UIT MIJN KLAS
o denken wij er in ^^eéi
ONDERWIJS OPVOEDING CULTUUR
Hoe- qeMeqUjjk
co(l Hei teven..
Houdt in ete!
Het He^ótMad.
Ook de weide
is belangrijk.
Het klinkt raar voor een schooljuf
frouw, maar soms kan ik kleermakers
benijden. Hoe ter wereld ik daartoe
kom? Wel je kunt als man zijnde naar
een kleermaker stappen met een lap
stof onder je arm en vragen, of hjj
daar een prachtig pakje van wil ma
ken. Meestal echter gaat het zo, dat de
vakman er ook de stof bijlevert voor
dat „pakkie". En kijk, nu wil ik wel
graag knappe kinders afleveren aan
het eind van het jaar, maar ik kan he
laas er geen hersens bijleveren. Val ik
u tegen, zegt ge, omdat ik zo eerzuch
tig ben. Dit keer mag ik ter zelfver
dediging wel zeggen, dat ik deze wens
koestér enkel en alleen ter wille van
Willem, die daar in het tweede bankje
van voren af zit, naast Koos. Willem
is rondweg gesproken een schat van
een jongen, die altijd alles voor een
ander kan missen en die je zo trouw
hartig kan aankijken. Maar Willem
heeft zeer beslist geen wetenschappe
lijke aanleg. Kortom het kost me heel
wat moeite er iets bij Willem inge
pompt te krijgen. Maar Willem be
merkt zelf nog wel, dat het met zijn
cijfers meestal mis is, hoewel ik, wel
wetend dat het kind niet veel beter
kan, mijn uiterste best doe die cijfer-
geschiedenis voor hem wat te camou
fleren. Als het met de lezerij weer
slecht is gegaan, kan het joch er zo
gelaten triest bijzitten, dat ik er mee
te doen heb, maar gaat er eens iets
goed, zodat ik hem een reuzepluim op
de hoed steek, dan is er zo iets stra
lends in dat kindersnuitje, dat het er
je warm om het hart van wordt. Van
daag heeft Willem weer een slechte
beurt gemaakt met lezen, doch hij
hoeft niet zo erg in de put te zitten,
omdat hij gemerkt heeft dat zijn eigen
juffrouw al een even grote sukkel is
als hij. Nee het was geen in elkaar
gezet schooljuffers trucje. Het is alle
maal echt geweest. En het kwam zo:
een van mijn drie-zitten-blijvers gaat
het dit jaar goed doen. Als oud-gast
beschikt deze nu over ervaring, die hij
weet te benutten. Als ik de leesboekjes
uitdeel we zijn al over de helft van
ons tweede BOEK, steekt die knaap
lijn vinger op en vraagt een beetje
vleiend of we „nou-er-is weer tot een
fout magge leze?" Ik aarzel even, we
rijn nou nog niet zulke geroutineerde
lezers, maar kom, ik waag het en geef
de klas de explicatie.
Ik zal Jaap, die het gevraagd heeft,
de eerste beurt geven en wij gaan
allemaal heel goed luisteren of hij een
fout maakt. Wie een fout hoort maken
steekt de vinger op. Jaapje moet dan
stoppen en ik zal de regels tellen. Wie
het eerst de fout gehoord heeft, mag
dan verder lezen, ook al weer net zo
lang al is het het hele boek uit,
zeg ik aanmoedigend, tot er een fout
gemaakt wordt. Wie de meeste regels
zonder fout leest, krijgt een grote
/plaat en dan geef ik nóg drie platen.
Wie al een beurt gehad heeft, en toch
weer een fout het eerst hoort, mag
een ander voor de beurt aanwijzen. Ze
hebben er zin in, merk ik wel, want
de vingers wijzen al ijverig aan. We
beginnen weer met de eerste les van
het tweede boek. Jaapje is nogal een
driftig ventje, zodat hij wat overhaast
leest. Hij brengt het niet verder dan
tot zestien regels, wat hem veront
waardigd tegenover zich zelf maakt.
Doch recht is recht en Lientje mag
de zaak voortzetten, omdat haar vin
gertje het eerst de lucht inpiekte. Ze
letten op.... benijdenswaardig. Er
vallen natuurlijk slachtoffers, die bij
het eerste woord al struikelen omdat
ze te haastig gebakerd zjjn. En het zijn
echt niet de domsten, die dit overkomt.
