UIT MIJN KLAS
Bij ons thuis
ONDERWIJS OPVOEDING CULTUUR
Zeeland over
'k Em pug. get
Hoe fythMqlijlt
coti hei teven...
Gewassenkeuring
Oogsttijd 1954.
V-
Rekenen is een miserabel vak voor
je peuters. Vooral als je er pas mee
begint. Je kunt je levendig voorstellen,
dat ze er het nut niet van kunnen in
zien. Met lezen is dat wat anders. Kin
deren houden van plaatjes kijken en
ze willen graag weten, wat het alle
maal betekent. Daarvoor moet je kun
nen lezen. En zelfs van schrijven is
het nut aan te tonen, want wie die
kunst machtig is, kan een fijne brief
schrijven aan een opa of aardige oom
en tante. Maar dat rekenen! Nu heb
ik vandaag geprobeerd, daarvan het
practisch nut aan te tonen. Dientje
bracht me gister op de gedachte, toen
ik bij Dientjes moeder de kruideniers
zaak binnenliep om een paar stukken
toiletzeep te kopen. Laat toen net
dat Dientje in de buurt zijn. Ze wipte
tegelijk met me de deur binnen. Moe
der stond toe dat Dientje voor winkel
juffrouw fungeerde. Ze heeft me dus
„magge hellepe". Ze heeft het zelle-
vers vanmorgen in geuren en kleuren
op het speelplein verteld. Dat was het
begin. Dientje is een pienter nest met
een speciale knobbel voor rekenen. Er
staat nu rekenen op ons rooster, dus
rekenen we, zij het dan vandaag op
onze eigen wijs. Dientje wordt van de
achterste bank (een ereplaats!) ge
haald en komt achter mijn lessenaar
terecht. Ze heeft wel een extra ver
hoging nodig. Maar dat deert niet. Op
mijn lessenaar prijken een aantal lu
cifersdoosjes en een stapeltje nette pa
piertjes, kosteloos afgestaan door mijn
hospita. Ik zal meestal maar toe
schouwster zijn. Doch vlak bij heb ik
dat dierbare, ouderwetse, onvolprezen
telraam met dat smalle zwarte bordje
voor de ene helft. Ik zoek heel listig
de slechtste cijferaars en cijferaarsters
uit. Te beginnen met Kesie. Hij krijgt
mijn portemonnaie met precies tien
centen er in. Niemand zal meer krij
gen vandaag. Gelijkheid voor allen.
Maar er is vrijheid van inkoop, mits
die met tien centen te betalen is. We
kunnen niet hoger gaan, want mijn
schare is immers nog maar twee maan
den op dit doornige wetenschappelijke
pad. Dientje krijgt order alles te ver
kopen voor tien cent of daaronder,
wat ze niet met blijdschap zal doen,
want de boel gaat dan verre onder de
waarde. Weet ze maar al te goed, er
varen in het vak als ze al is. Nu dan,
Kesie begint. Hij krijgt dus tien cen
ten. Er zal vandaag niet gewisseld be
hoeven te worden. Kesie bestelt „een
pond suker". Hij krijgt netjes een lu
cifersdoosje ingepakt waarvoor de
winkeljuffrouw de somma van acht
centen vraagt. Ik heb Kesie eerst ver
plicht om na te tellen of hij heus wel
tien centen in zijn portemonnaie heeft,
want niet waar, iedereen, dus ook de
juffrouw, kan fouten maken. Kesie
telt en knikt. Alles klopt, maar nu
moet hij van zijn schat acht centen
weer aftellen en die afstaan aan dat
winkeljuffertje. Wat heeft hij over?
