ONDERWIJS OPVOEDING CULTUUR
Opvoedkundige rubriek
3
Nog een paar dagen en dan is het
De Grote Dag van het massale vaar
wel, als mijn kroost me gaat verlaten
om de volgende stap te zetten op de
wetenschappelijke weg. Peter brengt
het onderwerp ter sprake in ons mid
den, als we ons zetten voor een schrijf-
les. Ik denk, wat is die jeugd toch bij
de hand tegenwoordig. Vanwege al de
„weemoed" van het scheiden heb ik
zelf er nog niet over gerept, maar
als Peter vertelt, dat over een paar
dagies ze naar de meester gaan, blijkt
v-;l, dat het over behende kost gaat.
Er wordt genoeg commentaar ge
geven en alles in even blijmoedige
trant. Ach mensen, daar gaan steken
door m'n hart. Daar heb ik me nou
zo voor uitgesloofd en ze laten me
allemaal met pleizier in de .steek,
merk ik wel. Maar je zou geen ras
echte schooljuffer zijn als je, nu de
zaken er toch zo voor staan, de situa
tie meteen ook niet uitbuitte, natuur
lijk ten bate van het onderwijs. Daar
om animeer ik ze bij de opgave van
een nieuwe regel door te zeggen, dat
ze nu maar extra hun best moeten
doen, want de schriften gaan mee
naar de meester en dan kan die direct
al zien wie z'n best heeft gedaan.
(Stiekum denk ik er bij en dan krijgt
hij weer eens een goede dunk van z'n
collega. Maar dat hoef ik er niet bij
te zeggen.) Goed, de opwekking heeft
resultaat. Diep buigen ze zich met
ernstige snuitjes* over het schrift. Dat
Jasper zijn best doet is ook hieraan
merkbaar, dat hij zijn tong (wel bin
nensmonds gehouden) laat meeschrij
ven. Telkens zie je een van zijn
wangen opbollen als de tong aan de
binnenkant de letters aftekent. Ja het
is bij Jasper diepe ernst. Dat laat
ook zijn schriftje wel zien. Ze schrij
ven zo keurigj es drie regels. Ik kan
tevreden zijn. Er is dan even pauze,
waarin Peter het gesprek weer be
gint, vanzelfsprekend voorafgegaan
door het formeel opsteken van zijn
vinger. Laat het nou toch wéér over
die overgang zijn. Wat heeft dat joch
een haast om bij me vandaan te
komen. Ja, dat is eigenlijk bij de
meeste jongens zo het geval. De meis
jes zijn niet zo uitbundig enthousiast,
wat wel te begrijpen is. Ze gaan ten
slotte in mannenhanden over en dat
valt niet mee, als je zo om en nabij
de zeven jaren telt. Eigenlijk kijkt
Ineke een beetje benauwd, ik wed
zij had er wat voor over als er in
die nieuwe klas mam- weer een
vrouwmens de schepter voerde. Zij
had, wat haar betreft er graag het
odium vóór over van erg groot te zijn
om bij een meester te zitten. Zo ge
ziet, zit er bij die vrouwelijke aan
hankelijkheid een fikse portie eigen
belang bij. Dat arme school juffers-
hart van me verkommert bij zoveel
gemis aan verknochtheid. Als Maar
ten op zijn beurt het heeft over de
glorieuze toekomst, als ze haast aan
mannen gelijk bij een meester zullen
zitten, bonkt opeens Adriaan het
hoofd op de bank en snikt het uit:
„Ikke wul niet naer de meester!"
Eindelijk, eindelijk dan toch eens een
gevoelig kind, dat blijk geeft van
standvastige genegenheid, verzucht
misschien een meelevende lezeres, die
medelij heeft gekregen met de juffer,
die dan maar weer de kinderen moet
doorsturen. Ach arme, het is ook dit
maal mis, helemaal mis, want o dat
krijtende AdriaantjeDaar zit wat
achter. En in een helder ogenblik
doorschouw ik de achtergrond van de
zilte tranen, daar op de derde bank.
Een paar weken geleden had ik zelf
er 1 middag „geoorloofd schoolver
zuim", d.w.z. dat schoolbestuur en
baas dat plechtig hadden goed gevon
den, omdat iknu ja ik hoef niet
alles te biechten.