We schieten zo gauw de klas door.
Lientje, dat kwieke ding heeft weer
het eerst de fout gehoord en nu heeft
zij het recht een opvolger (ster) aan te
wijzen. Lientje zegt vastbesloten
„Wullem!" En Willem steekt van wal.
Ik ben blij, dat hij een makkelijk stuk
je treft en ik gun hem een goed beur
tje. Glunderend begint Willem. Helaas
de tweede regel is het mis en Willem
kijkt me met een triest gezichtje aan.
Laat het nou ook alwéér datzelfde
Lientje zijn, die hem op de troon zette,
die hem nu weer onttronen gaat, want
ze zegt genadeloos: „Fout!" Lientje
kijkt zoekend de klas door, wie ze nu
een kans zal geven. Ineens zegt-ze ge
decideerd: „De juffrouw mag lezen!"
Goed, ik ga een kans wagen. Dat heb
ik andere jaren ook gedaan, maar het
nooit zover kunnen brengen, dat ik de
door mijzelf uitgeloofde prijzen in de
wacht kon slepen. Deze klas, die dit
evenement nog niet meemaakte gnuift.
Maarten geeft me bij voorbaat al de
kans op het hele boek. Ik ga lezen,
maar automatisch kijk ik twee kanten
tegelijk uit, (moet je niet voor een
spiegel doen) en natuurlijk vliegt mijn
blik even naar Willem's bankbuurman,
die wél wetenschappelijke talenten
heeft, maar zo'n galgebrok is, dat ik
hem altijd in de gaten houden moet.
Nou is Koos geen slecht heerschap,
alleen maar, dat schoolgedoe vindt hij
je reinste nonsens. Er zijn zoveel be
langrijker dingen in het leven, b.v.
wat er elke dag zo al in zijn broekzak
zit. Dat moet hij beslist een paar maal
bekijken en meestal ook trachten uit
te vinden, wat hij met de in zijn zak
bevindende nuttige voorwerpen wel
kan uitvoeren. In ernst m'n vrinden,
en niet in brutaliteit geschiedt dan
zulks. Ik weet dat al van alle dagen.
Vorige week had hij een pracht van
een spijker in zijn broekzak. Wat is
nou natuurlijker, dan dat je probeert,
of je die diep in je bank kan persen
met je duim. En aangezien er een
schier eindeloze variëteit is van het
geen er in zijn broekzak kan zitten,
kan elke dag mij nieuwe verrassingen
baren, wat wel enige waakzaamheid
vereist van me, want dat brave Koosje
is op elke nieuwe dag beslist vergeten,
dat de vorige dag hem een standje op
leverde en in beslagname van verbo
den waar. Je kunt tenslotte niet alles
onthouden. Goed dan, ik lees en kijk
naar Koos. Mijn tweede regel en ik
zie, dat Koos probeert een kanjer van
een spijker door de bladzijden van het
boek te werken. Het is weer een seri
euze bezigheid, dat wijst zijn gezicht
uit. Ik stop mijn lezen, maar.zeg
net nog een woord verkeerd!!!! Een
mastbos van vingers omhoog. En bij
tegenslag leer je je vrienden kennen.
Er klinken klagelijke stemmetjes.
„Maar twee regeltjes", maar sommige
lachen driest.Een juffrouw, die
maar twee regels leest. Willem kijkt
me zorgelijk aan. Dat meeleven doet
me goed en ik bevestig onze bondge
nootschap in tegenspoeden door met
nadruk te zeggen „net zoveel als jij,
Willem". Willem blijft ernstig kijken,
dan zegt hij op een zeker toontje
„Ikke breng morrege blomme uut me
tuuntje voor uwes mee".
Is het dan wonder dat ik voor zo'n
joch wel wenste, dat ik hem wat meer
hersens bij mijn lessen kon bijleveren?
Ik zal het echter bij wat extra beur
tjes moeten laten.
Dat Koosje echter heeft een kwar
tier strafzitten gekregen, wegens
moedwillige vernieling van andermans
eigendommen.