Kesie kijkt in de portemonnaie en zegt
gedecideerd: „Twee centen", wat ook
weer klopt. Prompt komt op het zwar
te telraambordje: 10 8 2. Weet je
wel, die tien centen in de portemon
naie, acht er af gehaald voor de suiker
en maar twee over. Wel mensen, ja,
zo zit de zaak dus in elkaar. Ansje
mag inkopen komen doen en moet
daarvoor de portemonnaie bij Kesie
gaan halen. Bij mij gekomen wordt die
weer bijgevuld tot tien centen, maar
Ansje moet eerst zelf zien of het wel
waar is. Ze telt en is tevreden. Ik heb
haar niet te kort gedaan. Dan volgt
haar inkoop. Zij bestelt n.b. „twee
pond koekies". Dat wordt Dientje te
gortig. Met een ontevreden gezichtje
zegt ze: „Die kosten wel twee guldes",
en nou moet zij alles weggeven voor
zo'n paar onnozele centen. Ze maakt
een haast wanhopig gebaar. Ik maak
ook een wanhopig gebaar en zeg dat
er niet meer is. En waar niet is ver
liest zelfs een keizer zijn recht, zegt
het oude spreekwoord. Ansje moet er
negen centen voor neertellen. Ze telt
de centen af en houdt een schamel be
zit van één hele cent over. Het zwarte
bordje vermeldt weer 10 9 1.
Ja ja, waar sommen al niet goed voor
zijn.
Martientje van de tweeling Martien
en Martientje ziet zich ook de porte
monnaie toevertrouwd. (Ze zitten nu
niet meer in één bank. Martien is tot
de ontdekking gekomen dat jongers bij
jongers motte zitte en zo zitten ze nu
gesepareerd, doch zo, dat Martien in
de vierde bank aan de jongenskant
zit en Martientje in de vierde bank
van de meisjesrij. Dus nog wel in el-
kaars buurt.) Martientje pakt de por
temonnaie gretig aan en ze telt haar
tien centen of alles diepe ernst is. Ze
stapt werkelijk kordaat naar voren en
maakt bekend, dat ze een lolly wenst.
Dit keer glundert de winkeljuffrouw,
want dat gaat nu eens niét beneden
de waarde. Vijf cent! Met een over
tuigend knikje naar mij zegt de win
keljuffrouw: „Da's eus ooi' juffrouw.
Ze koste vuuf cent". Martientje gaat
met lolly plus overschot van vijf cen
ten naar haar plaatsje terug, maar
krijgt daar in ernst van haar broer
toegebeten: „Jie had voor mien ook
een lolly motte kope!" Martientje wil
op haar schreden terug' keren om de
fout te herstellen, maar ik zeg dat ze
de portemonnaie maar aan haar broer
moet geven, dan mag die ook komen
kopen, al heeft deze zo'n extra beurtje
niet nodig. Martien staat vlug genoeg
voor de toonbank, neemt eerst nog de
aanvulling in ontvangst en geeft kwiek
zijn order: „Een stuk sukkela". Dientje
vraagt voor de eerste keer het bedrag
van tien centen. Dat is niet naar de zin
van Martien. Met een zielig gezicht
zegt hij: „Da's alles". Doch in een zaak
van standing kun je niet afdingen,
daarom herhaalt Dientje een beetje
hooghartig: „Tien cente". Martien
keert de portemonnaie om en keert
bankwaarts met zijn pakje en een lege
portemonnaie in de hand. Het zwarte
bordje geeft de rare som 10 10 0.
Jammer, dat met zulke sommen de
rekentijd zo gauw voorbij is. Ik moet
Dientje eervol ontslag geven. Met een
spijtig gezichtje kijkt ze naar de porte
monnaie, waarin weer de tien centen
zitten. „Me moeder heb altijd een hele
la vol met cente", vertrouwt ze ons
toe. Wij hebben met elkaar toch maar
'een armoedig zaakje gehad, vindt ze
blijkbaar. Om ons niet al te schamel
te voelen verdedig ik onze weinige
overwinst door te zeggen, dat bij moe
der zoveel mensen kwamen met dikke
portemonnaies om echte boodschap
pen te doen, maar dat wij zoveel cen
ten nog niet hadden. Rinus vindt dit
te gek worden. Hij roept hardop door
de klas: „De juffrouw heb wel cente
'oor, maar niet in school, maar thuus,
wel 'onderd guide!" „Wel duzend", vult
Dirk aan, waarom ze allebei lachen en
dat doe ik dan ook maar. Vanmorgen
was rekenen geen miserabel vak.
vb
'k Ben jong geweest. Ik greep van
't leven
De beker moedig aan.
