UIT MIJN KLAS o denken wij er in ^^eéi ONDERWIJS OPVOEDING CULTUUR Hoe- qeMeqUjjk co(l Hei teven.. Houdt in ete! Het He^ótMad. Ook de weide is belangrijk. Het klinkt raar voor een schooljuf frouw, maar soms kan ik kleermakers benijden. Hoe ter wereld ik daartoe kom? Wel je kunt als man zijnde naar een kleermaker stappen met een lap stof onder je arm en vragen, of hjj daar een prachtig pakje van wil ma ken. Meestal echter gaat het zo, dat de vakman er ook de stof bijlevert voor dat „pakkie". En kijk, nu wil ik wel graag knappe kinders afleveren aan het eind van het jaar, maar ik kan he laas er geen hersens bijleveren. Val ik u tegen, zegt ge, omdat ik zo eerzuch tig ben. Dit keer mag ik ter zelfver dediging wel zeggen, dat ik deze wens koestér enkel en alleen ter wille van Willem, die daar in het tweede bankje van voren af zit, naast Koos. Willem is rondweg gesproken een schat van een jongen, die altijd alles voor een ander kan missen en die je zo trouw hartig kan aankijken. Maar Willem heeft zeer beslist geen wetenschappe lijke aanleg. Kortom het kost me heel wat moeite er iets bij Willem inge pompt te krijgen. Maar Willem be merkt zelf nog wel, dat het met zijn cijfers meestal mis is, hoewel ik, wel wetend dat het kind niet veel beter kan, mijn uiterste best doe die cijfer- geschiedenis voor hem wat te camou fleren. Als het met de lezerij weer slecht is gegaan, kan het joch er zo gelaten triest bijzitten, dat ik er mee te doen heb, maar gaat er eens iets goed, zodat ik hem een reuzepluim op de hoed steek, dan is er zo iets stra lends in dat kindersnuitje, dat het er je warm om het hart van wordt. Van daag heeft Willem weer een slechte beurt gemaakt met lezen, doch hij hoeft niet zo erg in de put te zitten, omdat hij gemerkt heeft dat zijn eigen juffrouw al een even grote sukkel is als hij. Nee het was geen in elkaar gezet schooljuffers trucje. Het is alle maal echt geweest. En het kwam zo: een van mijn drie-zitten-blijvers gaat het dit jaar goed doen. Als oud-gast beschikt deze nu over ervaring, die hij weet te benutten. Als ik de leesboekjes uitdeel we zijn al over de helft van ons tweede BOEK, steekt die knaap lijn vinger op en vraagt een beetje vleiend of we „nou-er-is weer tot een fout magge leze?" Ik aarzel even, we rijn nou nog niet zulke geroutineerde lezers, maar kom, ik waag het en geef de klas de explicatie. Ik zal Jaap, die het gevraagd heeft, de eerste beurt geven en wij gaan allemaal heel goed luisteren of hij een fout maakt. Wie een fout hoort maken steekt de vinger op. Jaapje moet dan stoppen en ik zal de regels tellen. Wie het eerst de fout gehoord heeft, mag dan verder lezen, ook al weer net zo lang al is het het hele boek uit, zeg ik aanmoedigend, tot er een fout gemaakt wordt. Wie de meeste regels zonder fout leest, krijgt een grote /plaat en dan geef ik nóg drie platen. Wie al een beurt gehad heeft, en toch weer een fout het eerst hoort, mag een ander voor de beurt aanwijzen. Ze hebben er zin in, merk ik wel, want de vingers wijzen al ijverig aan. We beginnen weer met de eerste les van het tweede boek. Jaapje is nogal een driftig ventje, zodat hij wat overhaast leest. Hij brengt het niet verder dan tot zestien regels, wat hem veront waardigd tegenover zich zelf maakt. Doch recht is recht en Lientje mag de zaak voortzetten, omdat haar vin gertje het eerst de lucht inpiekte. Ze letten op.... benijdenswaardig. Er vallen natuurlijk slachtoffers, die bij het eerste woord al struikelen omdat ze te haastig gebakerd zjjn. En het zijn echt niet de domsten, die dit overkomt. We schieten zo gauw de klas door. Lientje, dat