Paarden vormen een geheel met on
ze landbouw, dragen bij tot de roman
tiek van het landleven, geven fleur
aan onze boerenbedrijven. Daarom ver
vult het ons met heimwee als wij de
akkers overtrokken zien met sporen
van het stinkende, stalen ros, de trac
tor, en bekruipt ons een gevoel van
onbehagen als wij de steeds toenemen
de mechanisatie zien, welke onze land
bouw koud-zakelijk maakt en alle ro
mantiek doodt. Zeker, de schaarsheid
aan arbeidskrachten, de hoge sociale
lasten en de noodzakelijk gevoelde ra
tionalisatie zijn hiervan onder meer de
oorzaak. Toch komt het ons voor dat
deze drang naar mechanisatie in vele
gevallen sterk is overdreven.
Waarom dat intense streven naar
volledige mechanisatie? Zijn vele
landbouwers dan zo zakelijk geworden
dat *t beeld van een span zwoegende,
zwetende paarden in de herfstnevelen
hen onberoerd laat? Missen ze dan de,
in al hun lompheid gracieuze jonge
paaxQa» flttet ixr de weftte, tam Wbbe*-
partijtjes en hun nieuwsgierigheid?
Zijn zij de machtige draf der hengsten
vergeten langs overvolle tribunes
Welk een toonbeeld van fierheid en
adel. Moeten we dan uit het buiten
land komen om meegesleept te wor
den door die imponerende macht v§n
onze achttallen?
Wat doet het beeld van een tractor
vergeleken bij een vierspan in de
voorjaarszon, dat Guido Gezelle inspi
reerde tot zijn:
Ze stappen, ze stenen, ze stijven
De stringen en *t ronde gareel
Het spant op hun spannende lijven
De voerman beweegt z'aan één zeeL
Gelukkig zijn ze er nog. Hun ver
bondenheid met onze landbouw is zo
hecht, dat de tractor nooit geheel hun
plaats kan innemen.
De tijden mogen veranderen en de
mechanisatie mag voortschrijden, maar
zonder paarden is onze landbouw ge
lukkig niet denkbaar.
Houdt ze daarom in ere.
POOT.
Vorige weke beloofde ik nog is terug te
kommen op 't schrieven van 'n lezer uut
Anna Jacoba Polder. Ik wou d'r mee deze
brief dan mae 'n punt achter zette. Ik ge
love, asdat we mekanders standpunt dan
wel voldoende zullen kennen.
Julder 'ebben 't schrieven uut Anna Ja
coba Polder vorige weke in de krante ken-
ne lezen. De boeren zeivers zouen er de
schuld van wezen, dat ze moeilijk'eden 'eb
ben mee d'r errebeiers en dat wordt mee
'n paer voorbeelden uut 't eigen durp an-
getoond.
Noe, ik kan wel zeggen, dat ik 't mee
die: voorbeelden bie lange nae niet seens
bin en zeker nie mee de gevolgtrekking, die
gemaekt wordt.
De voorbeelden binne volgens mien sterk
overdreven. As 'n boer op St. Philipsland
voo de ramp, laete we zegge, 6 vaste erre
beiers in z'n dienst 'ad, dan ken ik me toch
wel begriepe, dat-ie nae de ramp 't mee
'n paer man an kan. 't Eerste jaer is er
practisch alleen mae gerst gezaaid en daer
is niet vee werk an. Wat de boer an schae-
devergóedieng zal ontvangen, is yers twee.
Mae as 't werk d'r nie is, terwiel in de
directe omgevieng wel werk ligt en boven
dien nog goed betaeld werk (an de dieken),
dan is 't toch niets biezonders dat de boer
't werk tiedelijk mee minder errebeiers doet.
Noe wil ik daermee nie zegge, dat er op
St. Philipsland geen boeren binne, die 'ier-
mee nie te ver gae. Dat is wel mogelijk.
Mae ons moet toch niet overdrieve. Zo
vind ik 't voorbeeld van die boeren, die 'n
vroegere vaste errebeier voo zes weken
voo 'n bepaeld werk terugvraegen, ok over
dreven. De briefschriever uut Anna Jacoba
Polder vindt dat 'n hondse behandelieng.
Noe, ik zie dit anders. Ik wil uutgae van
't grofste geval, naemelijk dat 'n boer, die
gemakkelijk 'n vaste errebeier d'r bie kan
nemen (en d'r bie kan kriege), toch mae
perbeert 'n losse man te pakken te kriegen
voo 'n week of zes en daervoor perbeert
z'n vroegere vaste errebeier, die noe an
de diek werkt, los te kriege. Z'n vroegere
errebeier staet vrie en kan jae of nee zpgge,
want ie 'eit goed betaeld werk en zal as
z'n vroegere werkgever mee 'n onmogelijk
voorstel komt, 'm in z'n gezicht uutlachen.