Met rozen was de rand omgeven
En frisse wingerdblaan.
'k Heb menig goede teug gedronken
Niet altijd enkel zoet!
Die haar gemengd had en geschonken,
Mijn God! waart altijd goed.
'k Ben oud geworden, 'k Heb de
doornen,
Het deel van Adams kroost,
Als alle van een vrouw geboornen
Gekend, maar ook de troost;
Het zweet des aangezichts, de smarten
En zorgen, hun bereid;
Maar ook de stille vreê des harten;
En nooit vertwijfeldheid.
Ik zag rechtvaardigen en vromen,
Door leed op leed gedrukt,
Het water tot de lippen komen,
Het dierbaarst hun ontrukt;
Beklaagd, gekweld door die hen
haatten,
Gelasterd en bespot,
Van hun voornaamste vriend verlaten,
Maar nimmer van hun God.
Ik zag hun kroost, met smarflijk
treuren,
Beroofd van steun en staf,
't Bekreten oog ten hemel beuren
Bij 't ouderlijke graf;
Maar zegen aan hun lot verbonden,
Ook bij de hoogste nood:
Altijd de Balsem bij hun wonden,
En zeker van hun brood.
Nic. Beets.
In m'n brief van vorige weke schreef
ik, asdat ik noe mae liever 'n punt
wilde zette achter mien beschouwien-
gen over 't perbleem van de arbeids-
voorzienieng in de landbouw en de
verhoudieng boer-errebeier.
Mae noe kreeg ik van de weke al.
weer 'n brief toegestierd van de lui
van de krante, deze keer van 'n werk
gever uut Koudekerke, die z'n gedacht
weer is wil zegge over 't schrieven van
die errebeier uut Anna Jacoba Polder.
Noe bin ik d'r altied 'n voorstander
van gewist om brieven van lezers an
mien adres zoveel meugelijk in de
krante te beantwoorden en daerom al
leen vind ik 't nie juust om deze brief
mae voo' kennisgevieng an te nemen.
Bovendien bin ik op meerdere brieven
van errebeiers ingegae en tot dusvarre
mae op één schrieven van 'n werkge
ver, zodat ik 't billijk vind naer an-
leiding van deze leste brief ok nog
wat te zegge.
Mae dan ok vo de leste keer, hoop
ik, want d'r bin tenslotte lezers, die
mee dit perbleem weinig of niks te
maeke 'ebben en ok wel is 'n ander
onderwerp besproken willen zien.
Ik zal die brief van die schriever
uut Koudekerke meestieren an de
krante mee 't verzoek om die 'ieronder
te laete volgen. Volgende weke zal ik
dan bie leven en weizien 'eel de kwes
tie nog is kórt saemenvatte en daerbie
uutgae van de situwasie zoas die miens
inziens vandaeg an de dag in de land
bouw in onze pervincie leit. Uut mien
eigen omgevieng weet ik wel zoveel
van dit perbleem, dat ik 'ierover ok 'n
eigen menieng 'eb. En ik gelove, asdat
't noe wel goed is die mae is neer te
schrieven, want in de ontvangen brie
ven lees ik zo tussen de regels deur,
dat Flip Bramse wel de achtergrond
kent en weet wat God van de patroon
en de knecht vraegt, mae dat 'ie lang
nie weet 'oe slecht 'n boer voo' z'n
personeel ken wezen en 'oe moeilijk
'n errebeier 't de boer ken maeke.
Afijn, 'ierover volgende weke bie
leven en welzijn meer.
Julder FLIP BRAMSE.
Geachte Bramse,
Mee meer dan geweune belangstel-
lieng lees ik de laatste weken uw stik-
jes „Bie ons thuus" over de preblemen
boer-errebeiër.
Maer over het stikje van deze weke
Vriedag 145 zou ik graag nog wat
noaders willen schrieven, om zo meu-
geluk joe een andje t' elpen an een
pittig antwoord. Want het zou mien
niks verwonderen of ook jie, Flip, eit
je ogen wè zo open dat je ook daer
over je bedienkiengen eit.
