cler jonge oge mmmm SCHRIFTUUR en NATUUR. Nog één keer een kort Indianenverhaal De Nachtegaal De sprookjes van ANDERSEN Ontwikkeling Ontspanning Gezelligheid I Mijn beste nichtjes en neven, Nu is dan eindelijk het lekker war me weer gekomen en zit ik met de ramen wijd open naar jullie te schrij ven. Ik hoop echter maar, dat het ook nog zo fijn is als jullie dit lezen, want het weer verandert zo gauw in ons land. Ja, we zouden dit wel altijd zo willen houden hé, maar.de grote mensen, die op de boerderij hun werk hebben, verzuchten nu, kwam er maar regen, want dat is zo nodig. Gelukkig maar dat wij mensen hierin niets te zeggen hebben, anders kwam er nog meer oorlog en ruzie. Het is nu maar het beste van dit mooie weer te ge nieten, zolang het er is. Dat zullen jullie wel doen ook, denk ik, want al wat jong is speelt en stoeit nu op 6traat. Trekken jullie er eens op uit, buiten de stad of dorp en kijk eens hoe mooi alles in de natuur is, maar beschadig niets. Het is een klein kunstje iets te beschadigen, maar weer heel maken gaat onze macht te boven, denk daaraan. Nu, dag hoor. Jullie Tante TRUUS. Oranjebloempje te Serooskerke. Na het afscheid toch nog een mooie kaart. Dat was een prettige verrassing voor me. Hartelijk dank daarvoor. Ik ben al eens langs dat huis gefietst. Maar dat is al een poosje geleden. Toen was jij nog geen raadselnichtje van me, anders was ik vast wel eens aangeko men. Nachtegaal te Heinkenszand. Fijn, dat je al je rapportcijfers hebt overgeschreven voor me, dan weet ik precies hoe de zaken er bij staan. Ik kan wel merken, dat je flink je best doet. Een jurk voor je zelf naaien is toch al een heel werk. Ja, die Magda- lenakerk hier is een prachtig gebouw. Zo zijn er niet zo heel veel in ons land. Waren er veel die avond om te zingen? Kon je voor die fietstocht nog niet een vriendinnetje vinden? Met zessen is het altijd leuker rijden. Zeenwinnetje te Serooskerke. Ik ga mijn hart vasthouden als mijn nicht jes v/at ouder worden, want dan raak ik ze kwijt. Maar ja, op die leeftijd kan ik het me begrijpen. Toch hoop ik, dat ik zo nu en dan nog wat van jullie te horen krijg. Jij behoorde ook tot de trouwe klantjes en van zulke wil ik toch graag nog wel eens iets horen. Wat een schrik, toen kleine zus zo'n eind op stap was in een gevaar lijke buurt. Terwijl ik je schrijf, is het heerlijk warm weer. Het pas ge breide badpak zal nu gauw dienst kun nen doen. Nu nichtje, ik wens je ver der ook het beste. Hulstbesje te Oude- lande. Wat hebben jullie op die ene dag verbazend veel gezien. Leuk, dat je ook Jacoba van Beieren gezien hebt. Weet je, dat de echte Jacoba van Bei eren meer dan vijfhonderd jaren ge leden in Goes gewoond heeft? Moeder heeft groot gelijk, dat ze het heel ge vaarlijk vindt voor die kleine zus om op de weg te fietsen, tenminste als ze alleen is. Bij mij zijn de tulpen al haast uitgebloeid. Hebben jullie ze laat gezet of komt het nog door de zoute grond? Fijn, dat zusje zo ver wend is met haar verjaardag. Natuur lijk is het heerlijk als de zon zo schijnt, maar ik hoor hier ook vaak, dat er naar regen verlangd wordt Een poosje geleden beloofde ik jul lie al, dat ik nog eens zou vertellen over een wedstrijd, die tussen de dag- en-nacht-dieren werd gehouden. Jullie zien wel, dat de oude Indianen heel veel over dieren te vertellen hadden. Nu dan, de nachtdieren, de uil b.v., wensten wel, dat het altijd maar nacht bleef, want dat is hun beste tijd. Maar verreweg de meeste dieren hadden lie ver, dat het altijd dag was, dan hadden zij het beter naar him zin. Ze besloten dan om een wedstrijd te houden tus sen de dag-en-nacht-dieren. Zouden de nachtdieren het winnen, dan zou het altijd nacht zijn, maar omgekeerd als de dagdieren het zouden winnen, dan bleef het steeds licht. De wedstrijd dan ging zo. Elk der groepen verstopte vier moccasins (een soort pantoffel