kwieke ding heeft weer het eerst de fout gehoord en nu heeft zij het recht een opvolger (ster) aan te wijzen. Lientje zegt vastbesloten „Wullem!" En Willem steekt van wal. Ik ben blij, dat hij een makkelijk stuk je treft en ik gun hem een goed beur tje. Glunderend begint Willem. Helaas de tweede regel is het mis en Willem kijkt me met een triest gezichtje aan. Laat het nou ook alwéér datzelfde Lientje zijn, die hem op de troon zette, die hem nu weer onttronen gaat, want ze zegt genadeloos: „Fout!" Lientje kijkt zoekend de klas door, wie ze nu een kans zal geven. Ineens zegt-ze ge decideerd: „De juffrouw mag lezen!" Goed, ik ga een kans wagen. Dat heb ik andere jaren ook gedaan, maar het nooit zover kunnen brengen, dat ik de door mijzelf uitgeloofde prijzen in de wacht kon slepen. Deze klas, die dit evenement nog niet meemaakte gnuift. Maarten geeft me bij voorbaat al de kans op het hele boek. Ik ga lezen, maar automatisch kijk ik twee kanten tegelijk uit, (moet je niet voor een spiegel doen) en natuurlijk vliegt mijn blik even naar Willem's bankbuurman, die wél wetenschappelijke talenten heeft, maar zo'n galgebrok is, dat ik hem altijd in de gaten houden moet. Nou is Koos geen slecht heerschap, alleen maar, dat schoolgedoe vindt hij je reinste nonsens. Er zijn zoveel be langrijker dingen in het leven, b.v. wat er elke dag zo al in zijn broekzak zit. Dat moet hij beslist een paar maal bekijken en meestal ook trachten uit te vinden, wat hij met de in zijn zak bevindende nuttige voorwerpen wel kan uitvoeren. In ernst m'n vrinden, en niet in brutaliteit geschiedt dan zulks. Ik weet dat al van alle dagen. Vorige week had hij een pracht van een spijker in zijn broekzak. Wat is nou natuurlijker, dan dat je probeert, of je die diep in je bank kan persen met je duim. En aangezien er een schier eindeloze variëteit is van het geen er in zijn broekzak kan zitten, kan elke dag mij nieuwe verrassingen baren, wat wel enige waakzaamheid vereist van me, want dat brave Koosje is op elke nieuwe dag beslist vergeten, dat de vorige dag hem een standje op leverde en in beslagname van verbo den waar. Je kunt tenslotte niet alles onthouden. Goed dan, ik lees en kijk naar Koos. Mijn tweede regel en ik zie, dat Koos probeert een kanjer van een spijker door de bladzijden van het boek te werken. Het is weer een seri euze bezigheid, dat wijst zijn gezicht uit. Ik stop mijn lezen, maar.zeg net nog een woord verkeerd!!!! Een mastbos van vingers omhoog. En bij tegenslag leer je je vrienden kennen. Er klinken klagelijke stemmetjes. „Maar twee regeltjes", maar sommige lachen driest.Een juffrouw, die maar twee regels leest. Willem kijkt me zorgelijk aan. Dat meeleven doet me goed en ik bevestig onze bondge nootschap in tegenspoeden door met nadruk te zeggen „net zoveel als jij, Willem". Willem blijft ernstig kijken, dan zegt hij op een zeker toontje „Ikke breng morrege blomme uut me tuuntje voor uwes mee". Is het dan wonder dat ik voor zo'n joch wel wenste, dat ik hem wat meer hersens bij mijn lessen kon bijleveren? Ik zal het echter bij wat extra beur tjes moeten laten. Dat Koosje echter heeft een kwar tier strafzitten gekregen, wegens moedwillige vernieling van andermans eigendommen. Paarden vormen een geheel met on ze landbouw, dragen bij tot de roman tiek van het landleven, geven fleur aan onze boerenbedrijven. Daarom ver vult het ons met heimwee als wij de akkers overtrokken zien met sporen van het stinkende, stalen ros, de trac tor, en bekruipt ons een gevoel van onbehagen als wij de steeds toenemen de mechanisatie zien, welke onze land bouw koud-zakelijk