Naer mien gedachten geeft deze
briefschriever-errebeiër ons noe een
lesje oe dat het noe net nie moet in
onze saemenlevieng.
Bliekbaer is deze vent verlangend
naer beter saemengaen en noemt daer
om N.C.L.B. en C.B.T.B.
Noe loop ik zelf ook a een stuitje
mee in de N.C.L.B. en ik geef mien
oren volop gelegendheid, en daerdeur
bin ik tot de ontdekking gekomme,
dat mensen van het kaliber van deze
briefschriever wel in staet binne om
een eele vergaederieng werkeluk le
vendig t' ouwen, maer dat ze vo den
uutbouw ongeschikt binne. 'En zo is
't ook hier.
Deze broeder wil betere verhoudienge,
akkoprd, maer moet eers dan beginne
mee tegen de boeren te zeggen dat zie
zondaars binne. Zouën de boeren dat
soms nog niet wete?
Ebbe we gebrek an een opsomming
van oales wat in de practiek gebeurd
en waer de boer in onze ogen dan wê
zeer fout in is, terwiel de briefschrie
ver die zich Christeliek noemt, wê zeer
on-christeliek schrieft en ook andelt.
Ier in Walcheren ebben we ook in-
dertied die gevallen gekend en uut er-
vaering kan ik schrieven dat de oogte
van het weekloon niet allenig beslist
voor terugkomen naar de boer. De ma
teriele diengen beheersen de ideologise
niet, maer bin der jüust een gevolg
van. De gevallen die een gevolg binne
van de ramp rukken ook een errebeiër
uut zien evenwicht en dan is er tied
voor nodig en ondervindieng, om weer
toet rust te komme. En nae verloop
van die tied zou het mien niks ver-
wondere as ter wee vele errebeiërs de
stap naer de boer terugdoe, omdat (ik
heb gin geleerde woorden) deze men
sen die oaltied werke, naer 'n zekere
maite van rust verlange, die ze inder-
tied oade en noe wee t'rugverlange.
Mee dit schrieven wil ik glad nie
beweren dat de feiten van die schrie
ver genoemd niet te constateren bin,
maer ik wil enkel maer zeggen, dat ik
het eel anders inzie. Ier past mien
geen wit-zwart opstelling, maer een
zwart-zwart.
Ik bin evengoed een zondaer als
mijn boer, ik bin ook geneigd God en
mien boer te hoaten, en as het mien
ernst is om deel te ebben in de op
bouw van een recht christelijke ge
meenschap, dan moet ik zelf in de eer
ste plekke christelijk beginne. En in
mien ogen is dat een eele opgaeve,
want dat gaet mien zelf vanoales
(noem maer op; ook centen) kosten.
Dan wordt het onderhanden nemen
van den boer heus wel eventjes uut-
gesteld, en eenmael op andere wieze
uutgevoerd.
Met de meeste hoogachting,
Een lezer uut Walcheren.
V* I'~l
Wie zijn gewassen ter veldkeuring
wil aangeven dient de hiervoor vast
gestelde sluitingsdata in het oog te
houden. Af en toe blijkt dat onvol
doende zorg wordt besteed aan het
bewaren der certificaten. Dit geeft te
leurstelling bij de aangifte, omdat in
zo'n geval het perceel voor de veld
keuring wordt geweigerd. Ook is het
niet voldoende voor een gedeelte van
het gebruikte zaaizaad de certificaten
over te leggen.
Wordt een perceel om bovenge
noemde oorzaak geweigerd dan blijkt,
merkwaardigerwijs dat de aangever
soms erg verontwaardigd is, omdat
naar zijn mening aan zijn eerlijkheid
of goede trouw wordt getwijfeld. Niets
is echter minder waar. De eerlijkheid
komt hierbij zelfs niet in het geding.
De certificaten zijn een bewijs, dat het
gebruikt materiaal van dien aard is,
dat dit voor nateelt kan worden ge
bruikt. Kan men dit bewijs niet le
veren dan is het toch begrijpelijk, dat
het betreffende perceel wordt gewei
gerd? En juist omdat er in het ver
leden wel eens mee werd geknoeid, is
het overleggen van de certificaten een
eis, waaraan moet worden vastgehou
den.
