UIT MIJN KLAS Bij ons thuis ONDERWIJS OPVOEDING CULTUUR Zeeland over 'k Em pug. get Hoe fythMqlijlt coti hei teven... Gewassenkeuring Oogsttijd 1954. V- Rekenen is een miserabel vak voor je peuters. Vooral als je er pas mee begint. Je kunt je levendig voorstellen, dat ze er het nut niet van kunnen in zien. Met lezen is dat wat anders. Kin deren houden van plaatjes kijken en ze willen graag weten, wat het alle maal betekent. Daarvoor moet je kun nen lezen. En zelfs van schrijven is het nut aan te tonen, want wie die kunst machtig is, kan een fijne brief schrijven aan een opa of aardige oom en tante. Maar dat rekenen! Nu heb ik vandaag geprobeerd, daarvan het practisch nut aan te tonen. Dientje bracht me gister op de gedachte, toen ik bij Dientjes moeder de kruideniers zaak binnenliep om een paar stukken toiletzeep te kopen. Laat toen net dat Dientje in de buurt zijn. Ze wipte tegelijk met me de deur binnen. Moe der stond toe dat Dientje voor winkel juffrouw fungeerde. Ze heeft me dus „magge hellepe". Ze heeft het zelle- vers vanmorgen in geuren en kleuren op het speelplein verteld. Dat was het begin. Dientje is een pienter nest met een speciale knobbel voor rekenen. Er staat nu rekenen op ons rooster, dus rekenen we, zij het dan vandaag op onze eigen wijs. Dientje wordt van de achterste bank (een ereplaats!) ge haald en komt achter mijn lessenaar terecht. Ze heeft wel een extra ver hoging nodig. Maar dat deert niet. Op mijn lessenaar prijken een aantal lu cifersdoosjes en een stapeltje nette pa piertjes, kosteloos afgestaan door mijn hospita. Ik zal meestal maar toe schouwster zijn. Doch vlak bij heb ik dat dierbare, ouderwetse, onvolprezen telraam met dat smalle zwarte bordje voor de ene helft. Ik zoek heel listig de slechtste cijferaars en cijferaarsters uit. Te beginnen met Kesie. Hij krijgt mijn portemonnaie met precies tien centen er in. Niemand zal meer krij gen vandaag. Gelijkheid voor allen. Maar er is vrijheid van inkoop, mits die met tien centen te betalen is. We kunnen niet hoger gaan, want mijn schare is immers nog maar twee maan den op dit doornige wetenschappelijke pad. Dientje krijgt order alles te ver kopen voor tien cent of daaronder, wat ze niet met blijdschap zal doen, want de boel gaat dan verre onder de waarde. Weet ze maar al te goed, er varen in het vak als ze al is. Nu dan, Kesie begint. Hij krijgt dus tien cen ten. Er zal vandaag niet gewisseld be hoeven te worden. Kesie bestelt „een pond suker". Hij krijgt netjes een lu cifersdoosje ingepakt waarvoor de winkeljuffrouw de somma van acht centen vraagt. Ik heb Kesie eerst ver plicht om na te tellen of hij heus wel tien centen in zijn portemonnaie heeft, want niet waar, iedereen, dus ook de juffrouw, kan fouten maken. Kesie telt en knikt. Alles klopt, maar nu moet hij van zijn schat acht centen weer aftellen en die afstaan aan dat winkeljuffertje. Wat heeft hij over? Kesie kijkt in de portemonnaie en zegt gedecideerd: „Twee centen", wat ook weer klopt. Prompt komt op het zwar te telraambordje: 10 8 2. Weet je wel, die tien centen in de portemon naie, acht er af gehaald voor de suiker en maar twee over. Wel mensen, ja, zo zit de zaak dus in elkaar. Ansje mag inkopen komen doen en moet daarvoor de portemonnaie bij Kesie gaan halen. Bij mij gekomen wordt die weer bijgevuld tot tien centen, maar Ansje moet eerst zelf zien of het wel waar is. Ze telt en is tevreden. Ik heb haar niet te kort gedaan. Dan volgt haar inkoop. Zij bestelt n.b. „twee pond koekies". Dat wordt Dientje te gortig. Met een ontevreden gezichtje zegt ze: „Die kosten wel twee guldes", en nou moet zij alles weggeven voor zo'n paar onnozele centen. Ze maakt een haast wanhopig gebaar. Ik maak ook een wanhopig gebaar en zeg dat er niet meer is. En waar niet is ver liest zelfs een keizer zijn recht, zegt het oude spreekwoord. Ansje moet er