maakt en alle ro mantiek doodt. Zeker, de schaarsheid aan arbeidskrachten, de hoge sociale lasten en de noodzakelijk gevoelde ra tionalisatie zijn hiervan onder meer de oorzaak. Toch komt het ons voor dat deze drang naar mechanisatie in vele gevallen sterk is overdreven. Waarom dat intense streven naar volledige mechanisatie? Zijn vele landbouwers dan zo zakelijk geworden dat *t beeld van een span zwoegende, zwetende paarden in de herfstnevelen hen onberoerd laat? Missen ze dan de, in al hun lompheid gracieuze jonge paaxQa» flttet ixr de weftte, tam Wbbe*- partijtjes en hun nieuwsgierigheid? Zijn zij de machtige draf der hengsten vergeten langs overvolle tribunes Welk een toonbeeld van fierheid en adel. Moeten we dan uit het buiten land komen om meegesleept te wor den door die imponerende macht v§n onze achttallen? Wat doet het beeld van een tractor vergeleken bij een vierspan in de voorjaarszon, dat Guido Gezelle inspi reerde tot zijn: Ze stappen, ze stenen, ze stijven De stringen en *t ronde gareel Het spant op hun spannende lijven De voerman beweegt z'aan één zeeL Gelukkig zijn ze er nog. Hun ver bondenheid met onze landbouw is zo hecht, dat de tractor nooit geheel hun plaats kan innemen. De tijden mogen veranderen en de mechanisatie mag voortschrijden, maar zonder paarden is onze landbouw ge lukkig niet denkbaar. Houdt ze daarom in ere. POOT. Vorige weke beloofde ik nog is terug te kommen op 't schrieven van 'n lezer uut Anna Jacoba Polder. Ik wou d'r mee deze brief dan mae 'n punt achter zette. Ik ge love, asdat we mekanders standpunt dan wel voldoende zullen kennen. Julder 'ebben 't schrieven uut Anna Ja coba Polder vorige weke in de krante ken- ne lezen. De boeren zeivers zouen er de schuld van wezen, dat ze moeilijk'eden 'eb ben mee d'r errebeiers en dat wordt mee 'n paer voorbeelden uut 't eigen durp an- getoond. Noe, ik kan wel zeggen, dat ik 't mee die: voorbeelden bie lange nae niet seens bin en zeker nie mee de gevolgtrekking, die gemaekt wordt. De voorbeelden binne volgens mien sterk overdreven. As 'n boer op St. Philipsland voo de ramp, laete we zegge, 6 vaste erre beiers in z'n dienst 'ad, dan ken ik me toch wel begriepe, dat-ie nae de ramp 't mee 'n paer man an kan. 't Eerste jaer is er practisch alleen mae gerst gezaaid en daer is niet vee werk an. Wat de boer an schae- devergóedieng zal ontvangen, is yers twee. Mae as 't werk d'r nie is, terwiel in de directe omgevieng wel werk ligt en boven dien nog goed betaeld werk (an de dieken), dan is 't toch niets biezonders dat de boer 't werk tiedelijk mee minder errebeiers doet. Noe wil ik daermee nie zegge, dat er op St. Philipsland geen boeren binne, die 'ier- mee nie te ver gae. Dat is wel mogelijk. Mae ons moet toch niet overdrieve. Zo vind ik 't voorbeeld van die boeren, die 'n vroegere vaste errebeier voo zes weken voo 'n bepaeld werk terugvraegen, ok over dreven. De briefschriever uut Anna Jacoba Polder vindt dat 'n hondse behandelieng. Noe, ik zie dit anders. Ik wil uutgae van 't grofste geval, naemelijk dat 'n boer, die gemakkelijk 'n vaste errebeier d'r bie kan nemen (en d'r bie kan kriege), toch mae perbeert 'n losse man te pakken te kriegen voo 'n week of zes en daervoor perbeert z'n vroegere vaste errebeier, die noe an de diek werkt, los te kriege. Z'n vroegere errebeier staet vrie en kan jae of nee zpgge, want ie 'eit goed betaeld werk en zal as z'n vroegere werkgever mee 'n onmogelijk voorstel komt, 'm in z'n gezicht uutlachen. D'r is toch niemand, die dan van 'n erre beier verlangt, dat-ie noe is zes weken voo minder zal gaen werken of de kans lopen