De uitslag van de veldkeuring van
vlaspercelen geeft wel eens teleurstel
ling, omdat het resultaat tegenvalt.
Gekeurd wordt n.L op bloemkleur,
waarbij het aantal afwijkende bloeiers
per oppervlakte eenheid bepalend is
voor de klasse, waarin wordt gekeurd.
Is men bekend met de hiervoor gelden
de normen, dan kan men vaak ten-
naastenbij bepalen in welke klasse zal
worden gekeurd. Deze normen zijn
voor witbloei en.blauwbloei rassen ge
lijk.
Gebruikt Indien het aantal planten met afwijkende
zaaizaad: bloemkleur per are bedraagt:
0-5 0-5 6-10 0-10 0-10 11-20 0-10 11-20 21.-100
Kwekerszaad
X
X
X
X
Elitezaad
X
X
X
X
Origineel
X
X
X
le Nabouw
X
X
X
2e Nabouw
X
X
X
0e Nabouw
X
X
X
De aanduiding S"S jj'c' <J
Sn JS S
wordt dan:
O) CU m
U0 CU cU
QJ bi ai 2
r3
WA!
0,3
■Q
cd
C
m
Ft
O)
O
JO
cd
S
de 18 meter hoge tempel. In de rech
terhand hield hij een godin der over
winning, in de linker een scepter met
de hem toegewijde adelaar. Het hoofd
was met een krans van olijftakken,
de prijs van de olympische overwin
naar, gesierd.
Het vijfde wereldwonder der ouden
is het Grafmonument van koning
Maussolos van Kariën, dat zijn gema
lin Artemisia te Halikarnassos, 350 jaar
v. Chr., liet oprichten. Het bestond uit
'n hoge vierkante onderbouw, die een
door 36 zuilen omgeven tempelvormig
grafmonument droeg, daarop ver
hief zich een pyramide van 24 trappen,
wier spits door een reusachtig span
paarden met de kolossale figuren van
Mausolos en Artemisia werd be
kroond. Het geheel was 44 meter hoog.
De bouwmeesters van dit werk waren
Satyros en Pythes, bijgestaan door vijf
beeldhouwers, die ieder het beeld
houwwerk van een der zijvlakken, de
vijfde, de hoofdfiguren vervaardigde.
In de twaalfde eeuw deelt de Byzan-
thynsche bisschop Casthatius ons nog
mee, dat het werk onbeschadigd was,
in de volgende eeuw werd de boven
bouw vernietigd, en in 1522 gebruik
ten de Johannieten bij de oprichting
van hun ordesgebouw, de overblijfse
len tot stenen brug. Bij de opgravin
gen, die Newton in 1857 op deze plaats
deed, werden de beide 3 meter hoge
figuren van Maussolos en Artemisia,
benevens reliëfs en eën Amazonen-
fries gevonden, die zich thans in het
Brits Museum bevinden.
Naar dit wereldwonder worden he
den nog de praalgraven van vorsten,
Mausolea genoemd.
Het grootste en reusachtigste beeld
houwwerk der Oudheid was „de kolos
van Rhodos" een uit brons gegoten en
van binnen volgemetselde figuur, die
70 el of ongeveer 32 meter hoog ge
weest is. Dit standbeeld van de Zon
negod werd in 280 voor Chr. doör de
beeldhouwer Chares vervaardigd. Vol
gens de sage zou deze kolos, zó over de
ingang der haven van Rhodos gestaan
hebben, dat de schepen tussen de be
nen door konden in- en uitvaren. His
torisch is dit echter niet te bewijzen.
Waarschijnlijk heeft de figuur boven
op een rots gestaan, naast de invaart
der haven. 56 jaar na de oprichting
werd zij reeds door een aardbeving
vernield en in zee geworpen. Bijna
duizend jaar hebben de reusachtige
overblijfselen daarna onder water ge
legen, toen de Arabiërs Rhodos ver
overden, verkochten zij de stukken
brons aan een handelaar, die er 900
kamelen mee beladen zou hebben.