negen centen voor neertellen. Ze telt de centen af en houdt een schamel be zit van één hele cent over. Het zwarte bordje vermeldt weer 10 9 1. Ja ja, waar sommen al niet goed voor zijn. Martientje van de tweeling Martien en Martientje ziet zich ook de porte monnaie toevertrouwd. (Ze zitten nu niet meer in één bank. Martien is tot de ontdekking gekomen dat jongers bij jongers motte zitte en zo zitten ze nu gesepareerd, doch zo, dat Martien in de vierde bank aan de jongenskant zit en Martientje in de vierde bank van de meisjesrij. Dus nog wel in el- kaars buurt.) Martientje pakt de por temonnaie gretig aan en ze telt haar tien centen of alles diepe ernst is. Ze stapt werkelijk kordaat naar voren en maakt bekend, dat ze een lolly wenst. Dit keer glundert de winkeljuffrouw, want dat gaat nu eens niét beneden de waarde. Vijf cent! Met een over tuigend knikje naar mij zegt de win keljuffrouw: „Da's eus ooi' juffrouw. Ze koste vuuf cent". Martientje gaat met lolly plus overschot van vijf cen ten naar haar plaatsje terug, maar krijgt daar in ernst van haar broer toegebeten: „Jie had voor mien ook een lolly motte kope!" Martientje wil op haar schreden terug' keren om de fout te herstellen, maar ik zeg dat ze de portemonnaie maar aan haar broer moet geven, dan mag die ook komen kopen, al heeft deze zo'n extra beurtje niet nodig. Martien staat vlug genoeg voor de toonbank, neemt eerst nog de aanvulling in ontvangst en geeft kwiek zijn order: „Een stuk sukkela". Dientje vraagt voor de eerste keer het bedrag van tien centen. Dat is niet naar de zin van Martien. Met een zielig gezicht zegt hij: „Da's alles". Doch in een zaak van standing kun je niet afdingen, daarom herhaalt Dientje een beetje hooghartig: „Tien cente". Martien keert de portemonnaie om en keert bankwaarts met zijn pakje en een lege portemonnaie in de hand. Het zwarte bordje geeft de rare som 10 10 0. Jammer, dat met zulke sommen de rekentijd zo gauw voorbij is. Ik moet Dientje eervol ontslag geven. Met een spijtig gezichtje kijkt ze naar de porte monnaie, waarin weer de tien centen zitten. „Me moeder heb altijd een hele la vol met cente", vertrouwt ze ons toe. Wij hebben met elkaar toch maar 'een armoedig zaakje gehad, vindt ze blijkbaar. Om ons niet al te schamel te voelen verdedig ik onze weinige overwinst door te zeggen, dat bij moe der zoveel mensen kwamen met dikke portemonnaies om echte boodschap pen te doen, maar dat wij zoveel cen ten nog niet hadden. Rinus vindt dit te gek worden. Hij roept hardop door de klas: „De juffrouw heb wel cente 'oor, maar niet in school, maar thuus, wel 'onderd guide!" „Wel duzend", vult Dirk aan, waarom ze allebei lachen en dat doe ik dan ook maar. Vanmorgen was rekenen geen miserabel vak. vb 'k Ben jong geweest. Ik greep van 't leven De beker moedig aan. Met rozen was de rand omgeven En frisse wingerdblaan. 'k Heb menig goede teug gedronken Niet altijd enkel zoet! Die haar gemengd had en geschonken, Mijn God! waart altijd goed. 'k Ben oud geworden, 'k Heb de doornen, Het deel van Adams kroost, Als alle van een vrouw geboornen Gekend, maar ook de troost; Het zweet des aangezichts, de smarten En zorgen, hun bereid; Maar ook de stille vreê des harten; En nooit vertwijfeldheid. Ik zag rechtvaardigen en vromen, Door leed op leed gedrukt, Het water tot de lippen komen, Het dierbaarst hun ontrukt; Beklaagd, gekweld door die hen haatten, Gelasterd en bespot, Van hun voornaamste vriend verlaten, Maar nimmer van hun God. Ik zag hun kroost, met smarflijk treuren, Beroofd van steun en staf, 't Bekreten oog ten hemel beuren Bij 't ouderlijke graf; Maar zegen aan hun lot verbonden, Ook bij de hoogste nood: Altijd de Balsem bij hun wonden, En zeker van hun brood. Nic. Beets. In m'n brief van vorige weke schreef ik, asdat ik noe mae liever 'n punt wilde zette achter mien beschouwien- gen over 't