door de Indianen gedragen) in het zand, met alleen een puntje van de neus boven. In die slofjes werd een balletje verstopt. Nu moesten de par tijen om beurten raden waar de bal was verstopt. Het ging volgens be paalde regels en welke partij nu de meeste punten haalde, had het natuur lijk gewonnen. De partij van de nachtdieren liet het aan de uil over om hun bal te ver stoppen. Maar wat deed die rakker? Die verstopte de bal helemaal niet in een der moccasins maar hield die on der zijn vleugel. Daar was natuurlijk geen raden aan voor de dagdieren. Hun aantal punten liep lelijk terug. Wat keken die sip. De nachtdieren echter hadden het grootste plezier, want die dachten al, dat zij het ge wonnen hadden. Nu was er gelukkig een reus, die de partij van de dag dieren had gekozen en die kreeg in de gaten, dat er bedrog in het spel was. Daarom riep hij gauw een knaag dier bij zich en gaf deze het bevel stiekum een ondergrondse gang te gra ven naar de moccasins en daar van onder een gat in te bijten en vp te zien of de bal werkelijk in een der slofjes verborgen was door de uil. Het lukte aan dat diertje om fluks en on gezien dat zaakje op te knappen. En ja hoor, er was wel terdege bedrog in het spel, want nergens was het balle tje te bespeuren. Toen was alles gauw voor elkaar, want de spelleider van de dagdieren wees vier maal naar een slofje en zei: „Hier is de bal niet" en na de vierde maal gaf hij een ste vige tik tegen de vleugel van de uil en zei toen: „En hier is de bal wel!" en floep daar vloog de' bal ook over de grond, onder de vleugel van de uil vandaan. Je begrijpt, de nachtdieren zagen dat ze het spel verloren hadden, maar zodoende was het eigenlijk ook geen echte wedstrijd geworden en had niemand het eerlijk gewonnen. Zo komt het, zegt dan het Indianenver haal, dat er ook niets veranderde, want na de dag bleef de nacht steeds weer komen en na de nacht komt ook tel kens weer de dag. Je kunt je haast niet voorstellen hé, dat volwassen mensen, daar in de avond rond hun kampvuur met smaak naar zaten te luisteren. En toch is het werkelijk waar, dat dit echte kamp- vuurverhalen zijn, die zo zijn verteld en beluisterd. C=8B Hij zoo nu aan bet hof blijven, zijn eigen kooi krijgen, met de vrijheid om tweemaal overdag en eenmaal 's nachts uit te vliegen. De gehele stad sprak over de merkwaardige vogel,' en ontmoetten twee mensen elkaar, dan zei de een eenvoudig: „nachte", en de andere „gaal". Ja, elf hoogadelijke kinderen warden naar hem genoemd, maar niet een van hen had een toon in zijn keel. Op zekere dag ontving de keizer een groot pak, waarop geschreven stond: „de Nachtegaal". Het was een klein kunstwerk, dat in een doos lag, een kunstig vervaardigde nachtegaal, die op de echte gelijken moest, maar geheel met diamanten, robijnen en saffieren bezet was. En zodra men die kunstvogel opwond, kon hij een der liedjes zingen, die de echte nachtegaal ook zong. Om de hals hing een klein lintje, waarop geschreven stond: „de Nachtegaal van de keizer van Japan is arm vergeleken bij die van de keizer van China". En hij die de kunstvogel gebracht had, verkreeg onmiddellijk de titel van „keizerlijke opper-nachtegaal-brenger". Nu moeten zij eens samen zingen, dat zal een verrukkelijk duet wezen!" En toen moesten zij gelijk zingen, maar dat wilde niet goed gaan, want de echte nachtegaal zong op zijn eigen manier, en de kunstvogel door 'n raderwerk. De keizer meende, dat de echte nachte gaal nu ook eens zingen moest - maar waar was hij? Niemand had er iets van gemerkt, dat hij naar zijn groene bossen teruggevlogen was. „Maar wat is dat nu!" zei de keizer <n noemden hem een hoogst ondankbaar dier. „Maar de beste vogel hebben wij toch nooT *n toen moest de kunstvogel neer zingen. En eeven later begon de de nachtegaal te zingen. ..Dat is hij", zeide het meis- |e, „hoort? hoort? En ziet, daar