Als laatste der wonderen uit de
Oudheid wordt de beroemde Lichtto
ren genoemd, die op de oostzijde van
het eiland Pharos voor Alexandrië
stond. Hij werd tijdens de regering van
Ptolemaeos Soter en diens zoon Phila-
delphos door Sostratos gebouwd, zijn
acht verdiepingen, die reikten tot de
geweldige hoogte van 130 meter, wa
ren geheel uit marmer opgetrokken.
Boven brandde een open vuur, dat tot
op een afstand van 300 stadiën of 55
kilometer zou zichtbaar zijn geweest.
Ook van dit wonderwerk, dat lang
reeds onderging, bleef de naam tot op
heden voortleven; dikwijls noemen wij
naar hem of liever naar zijn vroegere
standplaats een lichttoren nog een
Pharus.
De zeven wereldwonderen der Oud
heid zijn voortbrengselen der beeld
houw- en der bouwkunst. In onze tijd
beslaan deze wonderen slechts een
kleine plaats in het rijk van het won
derbare.
In de meeste gevallen zal men Oe
nab. A hebben gezaaid. Om het perceel,
en dus het hiervan te dorsen zaaizaad
in dezelfde klasse gekeurd te krijgen
mogen dus per are ten hoogste 10
bloemen van afw.ikende kleur voor
komen. Telt men 1120 dan degradeert
het perceel naar B enz.
Bij de veldkeuring van stambonen
wordt scherp gelet op het voorkomen
van vetvlekkenziekte. De ziekte ken
merkt zich door, zoals de naam reeds
zegt, vetvlekken op de bladeren en
peulen. Zij wordt veroorzaakt door een
bacterie, welke met het zaad overgaat.
Enkele besmette planten vormen di
rect een zeer gevaarlijke infectiebron.
Wij zien dan ook dat de vetvlekken
ziekte zich in een gewas openbaart
door steeds groter wordende plekken,
omdat de smetstof vooral bij win
derig weer, van plant op plant over
gaat. Een besmet gewas brengt weinig
op. Daarom moet worden getracht kb
gezond mogelijk zaaizaad te telen en
dient het gewas op aantasting hiervan
nauwkeurig te worden gecontroleerd.
Hoewel er enig verschil bestaat in
vatbaarheid tussen de verschillende
gewassen, is niemand er tot dusver in
geslaagd een volledig resistent ras te
kweken. Hier wordt echter intensief
aan gewerkt op meerdere kweekbedrij-
ven, met hier en daar hoopvolle voor
uitzichten. Schade in een gewas kan
worden beperkt door het vroegtijdig
verwijderen van besmette planten.
Afdoende is dit echter niet. Aanbe
veling verdient herhaald spuiten met
koper at enterneten. Begin* men
hiermede vroeg, dan is nog heel wat
te bereiken. Normen voor de veld
keuring zijn:
le. Goedgekeurd zullen worden dia
percelen welke practisch vrij zijn van
deze ziekte.
2e. Wil men hier aan voldoen dan
zal herhaald moeten worden gespoten.
Een zwaar gewas toont eensnellere
uitbreiding der ziektehaarden dan
minder zware percelen, doordat wat
schralere planten langer vrij staan en
dus minder gauw langs de buurplan-
ten schuren. Ook blijft de tempera
tuur lager in zo'n gewas.
De percelen worden driemaal ge
keurd, aldus „Mededeling" van de N.
A. K., n.l.
a. Bij het begin van de groei (2 en
kelvoudige bladen per plant);
b. Tijdens de bloei, waarbij tevens
op raszuiverheid wordt gekeurd.
c. Tijdens het afrijpen, waarbij de
aantasting der ziekte op de peulen
wordt nagegaan. Bij meer dan 10 be
smette planten per are wordt het per
ceel afgekeurd.
Men dient met deze strenge keuring
terdege rekening te houden en tijdig
de nodige voorzorgen te nemen, wil
men het afkeuringsrisico zo klein mo
gelijk houden.
W. J. L.
JANSEN.
Jansen is baas-knecht.
