vertelt. Hij
houdt een parapluie on
der iedere arm; een heeft hij met plaatjes er op em die steekt bij op boven
de goede kinderen, waardoor zij de hele nacht de prachtigste geschiedenissen
dromen; maar op de andere parapluie is niets en die steekt hij op boven
de stoute kinderen. Nu zullen wij horen, wat Ole-ogensluiter iedere avond
aan een klein jongetje, dat Hjalmar heette, kwam vertellen! „Luister nu
eens!" zei Ole-ogensluiter, toen hij Hjalmar naar bed gebracht had, „nu
zal ik alles heel mooi maken!" En toen werden alle bloemen in de bloem
potten grote bomen, en alle takken waren vol bloemen. De vruchten schit
terden als goud en men zag taartjes, die vol waren met rozijnen; het was
verrukkelijk! Maar opeens hoorde men een vreselijk gejammer uit de tafel
lade komen, waarin Hjalmar's schoolboeken lagen. Het was Hjalmar's schrift,
o, het was vreselijk om te horen! Langs de kant van elk blad stonden de
hoofdletters, de een precies onder de ander; dat was een voorbeeld, en
naast deze stonden nog enige letters, die dachten dat zij er net eender uit
zagen, want zij waren door Hjalmar geschreven. „Zie, zo moet u zich hou
den!" zei het voorbeeld, „zo, een weinig schuin en met een flinke haal!"
„O wij zouden gaarne willen", zeiden Hjalmar's letters, „maar we kunnen
niet, we zijn zo slap!" „Dan zal ik jullie wat poeders geven!" zei Ole-ogen
sluiter, „nu moet ik met hen exerceren, één, twee! één, twee!" en zo liet
hij de letters exerceren, totdat zij zo recht en zo flink stonden als het
voorbeeld zelf. Nauwelijks was Hjalmar in bed, of Qleogeneiuiier raakte
8
met zijn klein toverspuitje al de meubels in de kamer aan, en onmiddellijk
begonnen zij te praten. En zij babbelden over zichzelf. Tegen het buffet
hing een groot schilderij in een vergulde lijst; het was een landschap.
Men zag er hoge, oude bomen op, en bloemen in het gras en een groot
meer met een rivier, die achter om het bos vloeide, voorbij verschillende
kastelen, totdat zij uitliep in de wijde zee. Ole-ogensluiter raakte met zijn
toverspuitje het schilderij aan, en opeens begonnen de vogels daarop te
ringen en de boomtakken bewogen heen en weer. Hjalmar zette zijn voeten
in het schilderij, juist in het hoge gras, en daar stond hij. Hij liep naar
het water en stapte in een klein bootje, dat daar lag. Het was rood en wit
geschilderd, en zes zwanen trokken het bootje voort langs het groene bos.
De prachtigste vissen zwommen achter het bootje aan. Het was werkelijk
een verrukkelijk zeiltochtje; nu eens waren de bossen dicht en donker, dan
weer schenen zij een prachtige tuin vol maneschijn. Er lagen grote kastelen
in van glas en van marmer; op de balcons stonden prinsessen. Zij strekten
de handen naar hem uit, en boden hem het heerlijkste suikervarken, en
Hjalmar pakte een eind van het suikervarken, terwijl hij voorbij voer; maar
de prinses hield het goed vast, en zodoende kreeg ieder er een stuk van,
zij het kleinste en Hjalmar het grootste. Bij elk kasteel stonden kleine
prinsjes als schildwachten. De oude bomen knikten, juist alsof Ole-ogen
sluiter aan hen ook rijm verhalen vertelde.
eei/u/sc//
u/ee/ce/ïü
behoort bij ZEEUWSCH DAGBLAD van Vrijdag 4 Juni 1954.
Er bestaat een film over een man, die zich onafscheide
lijk verbonden voelt aan een trompet. Als weesjongen
wordt hij opgenomen in een neger-band en later trekt hij
als beroemdheid veel publiek bij groots-opgezette muziek
uitvoeringen. Z'n trompet heeft hij altijd bij zich. Z'n trom
pet is vrouw en kind voor hem. Z'n trompet is z'n geloof,
z'n hoop en z'n liefde. Z'n trompet is zijn „alter ego", zijn
tweede IK. Z'n trompet is z'n god. Hij voelt zich alleen
maar gelukkig, als hij z'n trompet dicht bij zich heeft.
Als hij in een wanhoopsbui zijn trompet stuksmijt, voelt
hij zich zó eenzaam, dat hij er al gauw opnieuw één gaat
kopen in hetzelfde winkeltje, waar hij als kleine jongen
van zuinig-opgespaard zakgeld z'n eerste trompet had ge
kocht. Hij voelt zich niet veilig zonder de vertrouwde
ronde vormen Van zo'n koperen blaas-geval ondesr z'n arm.