zit hij!" en zij wees naar een kleine grauwe vogel, die boven in de tak ken zat. „Hoe is het mo- jelijk!" zei de hofmaar schalk. „Wat ziet hij er eenvoudig uit". „Lief nachtegaaltje!" riep het genadige keizer wilde zo graag, dat je eens voor tleine keukenmeisje, „onze hem zingen zal!" „Met het grootste genoegen!" antwoordde de nachtegaal en begon te zingen. „Het klinkt precies als glazen klokjes!" zei de hofmaarschalk. „Mijn voor treffelijke, kleine nachtegaal. Mij is het grote voorrecht verleend u voor deze avond avond op een feest aan het hof te mogen uitnodigen, waar gij zijn hoge keizerlijke Genade door uw bekoorlijk gezang zult betoveren!" In het keizerlijk slos was alles prachtig versierd. Midden in de groot zaal was een gouden paal geplaatst, en daarop zou de nachtegaal gaan zitten zingen. Het kleine keukenmeisje had verlof gekregen om achter de deur te luisteren, terwijl zij tevens de titel van „hofkeukenmeisje in werkelijke dienst" had gekregen. Allen zagen naar de kleine, grauwe vogel, die door de keizer vriendelijk werd toegeknikt En nu zong de nachtegaal zo verrukkelijk, dat de keizer tranen in de ogen kreeg. En de keizer was zo gelukkig, dat hij zeide, dat de nachtegaal voortaan zijn gouden pantoffel om de hals zou mogen dragen. Maar de nachtegaal bedankte. .Jk heb tranen gezien in de ogen van de keizer en dat is voor mij de rijkste schatl" „Dat te de meest onweerstaan bare koketterie, die wij ooit gezien hebben!" zeiden de dames, waarop zI) i teil in de mond namen om er mede te klokken, wanneer iemand met hen yrl- 7ji laseirisn dan ook nachtegalen te zijn. eeumcH u/eexem behoort btj ZEEOWSCH DAGBLAD van Vrijdag 21 Mei 1954. «lil Naast de bijzondere Godsopenbaring uit het Woord des Heren kennen wij ook de openbaring Gods uit de natuur. Over die laatstgenoemde Godsopenbaring wordt maar al te vaak gering gedacht. En nochtan^ is ze opgenomen in een der artikelen onzer Confessie, waarin onze vaderen beleden dat God door twee middelen gekend wordt, ten eerste door de schepping, onderhouding en regering der gehele wereld, overmits die voor onze ogen is als een schoon boek, in hetwelk alle schepselen, grote en kleine gelijk letters zijn, die ons de onzienlijke dingen Gods te aanschouwen geven. Als wij over het Woord Gods spreken, denken we altijd aan de Bijbel, waarin God Zich op bijzondere wijze heeft geopenbaard. Toch is het Woord Gods in veel bredere zin realiteit. Ook van de natuur, van de schepping en onderhouding aller dingen, van de geschiedenis der mensheid gaat een sprake Gods uit. Wordt dit wel genoegzaam en met de nodige ernst door dacht? Er zijn mensen, die op dit gebied wonderlijk met Gods Woord omspringen. Zeker, ze erkennen wel, dat God óók de historie schrijft en dat er rekening dient te worden gehouden met wat is geschied, maar als het er over gaat, om met het historisch gewordene, met hetgeen God ons in de geschiedenis gaf, hetgeen God in Zijn Woord als vaste beginselen voor het staatkundige leven gegeven heeft tot overeenstemming te brengen, raakt men het evenwicht zo gemakkelijk kwijt, en komt men in een doolhof van meningen en begrippen, waaruit ten slotte niemand meer een uitweg weet. Dit komt door een verkeerd gebruik van Gods Woord. Een verkeerd gebruik dat men ook in de theologie wel aantreft. Door sommige mensen wordt Gods Woord in juridische zin genomen en de H. Schrift beschouwd als een Wetboek, met stellige uitspraken, die als wetsartikelen uit een wet boek beschouwd en aanvaard worden. En dan wordt het voor die mensen al heel eenvoudig. Hebben ze nu maar een concordance, een inhoudsopgave achter in de Bijbel die ze als een register achter in een Wetboek gebruiken kunnen, dan zijn ze voor zich al klaar. Zitten ze voor een moeilijkheid, dan zoeken ze de teksten maar op die er over handelen en ze zijn gereed met hun antwoord. 