daerdeur voo de naeste toekomst goed be taeld werk te verliezen. Voo zo'n boer 'eb ik geen goed woord over, mae ik beklaeg die errebeier nie, want ie 'oeft z'n eigen d'r toch niks van an te trekken. Ik kan dan toch zeker nie over 'n hondse behandelieng spreken, die de errebeier moet ondergae. Ik vind dit 'n grof on-zaekelijk anbod, dat zaekelijk wordt afgewezen. Noe is dat onzaekelijk anbod ok zonder meer on-Christelijk en ik weet ok zonder de vele ontvangen brieven wel, dat er van de kant van de werkgevers in de landbouw 'eel veel ontbreekt an de Christelijke liefde tegenover d'r personeel. En dat is 'n grote zonde. Mae ik weet ok, dat 't onjuust is alle schuld op de werkgever te schuuven. De werknemer is ok mae al te dikkels fout En 't is beslist nie nodig om uut te pluuzen wie noe de meeste schuit 'eit, of, zoas bie kinders, wie d'r noe eigentlijk eerst begon nen is mee verkeerd te doeë. Want zelfs as wulder daermee gereed kwaemen, wazze me nog even ver, want dan ligt de els nog voor ons, naementlijk te breken met die zonde. Al bin ik 't mee de briefschriever uut Anna Jacobapolder nie seens as die de ge- volktrekkieng maekt, dat de boer de schuld 'eit van de slechte verhoudieng tussen werk gever en werknemer in de landbouw, ik ben het wel seens mee 'm, as-t-ie wiest op 't feit, dat 't toch wel erg is, dat dit erkent moet worden, terwiel 'n Christelijke Boe ren en Tuindersbond en 'n Nederlands Christelijke Landarbeidersbond saemen 'n nauwe en Christelijke saemenwerkieng trachten te bereiken. De werkelijkheid laet 'iervan mae weinig zien. Werkgever en werknemer staen dikkels tegenover mekan- der, terwiel God hen nevens elkander gezet 'eit. Mae ik gelove, dat dit ok dikkels met de twee genoemde organisaties zo is. Dat is zeker niet de bedoelieng. Beide organi saties streven 'n Christelijke verhoudieng tussen werkgever en werknemer nae. Mae de practijk is toch mae al te dikkels, dat ze tegenover elkander staen. En daerom gelove ik, dat 't nie juust is, dat werkgever en werknemer ieder in 'n aparte organisatie zitten. Ik gelove, dat men daermee altied moet kommen tot twee machten tegenover elkander. Ik weet wel, beide genoemde Christelijke organisaties streven 'n Christelijke arbeidsgemeenschap nae, maer 't gescheiden leven en werken daervoor in de eigen organisatie van werk gever of werknemer trekt toch bie voorbaet al 'n scheidingslijn. As Christenen willen wulder niets weten van klassenstrijd, maer 'ebben wulder eigentlijk geen organisatie geschapen an de ene kant van 't kapitaal en an de andere kant van de-arbeid? Julder moeten mien goed begriepen. Ik zeg dit met erkenning van 't vele goede in 't werk van de organisaties in 't verleden; mae 'ebbèn wulder die scheidieng zelf nie ge trokken, alleen al deur 't gescheiden optrek ken ieder in eigen organisatie? Noe moeten julder nie zeggen, dat werk gever en werknemer ieder d'r eigen be langen 'ebben en dat die ontwikkelieng nor maal is en nie is tegen te gae. Gods Wet geldt voo boer en arbeider, voo rijk en arm. En rijk en arm, werkgever en werknemer De oppervlakte grasland in Zeeland is ruim 30.000 ha en de veebezetting hierop, voor zover het melk- en kalfkoeien betreft, ronct de 20.000 stuks. Ook voor een land- bouwprovincie als de onze, is deze opper vlakte te groot om stiefmoederlijk te wor den behandeld. Rijden we eens rond en ge ven we onze ogen gelegenheid de omtrek aan een critische beschouwing te onder werpen, dan worden we onwillekeurig ge boeid door de kleurenpracht van de Zeeuwse weiden. Toegegeven dat dit mogelijk het toerisme bevordert, omdat het landschap hierdoor een