perbleem van de arbeids- voorzienieng in de landbouw en de verhoudieng boer-errebeier. Mae noe kreeg ik van de weke al. weer 'n brief toegestierd van de lui van de krante, deze keer van 'n werk gever uut Koudekerke, die z'n gedacht weer is wil zegge over 't schrieven van die errebeier uut Anna Jacoba Polder. Noe bin ik d'r altied 'n voorstander van gewist om brieven van lezers an mien adres zoveel meugelijk in de krante te beantwoorden en daerom al leen vind ik 't nie juust om deze brief mae voo' kennisgevieng an te nemen. Bovendien bin ik op meerdere brieven van errebeiers ingegae en tot dusvarre mae op één schrieven van 'n werkge ver, zodat ik 't billijk vind naer an- leiding van deze leste brief ok nog wat te zegge. Mae dan ok vo de leste keer, hoop ik, want d'r bin tenslotte lezers, die mee dit perbleem weinig of niks te maeke 'ebben en ok wel is 'n ander onderwerp besproken willen zien. Ik zal die brief van die schriever uut Koudekerke meestieren an de krante mee 't verzoek om die 'ieronder te laete volgen. Volgende weke zal ik dan bie leven en weizien 'eel de kwes tie nog is kórt saemenvatte en daerbie uutgae van de situwasie zoas die miens inziens vandaeg an de dag in de land bouw in onze pervincie leit. Uut mien eigen omgevieng weet ik wel zoveel van dit perbleem, dat ik 'ierover ok 'n eigen menieng 'eb. En ik gelove, asdat 't noe wel goed is die mae is neer te schrieven, want in de ontvangen brie ven lees ik zo tussen de regels deur, dat Flip Bramse wel de achtergrond kent en weet wat God van de patroon en de knecht vraegt, mae dat 'ie lang nie weet 'oe slecht 'n boer voo' z'n personeel ken wezen en 'oe moeilijk 'n errebeier 't de boer ken maeke. Afijn, 'ierover volgende weke bie leven en welzijn meer. Julder FLIP BRAMSE. Geachte Bramse, Mee meer dan geweune belangstel- lieng lees ik de laatste weken uw stik- jes „Bie ons thuus" over de preblemen boer-errebeiër. Maer over het stikje van deze weke Vriedag 145 zou ik graag nog wat noaders willen schrieven, om zo meu- geluk joe een andje t' elpen an een pittig antwoord. Want het zou mien niks verwonderen of ook jie, Flip, eit je ogen wè zo open dat je ook daer over je bedienkiengen eit. Naer mien gedachten geeft deze briefschriever-errebeiër ons noe een lesje oe dat het noe net nie moet in onze saemenlevieng. Bliekbaer is deze vent verlangend naer beter saemengaen en noemt daer om N.C.L.B. en C.B.T.B. Noe loop ik zelf ook a een stuitje mee in de N.C.L.B. en ik geef mien oren volop gelegendheid, en daerdeur bin ik tot de ontdekking gekomme, dat mensen van het kaliber van deze briefschriever wel in staet binne om een eele vergaederieng werkeluk le vendig t' ouwen, maer dat ze vo den uutbouw ongeschikt binne. 'En zo is 't ook hier. Deze broeder wil betere verhoudienge, akkoprd, maer moet eers dan beginne mee tegen de boeren te zeggen dat zie zondaars binne. Zouën de boeren dat soms nog niet wete? Ebbe we gebrek an een opsomming van oales wat in de practiek gebeurd en waer de boer in onze ogen dan wê zeer fout in is, terwiel de briefschrie ver die zich Christeliek noemt, wê zeer on-christeliek schrieft en ook andelt. Ier in Walcheren ebben we ook in- dertied die gevallen gekend en uut er- vaering kan ik schrieven dat de oogte van het weekloon niet allenig beslist voor terugkomen naar de boer. De ma teriele diengen beheersen de ideologise niet, maer bin der jüust een gevolg van. De gevallen die een gevolg binne van de ramp rukken ook een errebeiër uut zien evenwicht en dan is er tied voor nodig en ondervindieng, om weer toet rust te komme. En nae verloop van die tied zou het mien niks ver- wondere as ter wee vele errebeiërs de stap naer de boer terugdoe, omdat (ik heb gin geleerde woorden) deze men sen die oaltied werke, naer 'n zekere maite van rust verlange, die ze inder- tied oade en noe wee t'rugverlange. Mee dit