En zijn levensideaal is: de hóógste noot te blazen, de toon
die nog nooit door een trompet is voortgebracht. Als hij
probeert dit ideaal te bereiken, blaast hij z'n longen kapot.
Hij moet naar 't ziekenhuis. IJlend in gloeiende koortsen
hoort hij plotseling de sirene van de ziekenauto, die hem
komt halen; en hij springt overeind in bed: „Hoor! De
hóógste toon!"
Dit zou de levensgeschiedenis van ons allen kunnen zijn.
Wij willen allemaal de hoogste toon halen. Wij willen de
hoogste sport van de ladder bereiken, maar wij tuimelen
omlaag in de machteloosheid. Wij „halen" het niet.
Er zit in elk mens een vreemde drang om boven zichzelf
en boven zijn omgeving uit te komen. Wij willen méér zijn
dan wjj zijn. Want wij voelen, dat er iets mis is. Wij voelen,
dat wij lager staan dan wij eigenlijk moésten staan. Wij
zijn onttroonde koningen, ontslagen ridders, uit de adel
stand ontheven.
Ons hele leven is vaak niets anders dan één gewaagde
sprong naar de hoogste toon, naar het heimwee dat ons
voorbij vliegt, naar de wonderlijke macht die ons wenkt
uit de verte. Onze romans en gedichten, onze oorlogen en
vredesverdragen, onze kunst en onze zelfgemaakte gods
diensten zijn met elkaar te brengen onder deze éne noemer:
de wanhopige greep naar het verloren Paradijs, de ver
beten strijd om de hoogste bergtop, de eeuwenlange toren
bouw -van Babel. Wij staan om 't hardst te blazen en te
blazen op zoek naar de toon die boven alle notenbalken
uit zweeft naar de onbereikbare hoogte van Gods hemel.
En wat betekent nu Pinksteren? Dat wij onze trompet
uit de handen moeten laten vallen, en dat wij dan in
de stilte van de verwachting plotselingde hóógste toon
horen op de bazuinen van Gods engelen: de climax van
de heilsfeiten, de kroon op de christelijke feestdagen, de
uitstorting van Gods Geest in onttroonde koningen en ont
slagen ridders.
Wij staan al zo lang te zwaaien met onze vlaggen, wij
willen ze hoger en hoger laten wapperen, maar onze
honger houdt niet op: wij bereiken de tóp niet, waar wij
ons vaandel willen planten. Daarom moeten wij met de
Kerk gaan zingen:
„O, hef Gij Zelf omhóóg de vaan!"
De Heilige Geest neemt ons het vaandel uit de handen
en HIJ plant het op de top. HIJ „haalt" het!
Laten wij ophouden met onze lawaaierige opgeblazenheid
om de hoogste toon te toveren uit de trompetten van de
zelfverlossing! GODS bazuinen zullen klinken, nieuwe
heemlen zullen blinken! Dat staat niet achter elkaar, om
dat hetzo mooi rijmt, maar omdat het echt bij elkaar
hoort: als Gód gaat blazen, dan komt de hóógste toon!
Vrouwenpolder.
Ds OKKE JAGER.
Ja, nu is Gods Zoon verheven
Aan des Vaders Rechterhand,
Als het leven van ons leven
Zendt Hij nu het tegenpand.
En doet ons uit 's Hemels zalen
Zijne Geest ternederdalen,
Als een teken van Zijn trouw,
Als de Leraar en de Leider
Voor de Hemel toebereider,
Bouwheer van het Godsgebouw.
Ja, zo daalt Hij neer van boven
Op de eerste Pinksterdag.
Al het volk in Sions hoven
Vragen, wat dit wezen mag:
't Was het jeest der eerstelingen.
Israels nakomelingen
Brachten hunne garven aan,
Om hun offers op te dragen,
Om in 't graan na deze dagen
Dra de sikkel in te slaan.
Israël dacht ook op heden
Aan de geving van de wet,
Zoveel honderd jaar geleden
Als -een richtsnoer voor hun tred.
Hoe dat eens op Horebs kruinen
Onder donders en bazuinen
's Heren stemme werd gehoord;
En 't Verbond met hen gesloten
En de plicht der Bondgenoten
Was.... te horen naar Gods Stem.
Nu doen zich geen donders horen,
Maar een sterk gedreven wind
Komt in der Apost'len oren,
Daar, waar men zich thans bevindt;
En de vuuPge tongen dalen
Op hun hoofd, en vreemde talen
Spreken zij in 't algemeen.