Mijn collega-klassebuur nam groot
moedig op zich die ene middag mijn
hele span er bij te nemen. Hij zou
ze wel een paar uur zoethouden, wat
ook geschiedde. Jammer genoeg had
vrind Adriaan toen net zijn kwade
dagen, dat zijn dagen, waarop hfl naar
het zeggen van zijn eigen moeder
eenvoudig vraagt om een flink pak
ransel. Moeder Van Dalen had me
royaal toestemming gegeven om hem
in zo'n geval dan maar onmiddellijk
een behoorlijke portie te geven, want
dan zou hjj weer voor een paar weken
handelbaar zijn. Nou heb ik van die
toestemming geen gebruik gemaakt,
dit jaar. Niet omdat het niet nodig
zou zijn geweest, maar ik ben erg
voor eerlijkheid. En als ik -nou
Adriaan eens met zulke doorslaande
argumenten tot reden zou hebben ge
bracht, dit doende op grond van.
moederlijke opdracht, dan zou mijn
slachtoffer met recht en reden soms
kunnen vragen, waarom ik nou die
miserabele Gerrit ook, niet eens zo
tracteerde wat ik evenwel niet zou
doen, omdat we, de gezamenlijke col
lega's, wel weten, dat we daarmee het
hele geslacht Van Tiel tot in- lengte
van dagen noodzaken om bij de baas
en bij alle bestuurderen de deur plat
te lopen met hun klachten. Bovendien
vind ik, dat je het als schooljuffer
toch het meest met je tong moet
afkunnen. As je er een gewoonte van
maken gaat om te rammelen, irrijg
je welhaast eelt op je handen en dat
staat voor een schooljuffrouw niet
leuk.
Zo staan dus de raken met mijn
Adriaantje. Maar laat nou net die
middag toen ik weg was, Adriaan uit
gerekend de lastigste bui van het
hele jaar hebben. Zoiets kun je er
niet bij hebben als je zo tegen de
honderd van dat grut moet zoet hou
den. Mijn collega, die de mening van
moeder Van Dalen ook wel kent, had
eenvoudig Adriaan over de knie ge
nomen en hem gegeven, wat volgens
zijn moeder goed voor hem was. Het
was blijkbaar nogal grondig geschied,
vandaar de tegenzin van de knaap
om te verhuizen. Ik doorzag het
direct.
Maar schaf daar eens raad in. Ik
wil de jongen toch ook niet zo desolaat
laten huilen, dus ga ik naar hem toe
en vraag of hij dan maar liever bij
mij wil blijven.... Moet je net den
ken. Alsof ze niet weten, hoe er dan
over je geoordeeld wordt, als je utet
<mee over kunt. Nee, schudt Adriaan
zeer energiek. Eindelijk bijt hij ons
allemaal toe, dat hij nooit meer naar
school wil. Daar zitten we toch een
beetje mee en ik betwijfel of dat zo
maar goed zal gaan. Maarten komt
ons dan eens goed inlichten. „As-ie
niet naar sghool komp, dan komp de
pelissie je 'aeleOntredderd kijkt
Adriaan me aan. Zijn hele leven zit
in de knoop. Naar de nieuwe meester
wil hjj niet, bij mij blijven al even
min en voor thuis blijven bestaat
geen schijn van kans, want de poli
tie. Zijn moeder eoa
aankomen. Ik denk, komt tjjd, komt
raad. Gelukkig staat nu op het rooster
„Zaakonderwijs", wat wjj evenwel zo
onder elkaar gezellig „plaatvertellen"
noemen en waarop we allemaal (ik
ook) verzot zijn. Omdat het nu toch
voor dit schooljaar de laatste keer is
voor dit vak, laat ik Adriaan een
plaat kiezen, wat zijn tranen van
boosheid onmiddellijk doet opdrogen.
Ik heb nog geen kans om in een
stille „weemoedssfeer" aan het nade
rend afscheid te denken. Dat is maar
goed ook.
omemfimse BRieuen
Van de week kreeg ik voor het eerst
het uitgebreide weekend nummer in
mijn box. Ik kan mij begrjjpen dat de
lezers van het Zeeuwsch Dagblad met
deze uitbreiding van hun weekend blij
zijn. Er komt wat meer ruimte en dat
komt, zoals ik merk, ook de opmaak
wat ten goede. Tot mijn blijdschap zag
ik ook dat Flip Bramse weer aan het
schrijven getrokken is. Hij scheen er
eerst niet veel zin in te hebben en hij
schreef dat zijn vrouw het hem ook
afraadde, omdat hij in de krant ver
scheen als een „bonte kraai in een ge
zelschap van fazanten". Ik vind dat
een echt vrouwelijke opmerking, dat
wil zeggen: weinig vleiend voor heer
gemaal, want een bonte kraai is nu
eenmaal niet veel bizonders in de we
reld, ik denk bij jullie in Nederland
evenmin als hier in Amerika. Eigen
lijk behoort hij tot het schadelijk ge
dierte, want hij doet heel wat kwaad aan
de kersen tegen de tijd dat deze rijp
beginnen te worden. Daar zullen jullie
in Zeeland ook wel ervaring van heb
ben. De bonte kraai kan zich echter
in zoverre getroosten, dat óók de fa
zant leeft van wat hjj steelt bij de far
mers. Hjj houdt er alleen maar wat
meer mooie veren opna, maar voor de
rest is hij al tot even weinig nut dan
alleen om in het open jachtseizoen ge
schoten te worden en er een lekker
maal van te maken. In zoverre heeft
hij weer heel wat op een bonte kraai
voor. Ik zou zeggen, Flip: laat de
vrouwkens maar een beetje kletsen en
ga rustig je gang. Ik heb gemerkt dat
zelfs Zeeuwen in Amerika je geschrijf
graag lezen, ook al hebben ze wat
moeite met jouw dialect. En als je
vrouw het weer eens over bonte kraai
en heeft vertel ze dan, dat ook die
beesten met Noach in de ark zijn ge
gaan en dus waarschijnlijk een bestem
ming in het scheppingsplan zullen heb
ben.