schrieven wil ik glad nie beweren dat de feiten van die schrie ver genoemd niet te constateren bin, maer ik wil enkel maer zeggen, dat ik het eel anders inzie. Ier past mien geen wit-zwart opstelling, maer een zwart-zwart. Ik bin evengoed een zondaer als mijn boer, ik bin ook geneigd God en mien boer te hoaten, en as het mien ernst is om deel te ebben in de op bouw van een recht christelijke ge meenschap, dan moet ik zelf in de eer ste plekke christelijk beginne. En in mien ogen is dat een eele opgaeve, want dat gaet mien zelf vanoales (noem maer op; ook centen) kosten. Dan wordt het onderhanden nemen van den boer heus wel eventjes uut- gesteld, en eenmael op andere wieze uutgevoerd. Met de meeste hoogachting, Een lezer uut Walcheren. V* I'~l Wie zijn gewassen ter veldkeuring wil aangeven dient de hiervoor vast gestelde sluitingsdata in het oog te houden. Af en toe blijkt dat onvol doende zorg wordt besteed aan het bewaren der certificaten. Dit geeft te leurstelling bij de aangifte, omdat in zo'n geval het perceel voor de veld keuring wordt geweigerd. Ook is het niet voldoende voor een gedeelte van het gebruikte zaaizaad de certificaten over te leggen. Wordt een perceel om bovenge noemde oorzaak geweigerd dan blijkt, merkwaardigerwijs dat de aangever soms erg verontwaardigd is, omdat naar zijn mening aan zijn eerlijkheid of goede trouw wordt getwijfeld. Niets is echter minder waar. De eerlijkheid komt hierbij zelfs niet in het geding. De certificaten zijn een bewijs, dat het gebruikt materiaal van dien aard is, dat dit voor nateelt kan worden ge bruikt. Kan men dit bewijs niet le veren dan is het toch begrijpelijk, dat het betreffende perceel wordt gewei gerd? En juist omdat er in het ver leden wel eens mee werd geknoeid, is het overleggen van de certificaten een eis, waaraan moet worden vastgehou den. De uitslag van de veldkeuring van vlaspercelen geeft wel eens teleurstel ling, omdat het resultaat tegenvalt. Gekeurd wordt n.L op bloemkleur, waarbij het aantal afwijkende bloeiers per oppervlakte eenheid bepalend is voor de klasse, waarin wordt gekeurd. Is men bekend met de hiervoor gelden de normen, dan kan men vaak ten- naastenbij bepalen in welke klasse zal worden gekeurd. Deze normen zijn voor witbloei en.blauwbloei rassen ge lijk. Gebruikt Indien het aantal planten met afwijkende zaaizaad: bloemkleur per are bedraagt: 0-5 0-5 6-10 0-10 0-10 11-20 0-10 11-20 21.-100 Kwekerszaad X X X X Elitezaad X X X X Origineel X X X le Nabouw X X X 2e Nabouw X X X 0e Nabouw X X X De aanduiding S"S jj'c' <J Sn JS S wordt dan: O) CU m U0 CU cU QJ bi ai 2 r3 WA! 0,3 ■Q cd C m Ft O) O JO cd S de 18 meter hoge tempel. In de rech terhand hield hij een godin der over winning, in de linker een scepter met de hem toegewijde adelaar. Het hoofd was met een krans van olijftakken, de prijs van de olympische overwin naar, gesierd. Het vijfde wereldwonder der ouden is het Grafmonument van koning Maussolos van Kariën, dat zijn gema lin Artemisia te Halikarnassos, 350 jaar v. Chr., liet oprichten. Het bestond uit 'n hoge vierkante onderbouw, die een door 36 zuilen omgeven tempelvormig grafmonument droeg, daarop ver hief zich een pyramide van 24 trappen, wier spits door een reusachtig span paarden met de kolossale figuren van Mausolos en Artemisia werd be kroond. Het geheel was 44 meter hoog. De bouwmeesters van dit werk waren Satyros en Pythes, bijgestaan door vijf beeldhouwers, die ieder het beeld houwwerk van een der zijvlakken, de vijfde, de hoofdfiguren vervaardigde. In de twaalfde eeuw deelt de Byzan- thynsche bisschop Casthatius ons nog mee, dat het werk onbeschadigd was, in de volgende eeuw werd de boven bouw vernietigd, en in 1522 gebruik ten de Johannieten bij de oprichting van hun ordesgebouw, de overblijfse len tot stenen brug. Bij de opgravin gen, die Newton in 1857 op deze plaats deed, werden