1 Al ware het zo, óók dan zou het nog moeilijk blijven, want het is bekend dat er over bijna ieder wetsartikel uit een Wetboek weer verschillend gedacht kan worden. De ene advocaat denkt er anders over dan de andere. Hier door hebben we in onze wetgeving naast de wetboeken een „jurisprudentie" gekregen, d.w.z. door het hoogste rechts college en de aangenomen gewoonte vastgestelde uitleg gingen van diverse wetsartikelen. Men kwam na vaak moeizame strijd over verschillende uitleggingen tot over eenstemming over de betekenis van een bepaald artikel en nam dit nu als vaststaand aan. Hierbij zijn niet weinige als vaststaande interpretaties ontstaan, die feitelijk met de oor spronkelijke bedoeling van de wetgever in flagrante strijd zijn. Het is dus ook zó nog niet gemakkelijk en blijkt dat, of schoon we vele wetten en wetboeken met duizenden arti kelen hebben die over allerlei gegevens een uitspraak ge ven, er toch nog een hele advocaterij op de been gehouden moet worden om in deze doolhof de weg te wijzen. Indien het waar was, dat Gods Woord op dergelijke wijze te behandelen ware, dan zou men dus ook zo nog voor grote moeilijkheden staan. Maar nu is de H. Schrift zulk een Wetboek niet, noch voor de theologie en de Kerk, noch voor de Staatkunde en het publieke leven. Grote voorzichtigheid en eerbied voor dit heilige Gods is hier voor ieder zondig creatuur een eerste eis. Gods Woord is een organisch geheel. Stellige uitspraken voor allerlei toestanden geeft het niet. Het grootste deel is historie, profetie, regeling van ge heel andere toestanden dan waarin wij ons bevinden, ziels uitingen en zielsworstelirigen van het kind van God met zijn Formeerder. Vandaar, dat, wanneer men die bovenomschreven en af keurenswaardige methode toepast en op een losse tekst wil afgaan, de onmogelijkheid van dit schriftgebruik reeds spoedig openbaar wordt als men tekst met tekst vergelijkt. Ile". komt dan niet zelden voor tegenstrijdige uitspraken te staan, een afdoend bewijs, dat deze methode niet deugd en met de Majesteit van Gods Woord in strijd komt. Dit geldt evenzeer voor de theologie. Vandaar dat onze grote mannen, onze kerkvaders, kerk hervormers en theologen van alle eeuwen deze methode steeds hebben afgekeurd. Diepgaande, gelovige en ernstige studie was nodig om ons de duidelijke zin van het Woord van God over allerlei toestanden te doen verstaan. Om tot die diepe zin der Schrift te geraken was het no dig dat er ketterijen in de Kerke Christ.i voorkwamen, op dat door de strijd en worstelingen de waarheid aan het licht zou treden. De eenswezendheid met de Vader van de Zoon van alle eeuwigheid zou nooit duidelijk uit de Heilige Schrift voor de kerk vast geworden zijn, indien Arius niet het tegendeel had gepredikt. Dat de mens met erfzonde wordt geboren zou voor de kerk nimmer duidelijk gebleken zijn uit de H. Schrift in dien Pelagius niet had geleerd, dat de mens met vrije wil om tussen het goede en kwame te kiezen, geboren werd. Het leerstuk der predestinatie zou voor Gods Kerk nooit duidelijk en klaar geworden zijn, indien Arminius niet zijn remonstrantse ideeën geleraard had. Zo kunnen we doorgaan alle eeuwen door, tot in onze tijd, nu de autoriteit van Gods Woord en het Schriftgezag weer in geding komen, toe. Het licht gaat op na strijd en lijden en bange zielsweeën. Het is niet maar zo eenvoudig als men het zich voorstelt. Zonder diepe en ernstige wetenschapsbeoefening zou Gods Kerk nimmer tot de klaarheid der dingen gekomen zijn. En toch blijft het nog alleszins slechts „een kennen en een profeteren ten dele". Welnu waar het zo gesteld is op het theologisch terrein, op het gebied van de Kerke Christi, hoe zou het dan an ders kunnen zijn voor het natuurlijke leven? Zou Gods Woord voor dit terrein dan wél duidelijke wetsartikelen bevatten die wij slechts op te slaan en te lezen hebben? Niemand, die het met