Alles kan de baas aan
hem overlaten. Of liever:
kon. Want de oude baas
is pas gestorven. Nu is er
een nieuwe baas, de zoon
van de oude. Een beste
jongen. Maar wat eigen
wijs. Jansen heeft hem
om zo te zeggen in het
vak opgekweekt. Nu bo
tert het niét altijd. Als
Jansen wat regelt, wil
de baas anders. Regelt de
baas wat, dan ziet Jan
sen, dat het mislopen zal.
Jansen heeft een moei
lijke tijd. Hij strijdt. Te
gen zichzelf. Dus over
wint. Hij voelt zich ge
roepen, de jonge baas
voor mislukkingen te
waarschuwen, maar ver
der de wil van de baas te
doen.
Jansen behoeft niet
bang te zijn voor ontslag
of een grote mond. Hij
heeft de jonge baas, als
hij wil, in zijn zak. Maar
hij gehoorzaamt. Vrijwil
lig. Hij is gehoorzaam,
d.w.z. genegen te horen.
Hij erkent het gezag, dat
God boven hem gesteld
heeft.
Jantje is niet gehoor
zaam. Zo word je niet
geboren. Hij moet het
nog gemaakt worden.
Zijn gehoor moet ge
scherpt. En dan „zaam":
hij moet leren doen, wat
hij hoort. Vrijwillig. Al
leen in uiterste nood ge
dwongen. Maar dan heb
ben we de echte gehoor
zaamheid niet meer.
Daarom moet Jantje niet
direct een dreigement
horen: „En als je niet
wilt, dan...." of een
klap krijgen. Hij moet de
volle kans krijgen, zélf
te willen. Precies zoals
vij de kansen van God
mtvangen. God wil ook
geen bange slaven.
Om het Jantje gemak
kelijker te maken te ge
hoorzamen, moeten we
de plichten niet als iets
vervelends voorstellen.
Maar in de geest van:
„Nu maar even fijn je
schoenen gepoetst en dan
ben je weer netjes". Hij
moet leren, dat zijn. spel
pas volledige voldoening
geeft als de plichten zijn
gedaan.
Het is goed, Jantje het
nut van de plichten te
leren zien. Maar laten
we dwarse Jantje vooral
geen tekst en uitleg ge
ven. Dan zijn wij en is
hij verkocht. Een kind is
niet gelukkig, als het al
tijd zijn zin wil door
zetten, maar heeft be
hoefte aan leiding, auto
riteit.
Ais Jantje ongehoor
zaam is, staan we mach
teloos. Hij wordt ons een
iast. En zichzelf. Dan
kunnen we ook geen an
dere deugden bij hem
aankweken. Leer hem
maar snoepen, stelen, te-
laatkomen af, als hij toch
niet luistert.
Omdat gehoorzaamheid
zo de eerste deugd is,
moeten we Jantje al van
de prille jeugd af leren
gehoorzamen. Gevoelig
maken voor een enkel
woord, een enkel gebaar.
Dan is geschreeuw en er
ger niet nodig.
Jantje kan al lopen en
de deur sluiten. Dit laat
ste vergeet hij. Jantje,
deur dicht. Maar hij ge
looft het wel. Nu niet
zeggen: 't Is nog maar
zo'n hummeltje. Maar te
rugroepen. Niet terugha
len. Zo, nu mooi dicht
doen. Grote jongen.
Omdat opvoeden altijd
weer betekent: jezelf op
voeden, moeten we aller
eerst zelf leren gehoor
zamen. Niet alleen de
baas, maar vooral God.
Dus ook de ouderling,
die „maar" arbeider is en
de jonge luit, die pas
komt kijken. Het geloof
is niet alleen bespiege
ling, maar vooral ook
daad, strijd, geloofsge
hoorzaamheid. Gehoorza
men is beter dan offeran
de. Anders hebben we
geen recht van spreken
en zijn onze woorden
krachteloos. De kinderen
voelen dit instinctief aan,
al weten ze onze bepaal
de zonden niet.
Mèt en naast hen heb
ben we Strijd te voeren
om te gehoorzamen. Dan
alleen is er overwin
ningsvreugde. Als bü
Jansen.