En nu ik toch schrijf: nog wat over
California. Ik zit weer bij een van mijn
zoons te midden van de fruitkweke-
rijen. Alles begint al weer volop te
bloeien en is een lust voor het oog. Ik
kreeg dezer dagen een nieuwe machi
ne te zien, die misschien bij jullie nog
niet bekend zal zijn, al ben ik daar
niet zeker van, want ik heb wel ge-
Het water.
merkt, dat inzake landbouwwerktuigen
er tegenwoordig heus niet zoveel ver
schil meer is tussen wat Amerika op
levert en wat bij jullie in gebruik is.
Deze machine heeft tot taak de bomen
te snoeien. Dat snoeien is bij ons een
groot karwei, dat veel geld kost. De
druiven zijn het gemakkelijkst' te
snoeien, want dat gebeurt van de
grond af, maar de hogere vruchtsoor
ten en de hoge bomen, waarvoor soms
heel lange ladders nodig zijn, kosten
veel aan arbeidsloon. Op een gemid
delde farm is men daarmee bezig tot
25 dagen met vaak vijf man personeel,
mensen die elk-1.25 tot 1.50 dollar per
uur verdienen. Een tamelijk hoog loon,
maar het vereist dan ook veel vakken
nis. Dat snoeien komt gemiddeld jaar
lijks de meesten op een 1200 of 1300
dollar. Nu voorziet deze snoeimachine
daarin. Zij staat op 3 wielen, het ach
terste wiel doet tevens dienst als
„roer", evenals bij een schip en werkt
op luchtdruk. Het instrument heeft een
platform met een stoel en leuning
rondom en ook die stoel gaat via een
knop met luchtdruk op en neer, komt
desnoods tot een 20 voet hoogte. Ook
de snoeischaar die een handle heeft
van 8 voet, werkt op luchtdruk, idem
nog een kettingzaag, die op luchtdruk
werkt. Het nieuwe loot dat een vorig
jaar gegroeid is, heeft van 12 tot 20
oogjes, terwijl er hoogstens 2 of 3 aan
mogen blijven. Zo zijn er honderden
twijgjes aan elke boom, die ingesnoeid
moeten worden. Met dit luchtdruk-in
strument is dit maar een ogenblik
werk. Van de omhoogstaande stoel uit
wordt de schaar bediend en het gaat
vliegensvlug maar knip, knip, knip,
anders hoort men niet en iedere knip
is een takje, dat afvalt. Wanneer uit
het midden van de boom een zware
tak moet worden uitgezaagd om het
zonlicht doorgang te verschaffen,
neemt men even de kettingzaag, drukt
op een knop en de zwaarste tak valt al
naar omlaag. Dit wonderlijk instru
ment kost 1800 dollar, maar spaart wel
voor een man of 6, 7 arbeidsloon-uur,
het betaalt zichzelf dus binnen een
goed jaar. Men zegt dat het ook prima
werkt bij de appelpluk.
OOM CEE&
ge-
De Lijn op het Dak.
Twee naast elkaar 0_
bouwde huizen hebben een
verschillende eigenaar, die
beide hun eigen huis be
wonen. Nu heeft een van de
eigenaars een waslijn ge
spannen over het dak van
de buurman en wandelt
daar regelmatig over heen
om zijn was op te hangen.
Mag dat nu maar en kan hij
hier iets tegen doen? vraagt
onze lezer. U kunt natuur
lijk die lijn boven uw dak
verwijderen, want een an
der heeft niet het recht om
op uw dak te v-andelen, of
daar iets aan te bevestigen.
Voor eventuele schade kunt
u hém ook aansprakelijk
stellen.
Het is inderdaad een on
aangename toestand dat uw
buurman zijn afvalwater
loost op uw erf, zelfs zijn
badwater. Dit is echter niet
toelaatbaar en u kunt hier
wel iets tegen doen, lezeres.