liefelijke aanblik krijgt Maar is het een bewijs van de kwaliteit van ons gras land? Beter gezegd, blijkt hieruit niet over duidelijk, dat er aan de verzorging van de weiden onvoldoende aandacht wordt be steed? Doch niet alleen de kleurrijke bloemen pracht treft ons op deze rondreizen. Wat verder in de zomer zien we maar al te vaak een koppel melkkoeien, kalfkoeien, jongvee of mestvee in een bruin geworden hooiweide lopen, zich be-ijverend in het zoeken naar de laatste groene sprieten, de neus ophalend voor enorm uitgegroeide zaadstengels van de boterbloem en door schietende grassen. Volgens een oud boe- rengezegde is de kwaliteit van de grond goed als er distels staan, waaraan men een paard kan vastbinden. Hierop afgaand moeten de meeste weiden in Zeeland wel op de beste gronden zijn gezaaid, want zij ontbreken bijna nergens. Dit gezegde pleit echter niet voor het distels kweken, het duidt alleen op de kwaliteit van de grond. Wordt hier wel de juiste graslandbe handeling toegepast? Goed grasland bestaat uit een mengsel van grassen, zó gekozen, dat zowel de voorjaarsontwikkeling als de hergroei ons regelmatig voedsel garanderen. Ook de doorgroei in de herfst speelt hierbij een belangrijke rol. De veebezetting moet zo zijn dat in normale jaren blijvend gras ter beschikking van het vee is. Wil men, zoals op gemengde bedrijven usance is, in de wei bij voederen, dan kan de veebezetting uiteraard iets groter zijn dan op weide- bedrijven. De grondsoort speelt natuurlijk een grote rol. Daar in Zeeland de weiden op de minder goede gronden voorkomen, zal de kwaliteit van het grasland altijd iets min der zijn dan b.v. in zuivere weidestreken. Dit is echter nooit een excuus voor ver waarloosde percelen. Ook op slechte grond hoeft geen onkruid te overheersen. Dit on kruid kan tegenwoordig zonder veel moeite afdoende worden vernietigd door chemische middelen. Verbetering van de grasmat be reikt men door regelmatig omweiden, op tijd de noodzakelijke bemesting geven. Dus in het vroege voorjaar super en kali (even tueel slakkenmeel als de pH te wensen over laat) en vooral ook stikstof. Niet alleen in het voorjaar, maar regelmatig na het ver weiden. Ook het direct verspreiden van de mestflatten als een perceel vrijkomt is be langrijk. Laat men deze liggen dan ontstaan hierdoor kale plekken en men werkt er het bossig worden zeer mee iri de hand. Bossig land overmaaien blijft ook noodzakelijk om een goede grasmat te verkrijgen. Stalmest is voor het gemengde bedrijf hard nodig voor het bouwland. Tracht echter zo te werken, dat jaarlijks een weide hiermee bemest kan worden. Mossig land heeft lage productie. Aan mos hebben we dus niets. Een goede ontwatering, in het voorjaar eggen, juiste bemesting (en be- kalking) en intensief beweiden helpt ons hiervan af. Distels kunnen het beste en meeat afdoende worefca getrokken, wat blijkt uit het oude boerenrijmpje: Distels maaien is distels zaaien Distels steken is distels kweken. Distels trekken is distels nekken. Madeliefje, paardebloem, pinksterbloem enz. kunnen met bemesting en beweiding beteugeld worden. Wil men hiermee een begin maken dan eerst door aanwending van groeistoffen (M.C.P.A. en/of 2,4 D) de overmaat hieraan uitroeien. Dit zal niet met één bespuiting kunen gebeuren, want dan lijden o.a. de klavers te veel. De lengte van het gras speelt bij het tijd stip van inscharen een grote rol. Het gras heeft als het jong is zijn grootste voedings- waajife en woedt let beste opgenomen. Beide factoren zijn van grote invloed op de melkgift Is het gras te lang geworden dan wordt het minder graag gegeten, met als