deze dingen ernstig neemt, kan dit aannemen. Om tot duidelijkheid te komen van wat God wil voor onze tijd, voor onze toestanden, hebben we ernstige studie te maken van wat God naast de Schriftuur ons in de natuur heeft willen schenken. Het natuurlijke leven is de basis waarop het publieke leven en de staatkunde rustén. En naar onze belijdenis hebben we met de natuurlijke Godskennis rekening te houden, haar te laten gelden en daarbij Gods bizondere openbaring te gebruiken als een „bril" zoals Calvijn zegt, opdat de vragen op dit terrein ons duidelijker worden en wij het antwoord kunnen aflezen. En dat wij met dat gebruik van Gods Woord hier vol strekt niet mogen handelen als met een juridisch wetboek zal door elk christen, die ernstig voor Gods aangezicht leeft worden toegegeven. MARNIX. J) <as^> <asse><SïJ& «Ss5®! <&s5> 05s© DE DICHTER. Hij wordt geboren in de eenzaamheid. Zoals de tere knoppen van 't geduld. Waarover nog de dauw van 't leven is gespreid. Zich openen, omdat ze zijn vervuld. ■Zodat ze bersten en te bloeien staan. Wie schoonheid kent: die neemt ze dankbaar aan. Zoals een vrouw een kind het leven schenkt. Wordt hij geperst om in zijn stille uren. Als hij de zin van 't leven overdenkt. Zijn geesteskinderen aan and'ren door te sturen Opdat ze beter in hun aards bestaan, Met hem de schoonheid van de taal verstaan. Zijn hart dringt hem om dat te openbaren. Wat rijpt en leeft; en zelve niet begrijpt. Hoe door Gods gunst en gave tere snaren. Gaan Zingen als de Schepper daar naar grijpt. Hij neemt de dingen niet; hij ondergaat. Als God met tere hand, 't blad der muziek omslaat. POOT Jr. BLIJDSCHAP DIE BLIJFT. „Uw hart zal zich ver blijden en niemand ont neemt u uw blijdschap" (Joh. 16:22b). Blijdschap is een kostbaar be zit! Voor de blijmoedige is het altijd feest! Maar blij zijn is niet zo ge makkelijk. De omstandigheden maken het ons vaak erg moei lijk. Ze stoten ons het kostbaar bezit van de blijdschap vaak uit het hart. Toch is er een blijdschap die blijft; die niemand en niets ons ontroven kan; die we onder alle omstandigheden behouden kun nen: de blijdschap die Jezus voor een mens is en aan een mens geeft'. Ik weet niet of u Jezus zo al kent, als de bron van blijd schap, maar als u Hem zo niet kent, dan kent u Hem nog niet, want daarvoor is Hij in deze wereld gekomen en daarop is Zijn werk gericht; opdat Zijn blijdschap in ons zou zijn; in ons zelf; in ons hart. (Joh. 15:11; 17:13). En telkens wanneer mensen Jezus echt vinden, zo dat ze Zijn heerlijkheid zien, worden zij ook echt blij. Dat wordt ons in de Bijbel dan ook meerdere malen be schreven. Maria verblijdde zich over haar Zoon en Heiland, en de herders, en de discipelen, en de kamerling uit Morenland, en Paulus en allen die zijn woord gelovig aannamen. En het opmerkelijke van de blijdschap van deze mensen is, dat ze die ook behouden onder omstandigheden, waaronder een mens z'n blijdschap toch pleegt te verliezen. Paulus was, bij al zijn druk, overstelpt van blijdschap en Petrus en Johannes waren zelfs verblijd, „dat zij verwaardigd waren ter wille van de naam van Jezus smadelijk behandeld te zijn". Hun moeite en ontbering, hun wonden en pijn, hun gevangen schap en levensgevaar, waren niet in staat de bron van hun vreugde af te sluiten: die bleef open staan; die bleef blijdschap in hun hart stuwen; en zij ble ven openstaan voor die bron; zij leefden er vlak bij; zij riepen Hem in het gebed telkens aan; zij volbrachten Zijn bevel ge hoorzaam ondanks alles. Wie biddend en gehoorzaam Jezus volgt op de weg, die Hij door deze wereld gaat, die volgt de bron van de blijdschap, die blijft springen tot in het eeuwige leven en ook „Uw hart zal zich verblijden en niemand ontneemt U Uw blijdschap"als Je zus volgt.' Vlissingen. Pv. d. Schaaf.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Dagblad | 1954 | | pagina 12