D'r is toch niemand, die dan van 'n erre
beier verlangt, dat-ie noe is zes weken voo
minder zal gaen werken of de kans lopen
daerdeur voo de naeste toekomst goed be
taeld werk te verliezen. Voo zo'n boer 'eb
ik geen goed woord over, mae ik beklaeg
die errebeier nie, want ie 'oeft z'n eigen d'r
toch niks van an te trekken. Ik kan dan
toch zeker nie over 'n hondse behandelieng
spreken, die de errebeier moet ondergae.
Ik vind dit 'n grof on-zaekelijk anbod, dat
zaekelijk wordt afgewezen.
Noe is dat onzaekelijk anbod ok zonder
meer on-Christelijk en ik weet ok zonder
de vele ontvangen brieven wel, dat er van
de kant van de werkgevers in de landbouw
'eel veel ontbreekt an de Christelijke liefde
tegenover d'r personeel. En dat is 'n grote
zonde. Mae ik weet ok, dat 't onjuust is
alle schuld op de werkgever te schuuven.
De werknemer is ok mae al te dikkels fout
En 't is beslist nie nodig om uut te pluuzen
wie noe de meeste schuit 'eit, of, zoas bie
kinders, wie d'r noe eigentlijk eerst begon
nen is mee verkeerd te doeë. Want zelfs
as wulder daermee gereed kwaemen, wazze
me nog even ver, want dan ligt de els nog
voor ons, naementlijk te breken met die
zonde.
Al bin ik 't mee de briefschriever uut
Anna Jacobapolder nie seens as die de ge-
volktrekkieng maekt, dat de boer de schuld
'eit van de slechte verhoudieng tussen werk
gever en werknemer in de landbouw, ik
ben het wel seens mee 'm, as-t-ie wiest op
't feit, dat 't toch wel erg is, dat dit erkent
moet worden, terwiel 'n Christelijke Boe
ren en Tuindersbond en 'n Nederlands
Christelijke Landarbeidersbond saemen 'n
nauwe en Christelijke saemenwerkieng
trachten te bereiken. De werkelijkheid laet
'iervan mae weinig zien. Werkgever en
werknemer staen dikkels tegenover mekan-
der, terwiel God hen nevens elkander gezet
'eit. Mae ik gelove, dat dit ok dikkels met
de twee genoemde organisaties zo is. Dat
is zeker niet de bedoelieng. Beide organi
saties streven 'n Christelijke verhoudieng
tussen werkgever en werknemer nae. Mae
de practijk is toch mae al te dikkels, dat ze
tegenover elkander staen.
En daerom gelove ik, dat 't nie juust is,
dat werkgever en werknemer ieder in 'n
aparte organisatie zitten. Ik gelove, dat men
daermee altied moet kommen tot twee
machten tegenover elkander. Ik weet wel,
beide genoemde Christelijke organisaties
streven 'n Christelijke arbeidsgemeenschap
nae, maer 't gescheiden leven en werken
daervoor in de eigen organisatie van werk
gever of werknemer trekt toch bie voorbaet
al 'n scheidingslijn. As Christenen willen
wulder niets weten van klassenstrijd, maer
'ebben wulder eigentlijk geen organisatie
geschapen an de ene kant van 't kapitaal
en an de andere kant van de-arbeid? Julder
moeten mien goed begriepen. Ik zeg dit
met erkenning van 't vele goede in 't werk
van de organisaties in 't verleden; mae
'ebbèn wulder die scheidieng zelf nie ge
trokken, alleen al deur 't gescheiden optrek
ken ieder in eigen organisatie?
Noe moeten julder nie zeggen, dat werk
gever en werknemer ieder d'r eigen be
langen 'ebben en dat die ontwikkelieng nor
maal is en nie is tegen te gae. Gods Wet
geldt voo boer en arbeider, voo rijk en arm.
En rijk en arm, werkgever en werknemer
De oppervlakte grasland in Zeeland is
ruim 30.000 ha en de veebezetting hierop,
voor zover het melk- en kalfkoeien betreft,
ronct de 20.000 stuks. Ook voor een land-
bouwprovincie als de onze, is deze opper
vlakte te groot om stiefmoederlijk te wor
den behandeld. Rijden we eens rond en ge
ven we onze ogen gelegenheid de omtrek
aan een critische beschouwing te onder
werpen, dan worden we onwillekeurig ge
boeid door de kleurenpracht van de
Zeeuwse weiden.