gevolg onrustig vee en geen melk, een holle zode en een goede kans voor de ont wikkeling van onkruiden. Het aantal stuks vee dient geregeld te worden naar de lengte van het gras. Is dit te lang geworden door erg groeizaam weer, jaag dan ook zeer gauw het jongvee en de paarden in dezelf de weide, dan bestaat de kans dat schoon wordt afgegraasd. Heeft het vee de wei niet kaal gemaakt, laat ze hierin dan niet lopen, maar maai zo'n perceel over en de zaak is weer gezond. W. J. L. Het is door stuwkracht uit de knop geboren. Het heeft de levenssappen toebereid. Stikstof in 't licht, zuurstof in donkerheid. 't Heeft deze maand zijn groene kleur verloren. Het heeft haar levenstaak bij dag en nacht volbracht. Haar levensader is nu afgestorven. De regen en de storm heeft het doorstaan. Het is geboren om weer te vergaan. Maar heeft voor stam en vrucht de groei verworven Het heeft de ijz'ren wet der levenskracht volbracht. Het heeft gediend, vervolgens weer, gediend 't Vormt met haar soortgenoten zachte kleuren. Zelfs stervende, verspreid het zoete geuren. O God, maak ons zo'n metgezel en vriend Zo onbaatzuchtig, 't laatste blad spreek' zacht volbracht. POOT Jr. Ik preek jullie onmacht niet, die weet jc, als kind van drie jaar wordt het je al ingepompt, en al zou ik het iedere Zondag preken en de verschrik kingen der verdoemenis tekenen in helle kleuren, je werd er zo aan ge wend dat je er bij in slaap zou val len evenals een hond bij het aanbeeld rustig slaapt al spatten de vonken om hem heen. „Neen, Goudhaan, mijn roeping is een andere, ik zal jullie zonden, je dagelijkse, je boezemzonden op de preekstoel brengen en daarbij God bidden dat Hij je consciëntie opent, niet om jullie in de hemel te krijgen, maar om je op de knieën voor God te brengen." „En ik zeg je, dat wij die preken in onze gemeente niet willen. We houden ons bij de beproefde orthodoxe waarheid en laten ons door geen jong ventje de les lezen, als je dat maar begrijpt." Een vuistslag op de tafel bezegelde de woorden van de boer-ouderling. Hij stond op en liep zonder groeten de deur uit. 's Anderen daags was de jonge pre dikant bij een andere collega. „Je moet maar wat toegeven, kjjk wat door de vingers, je moet de mensen nemen zoals ze zijn en doet zo nu en dan een droppeltje medicijn door de limonade, die zij graag lus ten, dan horen ze toch wat zij weten moeten, pas je maar wat aan. Die eigenwijze kerels krijg je toch niet klein." Dat was het collegiaal advies. Dat hij in eigen gemeente die prac tijk toepaste, bleek duidelijk. Hij had het er best. Ging veel op bezoek bij de boeren en kreeg veel bezoek met kazen en verse kipeieren en stukjes spek, en 's Zondags kregen ze te horen hoe verdoemelijk de mens toch is in z'n gevallen staat, een blok steen gelijk, dood in zonden en misdaden en als er niet wat tussen treedt door goddelijke genade voor eeuwig ver loren. Het was het thema bij iedere tekst en catechismusstof. En daarbij bleef het èn bij de do- miné èn bij de gemeente, een zondig zuchten en een zuchtend zondigen, ja, met tranen werd Gods Woord weg gespoeld, zoals ik het eens hoorde uit drukken. Het collegiale advies beviel de jonge predikant niet. Hij kon er geen vrede bij vinden. Maar hoe flink en positief hij bij zijn boer Goudhaan was geweest, het werd hem bang als hij zich de weg indacht die hij gaan moest in zijn pastorale leven wilde hij zijn roeping getrouw blijven. En hij deed „wat voorzichtig" aan.... een tijd. Er vielen bloesemen die beloofd hadden vrucht te zetten Maar het bleef in de studeerkamer een worstelperk „Of dominé direct kan komen, vrouw Riet ligt