de beide 3 meter hoge figuren van Maussolos en Artemisia, benevens reliëfs en eën Amazonen- fries gevonden, die zich thans in het Brits Museum bevinden. Naar dit wereldwonder worden he den nog de praalgraven van vorsten, Mausolea genoemd. Het grootste en reusachtigste beeld houwwerk der Oudheid was „de kolos van Rhodos" een uit brons gegoten en van binnen volgemetselde figuur, die 70 el of ongeveer 32 meter hoog ge weest is. Dit standbeeld van de Zon negod werd in 280 voor Chr. doör de beeldhouwer Chares vervaardigd. Vol gens de sage zou deze kolos, zó over de ingang der haven van Rhodos gestaan hebben, dat de schepen tussen de be nen door konden in- en uitvaren. His torisch is dit echter niet te bewijzen. Waarschijnlijk heeft de figuur boven op een rots gestaan, naast de invaart der haven. 56 jaar na de oprichting werd zij reeds door een aardbeving vernield en in zee geworpen. Bijna duizend jaar hebben de reusachtige overblijfselen daarna onder water ge legen, toen de Arabiërs Rhodos ver overden, verkochten zij de stukken brons aan een handelaar, die er 900 kamelen mee beladen zou hebben. Als laatste der wonderen uit de Oudheid wordt de beroemde Lichtto ren genoemd, die op de oostzijde van het eiland Pharos voor Alexandrië stond. Hij werd tijdens de regering van Ptolemaeos Soter en diens zoon Phila- delphos door Sostratos gebouwd, zijn acht verdiepingen, die reikten tot de geweldige hoogte van 130 meter, wa ren geheel uit marmer opgetrokken. Boven brandde een open vuur, dat tot op een afstand van 300 stadiën of 55 kilometer zou zichtbaar zijn geweest. Ook van dit wonderwerk, dat lang reeds onderging, bleef de naam tot op heden voortleven; dikwijls noemen wij naar hem of liever naar zijn vroegere standplaats een lichttoren nog een Pharus. De zeven wereldwonderen der Oud heid zijn voortbrengselen der beeld houw- en der bouwkunst. In onze tijd beslaan deze wonderen slechts een kleine plaats in het rijk van het won derbare. In de meeste gevallen zal men Oe nab. A hebben gezaaid. Om het perceel, en dus het hiervan te dorsen zaaizaad in dezelfde klasse gekeurd te krijgen mogen dus per are ten hoogste 10 bloemen van afw.ikende kleur voor komen. Telt men 1120 dan degradeert het perceel naar B enz. Bij de veldkeuring van stambonen wordt scherp gelet op het voorkomen van vetvlekkenziekte. De ziekte ken merkt zich door, zoals de naam reeds zegt, vetvlekken op de bladeren en peulen. Zij wordt veroorzaakt door een bacterie, welke met het zaad overgaat. Enkele besmette planten vormen di rect een zeer gevaarlijke infectiebron. Wij zien dan ook dat de vetvlekken ziekte zich in een gewas openbaart door steeds groter wordende plekken, omdat de smetstof vooral bij win derig weer, van plant op plant over gaat. Een besmet gewas brengt weinig op. Daarom moet worden getracht kb gezond mogelijk zaaizaad te telen en dient het gewas op aantasting hiervan nauwkeurig te worden gecontroleerd. Hoewel er enig verschil bestaat in vatbaarheid tussen de verschillende gewassen, is niemand er tot dusver in geslaagd een volledig resistent ras te kweken. Hier wordt echter intensief aan gewerkt op meerdere kweekbedrij- ven, met hier en daar hoopvolle voor uitzichten. Schade in een gewas kan worden beperkt door het vroegtijdig verwijderen van besmette planten. Afdoende is dit echter niet. Aanbe veling verdient herhaald spuiten met koper at enterneten. Begin* men hiermede vroeg, dan is nog heel wat te bereiken. Normen voor de veld keuring zijn: le. Goedgekeurd zullen worden dia percelen welke practisch vrij zijn van deze ziekte. 