Toegegeven dat dit mogelijk het toerisme
bevordert, omdat het landschap hierdoor
een liefelijke aanblik krijgt Maar is het
een bewijs van de kwaliteit van ons gras
land? Beter gezegd, blijkt hieruit niet over
duidelijk, dat er aan de verzorging van de
weiden onvoldoende aandacht wordt be
steed?
Doch niet alleen de kleurrijke bloemen
pracht treft ons op deze rondreizen. Wat
verder in de zomer zien we maar al te
vaak een koppel melkkoeien, kalfkoeien,
jongvee of mestvee in een bruin geworden
hooiweide lopen, zich be-ijverend in het
zoeken naar de laatste groene sprieten, de
neus ophalend voor enorm uitgegroeide
zaadstengels van de boterbloem en door
schietende grassen. Volgens een oud boe-
rengezegde is de kwaliteit van de grond
goed als er distels staan, waaraan men een
paard kan vastbinden. Hierop afgaand
moeten de meeste weiden in Zeeland wel
op de beste gronden zijn gezaaid, want zij
ontbreken bijna nergens. Dit gezegde pleit
echter niet voor het distels kweken, het
duidt alleen op de kwaliteit van de grond.
Wordt hier wel de juiste graslandbe
handeling toegepast?
Goed grasland bestaat uit een mengsel
van grassen, zó gekozen, dat zowel de
voorjaarsontwikkeling als de hergroei ons
regelmatig voedsel garanderen. Ook de
doorgroei in de herfst speelt hierbij een
belangrijke rol. De veebezetting moet zo
zijn dat in normale jaren blijvend gras ter
beschikking van het vee is. Wil men, zoals
op gemengde bedrijven usance is, in de
wei bij voederen, dan kan de veebezetting
uiteraard iets groter zijn dan op weide-
bedrijven.
De grondsoort speelt natuurlijk een grote
rol. Daar in Zeeland de weiden op de
minder goede gronden voorkomen, zal de
kwaliteit van het grasland altijd iets min
der zijn dan b.v. in zuivere weidestreken.
Dit is echter nooit een excuus voor ver
waarloosde percelen. Ook op slechte grond
hoeft geen onkruid te overheersen. Dit on
kruid kan tegenwoordig zonder veel moeite
afdoende worden vernietigd door chemische
middelen. Verbetering van de grasmat be
reikt men door regelmatig omweiden, op
tijd de noodzakelijke bemesting geven. Dus
in het vroege voorjaar super en kali (even
tueel slakkenmeel als de pH te wensen over
laat) en vooral ook stikstof. Niet alleen in
het voorjaar, maar regelmatig na het ver
weiden. Ook het direct verspreiden van de
mestflatten als een perceel vrijkomt is be
langrijk. Laat men deze liggen dan ontstaan
hierdoor kale plekken en men werkt er het
bossig worden zeer mee iri de hand. Bossig
land overmaaien blijft ook noodzakelijk om
een goede grasmat te verkrijgen.
Stalmest is voor het gemengde bedrijf
hard nodig voor het bouwland. Tracht
echter zo te werken, dat jaarlijks een weide
hiermee bemest kan worden. Mossig land
heeft lage productie. Aan mos hebben we
dus niets. Een goede ontwatering, in het
voorjaar eggen, juiste bemesting (en be-
kalking) en intensief beweiden helpt ons
hiervan af. Distels kunnen het beste en
meeat afdoende worefca getrokken, wat
blijkt uit het oude boerenrijmpje:
Distels maaien is distels zaaien
Distels steken is distels kweken.
Distels trekken is distels nekken.
Madeliefje, paardebloem, pinksterbloem
enz. kunnen met bemesting en beweiding
beteugeld worden. Wil men hiermee een
begin maken dan eerst door aanwending
van groeistoffen (M.C.P.A. en/of 2,4 D)
de overmaat hieraan uitroeien. Dit zal niet
met één bespuiting kunen gebeuren, want
dan lijden o.a. de klavers te veel.
De lengte van het gras speelt bij het tijd
stip van inscharen een grote rol. Het gras
heeft als het jong is zijn grootste voedings-
waajife en woedt let beste opgenomen.