zo ernstig." En dominé kwam. „O, dominé nou zal het op de eeu wigheid aangaan." Het oude bleke vrouwtje, trouw kerkbezoekster, werd gesloopt, een kwestie van enkele dagen, de dood had zijn stempel gezet. „En hóé gaat het er op aan, vrouw Riet?" „Och, dominee, als ik 'tmaar wist, uw laatste preek was nog: dood in zonden en misdaden, 't Zal met mij voor eeuwig verloren wezen." „Maar ik heb toch nog wel wat meer gïzegd, vrouw Riet?" „Ik weet niet, dominee, maar dat is 't toch hé, wat kennen we van ons zelvea!" „Vrouw Riet, we behoeven toch van ons zeiven niets te kennen, Christus heeft het voor ons willen doen?" „Och, dominee, als ik dat maar weten mocht!" Het spreken ging moeilijk, de levenslamp was uitgebrand. Bijna verlegen stond de jonge pre dikant voor de bedstede. Welke taak had zijn Zender hem hier gegeven? Hij bad om wijsheid. „Vrouw Riet, ben je een groot zon dares?" „Och, dominee, m'n zonden, m'n zonden, ze benne zo groot, zo gruwe lijk." Hier was een buigen tot in 't stof onder de zondenlast. Maar dan was er ook redding. „Welnu vrouw Riet", hij greep haar magere vingeren en klemde ze in z'n grote hand, „dan zeg ik je in de naam van mijn Zender, dat Jezus Christus, Gods Zoon, voor zondaars en zonda ressen gestorven is, zo lief heeft hij ook jou, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon niet gespaard heeft, maar heeft overgegeven tot de dood des kruises, daarom vrees niet, geloof alleenlijk!" „Is het mogelijk, dominee? Wil u eens bidden?" Dit gebed was een worstelen met God, maar een gebed waarin de jon ge predikant zich met deze vrouw vereenzelvigde in boete en berouw, ze waren de grondtoon van dat spreken met God, want hij gevoelde, dat hij hier zelf schuldig stond, z'n voeten waren uitgegleden uit het spoor en vanuit dit sterfbed klonk de ziele- nood zijner gemeente tot hem door en doorsneed als een tweesnijdend zwaard zijn ziel. Na het gebed stond hij op en ver trok, z'n arbeid was hier gedaan. Binnen enkele uren werd vrouw Riet opgenomen in de zalen des lichts, tot haar Verlosser, van Wie ze in de jongste snik getuigd had. Maar nu ook zetten de bloesems vrucht. De jonge predikant zag geen Goud hanen, geen mensen meer die het hem hard maakten, voor zich in de kerk, maar een angstig grote ziele rood, ver hard onder de prediking der wet en niet gescheurd en opengelegd door dc prediking van het Evangelie. 'rouw Riet had hem meer geleerd dan zijn professoren in z'n studenten tijd. Hij spaarde de gemeente niet Hij raakte hun zonde aan en...» wees naar het Kruis van Christus. Baas Goudhaan moest onder het juk door, niet z'n onmacht, maar z'n zon den kreeg hij Zondag aan Zondag te horen, maar zó, dat niemand anders dan hij alleen z'n eigen zonden zag. En zo was het met alle gemeente leden. Er was tucht in het Woord, om dat het niet een menselijk woord was, maar Gods Woord, dat levend is. Enkelen zijn e> weggelopen, meer deren zijn er bij gekomen. Het ging door de diepte naar om hoog Maar het Woord des Heren kreeg er heerschappij, in het gezin, in school, in het edrijf, in het sociale leven. Het werd onder geen tranen meer weggespoeld, maar als een rots mid- de i in het leven der gemeente gesteld. En toen in later jaren de gemeen te van broeder collega, die zich had weten „aan te passen" verscheurd lag en vernield door het groeiend socia lisme dat er de oet geplant had, was zijn gemeente eei. bolwerk tegen On geloof en Revolutie, stond ze als een krachtig getuigenis, dat zalig is niet die alléén het Woord hoort maar die het ook doet!

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Dagblad | 1954 | | pagina 10