2e. Wil men hier aan voldoen dan zal herhaald moeten worden gespoten. Een zwaar gewas toont eensnellere uitbreiding der ziektehaarden dan minder zware percelen, doordat wat schralere planten langer vrij staan en dus minder gauw langs de buurplan- ten schuren. Ook blijft de tempera tuur lager in zo'n gewas. De percelen worden driemaal ge keurd, aldus „Mededeling" van de N. A. K., n.l. a. Bij het begin van de groei (2 en kelvoudige bladen per plant); b. Tijdens de bloei, waarbij tevens op raszuiverheid wordt gekeurd. c. Tijdens het afrijpen, waarbij de aantasting der ziekte op de peulen wordt nagegaan. Bij meer dan 10 be smette planten per are wordt het per ceel afgekeurd. Men dient met deze strenge keuring terdege rekening te houden en tijdig de nodige voorzorgen te nemen, wil men het afkeuringsrisico zo klein mo gelijk houden. W. J. L. JANSEN. Jansen is baas-knecht. Alles kan de baas aan hem overlaten. Of liever: kon. Want de oude baas is pas gestorven. Nu is er een nieuwe baas, de zoon van de oude. Een beste jongen. Maar wat eigen wijs. Jansen heeft hem om zo te zeggen in het vak opgekweekt. Nu bo tert het niét altijd. Als Jansen wat regelt, wil de baas anders. Regelt de baas wat, dan ziet Jan sen, dat het mislopen zal. Jansen heeft een moei lijke tijd. Hij strijdt. Te gen zichzelf. Dus over wint. Hij voelt zich ge roepen, de jonge baas voor mislukkingen te waarschuwen, maar ver der de wil van de baas te doen. Jansen behoeft niet bang te zijn voor ontslag of een grote mond. Hij heeft de jonge baas, als hij wil, in zijn zak. Maar hij gehoorzaamt. Vrijwil lig. Hij is gehoorzaam, d.w.z. genegen te horen. Hij erkent het gezag, dat God boven hem gesteld heeft. Jantje is niet gehoor zaam. Zo word je niet geboren. Hij moet het nog gemaakt worden. Zijn gehoor moet ge scherpt. En dan „zaam": hij moet leren doen, wat hij hoort. Vrijwillig. Al leen in uiterste nood ge dwongen. Maar dan heb ben we de echte gehoor zaamheid niet meer. Daarom moet Jantje niet direct een dreigement horen: „En als je niet wilt, dan...." of een klap krijgen. Hij moet de volle kans krijgen, zélf te willen. Precies zoals vij de kansen van God mtvangen. God wil ook geen bange slaven. Om het Jantje gemak kelijker te maken te ge hoorzamen, moeten we de plichten niet als iets vervelends voorstellen. Maar in de geest van: „Nu maar even fijn je schoenen gepoetst en dan ben je weer netjes". Hij moet leren, dat zijn. spel pas volledige voldoening geeft als de plichten zijn gedaan. Het is goed, Jantje het nut van de plichten te leren zien. Maar laten we dwarse Jantje vooral geen tekst en uitleg ge ven. Dan zijn wij en is hij verkocht. Een kind is niet gelukkig, als het al tijd zijn zin wil door zetten, maar heeft be hoefte aan leiding, auto riteit. Ais Jantje ongehoor zaam is, staan we mach teloos. Hij wordt ons een iast. En zichzelf. Dan kunnen we ook geen an dere deugden bij hem aankweken. Leer hem maar snoepen, stelen, te- laatkomen af, als hij toch niet luistert. Omdat gehoorzaamheid zo de eerste deugd is, moeten we Jantje al van de prille jeugd af leren gehoorzamen. Gevoelig maken voor een enkel woord, een enkel gebaar. Dan is geschreeuw en er ger niet nodig. Jantje kan al lopen en de deur sluiten. Dit laat ste vergeet hij. Jantje, deur dicht. Maar hij ge looft het wel. Nu niet zeggen: 't Is nog maar zo'n hummeltje. Maar te rugroepen. Niet terugha len. Zo, nu mooi dicht doen. Grote jongen. Omdat opvoeden altijd weer betekent: jezelf op voeden, moeten we aller eerst zelf leren gehoor zamen. Niet alleen de baas, maar vooral God. Dus ook de ouderling, die „maar" arbeider is en de jonge luit, die pas komt kijken. Het geloof is niet alleen bespiege ling, maar vooral ook daad, strijd, geloofsge hoorzaamheid. Gehoorza men is beter dan offeran de. Anders hebben we geen recht van spreken en zijn onze woorden krachteloos. De kinderen voelen dit instinctief aan, al weten ze onze bepaal de zonden niet. Mèt en naast hen heb ben we Strijd te voeren om te gehoorzamen. Dan alleen is er overwin ningsvreugde. Als bü Jansen.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Dagblad | 1954 | | pagina 10