Beide factoren zijn van grote invloed op
de melkgift Is het gras te lang geworden
dan wordt het minder graag gegeten, met
als gevolg onrustig vee en geen melk, een
holle zode en een goede kans voor de ont
wikkeling van onkruiden. Het aantal stuks
vee dient geregeld te worden naar de lengte
van het gras. Is dit te lang geworden door
erg groeizaam weer, jaag dan ook zeer
gauw het jongvee en de paarden in dezelf
de weide, dan bestaat de kans dat schoon
wordt afgegraasd. Heeft het vee de wei
niet kaal gemaakt, laat ze hierin dan niet
lopen, maar maai zo'n perceel over en de
zaak is weer gezond. W. J. L.
Het is door stuwkracht uit de knop geboren.
Het heeft de levenssappen toebereid.
Stikstof in 't licht, zuurstof in donkerheid.
't Heeft deze maand zijn groene kleur verloren.
Het heeft haar levenstaak bij dag en nacht
volbracht.
Haar levensader is nu afgestorven.
De regen en de storm heeft het doorstaan.
Het is geboren om weer te vergaan.
Maar heeft voor stam en vrucht de groei verworven
Het heeft de ijz'ren wet der levenskracht
volbracht.
Het heeft gediend, vervolgens weer, gediend
't Vormt met haar soortgenoten zachte kleuren.
Zelfs stervende, verspreid het zoete geuren.
O God, maak ons zo'n metgezel en vriend
Zo onbaatzuchtig, 't laatste blad spreek' zacht
volbracht.
POOT Jr.
Ik preek jullie onmacht niet, die weet
jc, als kind van drie jaar wordt het
je al ingepompt, en al zou ik het
iedere Zondag preken en de verschrik
kingen der verdoemenis tekenen in
helle kleuren, je werd er zo aan ge
wend dat je er bij in slaap zou val
len evenals een hond bij het aanbeeld
rustig slaapt al spatten de vonken
om hem heen.
„Neen, Goudhaan, mijn roeping is
een andere, ik zal jullie zonden, je
dagelijkse, je boezemzonden op de
preekstoel brengen en daarbij God
bidden dat Hij je consciëntie opent,
niet om jullie in de hemel te krijgen,
maar om je op de knieën voor God
te brengen."
„En ik zeg je, dat wij die preken
in onze gemeente niet willen. We
houden ons bij de beproefde orthodoxe
waarheid en laten ons door geen jong
ventje de les lezen, als je dat maar
begrijpt."
Een vuistslag op de tafel bezegelde
de woorden van de boer-ouderling.
Hij stond op en liep zonder groeten
de deur uit.
's Anderen daags was de jonge pre
dikant bij een andere collega.
„Je moet maar wat toegeven, kjjk
wat door de vingers, je moet de
mensen nemen zoals ze zijn en doet
zo nu en dan een droppeltje medicijn
door de limonade, die zij graag lus
ten, dan horen ze toch wat zij weten
moeten, pas je maar wat aan. Die
eigenwijze kerels krijg je toch niet
klein."
Dat was het collegiaal advies.
Dat hij in eigen gemeente die prac
tijk toepaste, bleek duidelijk. Hij had
het er best. Ging veel op bezoek bij
de boeren en kreeg veel bezoek met
kazen en verse kipeieren en stukjes
spek, en 's Zondags kregen ze te
horen hoe verdoemelijk de mens toch
is in z'n gevallen staat, een blok steen
gelijk, dood in zonden en misdaden
en als er niet wat tussen treedt door
goddelijke genade voor eeuwig ver
loren. Het was het thema bij iedere
tekst en catechismusstof.
En daarbij bleef het èn bij de do-
miné èn bij de gemeente, een zondig
zuchten en een zuchtend zondigen, ja,
met tranen werd Gods Woord weg
gespoeld, zoals ik het eens hoorde uit
drukken.
Het collegiale advies beviel de jonge
predikant niet. Hij kon er geen vrede
bij vinden.
Maar hoe flink en positief hij bij
zijn boer Goudhaan was geweest, het
werd hem bang als hij zich de weg
indacht die hij gaan moest in zijn
pastorale leven wilde hij zijn roeping
getrouw blijven.
En hij deed „wat voorzichtig" aan....
een tijd.
Er vielen bloesemen die beloofd
hadden vrucht te zetten
Maar het bleef in de studeerkamer
een worstelperk
„Of dominé direct kan komen,
vrouw Riet ligt zo ernstig."