En men is als opgetogen
Bij het wonder, dat hun ogen
Mag aanschouwen om zich heen.
Parthers, en ook Elamieten
Israëliërs groot en klein
Zien het levend water vlieten
Thans uit Davids heilfontein.
En verachte Galileeërs,
Maarverkoren Nazareeërs,
Aangegord door 's Heren Geest,
Werpen 't net ter rechterzijde,
't Was het gunstigste getijde
Op dit grote Pinksterfeest.
En drie duizend Pinksterlingen
Was de vangst van deze stond;
Dit gaf stoffe om te zingen
Van Gods daan.met hart en mond,
Want: het waren d' eerste schoven
(Ingevoerd in Sions hoven)
Van de oogst, die volgen zou,
Van de oogst door alle eeuwen
Uit de Heid'nen en Hebreeuwen,
Naar het Woord en 's Heren trouw.
Mocht dit Pinkstervuur eens gloeien
In ons aller hart, o Heer.
't Levend water in ons vloeien
Uwe grote Naam ter Eer.
Levend water, kom van boven
En doorweek de dorre hoven
Van Uw Kerk, en.van ons hart.
Geef ons van die Pinkstergaven,
Wil nog Uw beloften staven
En verdrijf het ak'lig zwart.
Opdat weer Uw Kerk mocht blinken
En bezield door Uwe Geest,
On- en bijgeloof verzinken
Als op 't eerste Pinksterfeest.
Open U, fontein der hoven!
Levend water, kom van boven,
Dat Uw vijand eens verstomm';
Wil Uw notenhof besproeien,
Dat Uw specerijen vloeien.
Haast Uo mijn Liefste, kom.
PINKSTEREN.
En zij werden allen vervuld
met de Heilige Geest.
Hand. 2 4.
En de vrouw vluchtte m. de
woestijn, alwaar zij een
plaats had, haar van God
bereid. Openb. 12 6.
De belofte van Gen. 3 15 be
tekent niet dat de gelovigen het
in de wereld altijd gemakkelijk
zullen hebben. Daar zijn immers
zoveel smarten vanwege eigen
zonden. Daar is ook een lijden
in deze wereld juist om des ge
loof s wille, juist omdat we 't op
nemen voor de Here. Het lijden,
dat door Christus genoemd is het
kruisdragen in zelfverloochening
achter Hem, het lijden waarvan
Hij in de bergrede zegt: Zalig,
als de mensen u vervolgen om
der gerechtigheid wil, als de
mensen, liegende, kwaad van u
spreken. De komst van deze
Pinkstergeest betekent ook niet
dat nu in een moment een van
alle zonde en van alle gevolgen
en invloeden van zonde verloste
mensheid een apart plekje krijgt
op de wereld. Ja wel een apart
plekje, een afgezonderd plekje,
immers door de doop als teken
des verbonds van de kinderen
der ongelovigen onderscheiden,
zoals oudtijds Israël onderschei
den was van andere volken, zo
staan vandaag de gelovigen in
de wereld. En zij moeten vluch
ten, de kerk wordt niet onge
stoord een plaats gegeven in de
wereld. In oude tijden waren
daar arena's, en later zijn brand
stapel en inquisitie gekomen en
nog later de beruchte concentra
tiekampen, en wat er nog komt
weten we niet. Door al die gru
welijke machtsmiddelen probeert
de Draak, dat is Satan, het werk
van Christin stuk te maken. Hij
heeft ook andere middelen. Pau-
lus schrijft daarover ook aan Ti-
motheus: de zware tijden (2 Tim.
3) zijn niet in de eerste plaats
de vervolgingen. Wee haar als
de wereld veel goeds gaat ver
tellen van de kerkmensen. Van
die mensen die niet hèt Woord
willen horen, maar die zichzelf
leraars opgaren naar eigen be
geerlijkheden. Maar de kerk
heeft een ander leven. Ja wel
vluchten, en wel in de woestijn,
maar vervuld van de Heilige
Geest leert zij in de woestijn dat
alle schatten van haar hemelse
Vader zijn, en dat zij in Hem,
door de Geest, alles, alles bezit.
Zeg nooit dat Christus toch Zijn
kerk alleen laat, want Pinkste
ren zegt, dat hoewel de gelovi
gen het hier nog een tijd moeilijk
hebben, hun Here toch bij hen
is. De uitstorting van de Geest
is juist openbaarwording van de
vijandschap van Gen. 3 in het
leven van de naar de xvoestijn
gevluchte kerk.
A- S.