En dominé kwam.
„O, dominé nou zal het op de eeu
wigheid aangaan."
Het oude bleke vrouwtje, trouw
kerkbezoekster, werd gesloopt, een
kwestie van enkele dagen, de dood
had zijn stempel gezet.
„En hóé gaat het er op aan, vrouw
Riet?"
„Och, dominee, als ik 'tmaar wist,
uw laatste preek was nog: dood in
zonden en misdaden, 't Zal met mij
voor eeuwig verloren wezen."
„Maar ik heb toch nog wel wat
meer gïzegd, vrouw Riet?"
„Ik weet niet, dominee, maar dat is
't toch hé, wat kennen we van ons
zelvea!"
„Vrouw Riet, we behoeven toch van
ons zeiven niets te kennen, Christus
heeft het voor ons willen doen?"
„Och, dominee, als ik dat maar
weten mocht!"
Het spreken ging moeilijk, de
levenslamp was uitgebrand.
Bijna verlegen stond de jonge pre
dikant voor de bedstede. Welke taak
had zijn Zender hem hier gegeven?
Hij bad om wijsheid.
„Vrouw Riet, ben je een groot zon
dares?"
„Och, dominee, m'n zonden, m'n
zonden, ze benne zo groot, zo gruwe
lijk."
Hier was een buigen tot in 't stof
onder de zondenlast.
Maar dan was er ook redding.
„Welnu vrouw Riet", hij greep haar
magere vingeren en klemde ze in z'n
grote hand, „dan zeg ik je in de naam
van mijn Zender, dat Jezus Christus,
Gods Zoon, voor zondaars en zonda
ressen gestorven is, zo lief heeft hij
ook jou, dat Hij Zijn eniggeboren
Zoon niet gespaard heeft, maar heeft
overgegeven tot de dood des kruises,
daarom vrees niet, geloof alleenlijk!"
„Is het mogelijk, dominee? Wil u
eens bidden?"
Dit gebed was een worstelen met
God, maar een gebed waarin de jon
ge predikant zich met deze vrouw
vereenzelvigde in boete en berouw, ze
waren de grondtoon van dat spreken
met God, want hij gevoelde, dat hij
hier zelf schuldig stond, z'n voeten
waren uitgegleden uit het spoor
en vanuit dit sterfbed klonk de ziele-
nood zijner gemeente tot hem door en
doorsneed als een tweesnijdend zwaard
zijn ziel.
Na het gebed stond hij op en ver
trok, z'n arbeid was hier gedaan.
Binnen enkele uren werd vrouw Riet
opgenomen in de zalen des lichts, tot
haar Verlosser, van Wie ze in de
jongste snik getuigd had.
Maar nu ook zetten de bloesems
vrucht.
De jonge predikant zag geen Goud
hanen, geen mensen meer die het hem
hard maakten, voor zich in de kerk,
maar een angstig grote ziele rood, ver
hard onder de prediking der wet en
niet gescheurd en opengelegd door
dc prediking van het Evangelie.
'rouw Riet had hem meer geleerd
dan zijn professoren in z'n studenten
tijd.
Hij spaarde de gemeente niet
Hij raakte hun zonde aan en...»
wees naar het Kruis van Christus.
Baas Goudhaan moest onder het juk
door, niet z'n onmacht, maar z'n zon
den kreeg hij Zondag aan Zondag te
horen, maar zó, dat niemand anders
dan hij alleen z'n eigen zonden zag.
En zo was het met alle gemeente
leden.
Er was tucht in het Woord, om
dat het niet een menselijk woord was,
maar Gods Woord, dat levend is.
Enkelen zijn e> weggelopen, meer
deren zijn er bij gekomen.
Het ging door de diepte naar om
hoog
Maar het Woord des Heren kreeg
er heerschappij, in het gezin, in school,
in het edrijf, in het sociale leven.
Het werd onder geen tranen meer
weggespoeld, maar als een rots mid-
de i in het leven der gemeente gesteld.
En toen in later jaren de gemeen
te van broeder collega, die zich had
weten „aan te passen" verscheurd lag
en vernield door het groeiend socia
lisme dat er de oet geplant had, was
zijn gemeente eei. bolwerk tegen On
geloof en Revolutie, stond ze als een
krachtig getuigenis, dat zalig is
niet die alléén het Woord hoort
maar die het ook doet!