Wij raden u dan ook aan,
om eens contact op te ne
men met een advocaat over
deze zaak. U kunt aan de
kantonrechter verzoeken, de
buurman last te geven wij
ziging in de toestand aan te
brengen.
De deur.
Een hoofdbewoonster wil
persé „de baas" zijn. Nu
heeft ze een nieuw slot op
de buitendeur laten maken
en weigert om de inwoning
hiervan sleutels te geven.
Tot 11 uur doe ik open,
zegt ze en daarna blijft u
maar buiten. Heeft ze daar
toe het recht en wat moe
ten we doen?
Nee, daartoe heeft ze niet
het recht. De inwonenden
hebben recht op 'n sleutel,
mogen ook zo laat thuis ko
men als ze willen. Ze moe
ten dat wel zacht doen, om
jverlast te voorkomen. Maar
verder hebben ze het recht
om „in het ongestoor-
d e genot van het verhuur
de te blijven".
Lezer moet zich, met be
hulp van bijvoorbeeld een
deurwaarder, maar wenden
tot de kantonrechter, die de
hoofdbewoonster kan dwin
gen om de sleutels af te
geven. Eventueel met een
dwangsom voor iedere dag
dat ze dit nalaat te doen.
Eén pil per week
Op, vriedea, op,
naar buiten I
De trouwe pillenslik-
ker ral weten, dat de
bakker 'elke Zaterdag
avond na sluitingstijd
even een spelletje komt
schuiven om al heel
gauw daarna het tekort
in slaap van de afge
lopen nacht in te halen
an dat mijn buurman,
de schoolmeester, zijn
(eigen)wijsheden nogal
eens over de heg loost.
Vanavond heb ik ech
ter van beide vrienden
onderricht gehad.
Eerst ben ik, toen de
kinderen 7 uur bedtoe
waren, voor het raam
mijn krantje gaan le
zen. Nu de dagen len
gen, gaat dat nog een
poos. Op deze avond
is het in onze dorps
straat erg druk. Onze
brave zonen lopen de
hele avond het „blokje"
rond in de richting
van de krimpende wind
en onze schone jonge
dochteren doen dat
achter de ruimende
aan. Af en toe word ik
opgeschrikt door ge
schreeuw, gefluit, ge-
gichel van gekieteL
Niemand zegt er iets
van. Niemand doet er
iets aan. De vaders en
moeder hebben 't waar
schijnlijk zelf ook ge
daan. Hoewel: door lec
tuur zullen ze nu toch
wel wijzer zijn? En
hun kinderen wat an
ders te doen geven?
En getuigt wel élke
instantie, die ook hier
te getuigen heeft?
Als ik kinderstem
men hoor, laat ik m'n
krantje weer even zak
ken en kijk ik opnieuw
over m'n bril naar de
straat. Daar gaat een
vrolijk troepje, ieder
lid versierd met een
zakje „petatte". M'n
pupillen wat vernau
wend, ontdek ik er zo
waar Jansje en Karel-
tje bij. Maar die kun
nen niet ouder zijn dan
6, 7 jaar, want die
spelen hier vaak met
onze Mien en Jan.
Bij het sluiten der
blinden in de donker
komen ze nog eens
langs en begint mijn
buurman, die voor het
zelfde als ik naar bui
ten gestuurd is, zijn
aanloop met iet mooie
weer. Het komt dan
vanzelf ook op de vele
wandelaars. „Buur
man", zegt hfl, „wil je
wel geloven, dat ver
schillende kleuters bij
ons in de eerste klas
's morgens hangen te
geeuwen? 's Zomers lo
pen ze om 10 uur nog op
straat. Eén grote mond
tegen Vader of Móeder
is voldoende ran hun
zin door te drijven. Op
verjaardagen worden
ze van 3 of 4 jaar mee
genomen tot wel 11
uur. Een laag rapport
begrijpt Moeder niet,
want thuis is Jaapje
toch zo „bij de hand
toch zo „bij de
hand"(!). Stille wen
ken op ouderavonden
helpen blijkbaar niet".
Een uur later vroeg
ik de bakker, die ons
dorp van a tot z kent,
of de meester als im
port de zaak niet èl
te eenzijdig bekeek.
„Man", zegt hij, „als jij
elke dag naar je apo
theek in de stad moet,
kom je niet zo onder
de mensen gis ik; na
tuurlijk is het in veel
gezinnen zo niet; maar
weet je, dat de meeste
kinderen 's Zaterdags
kwartjes, guldens mee
krijgen om te versnoe
pen, bebalve wat ze
door de week nog aan
snoepcenten afzeuren?
Er zijn er zelfs die hun
kinderen rijks...."
Eén zwaluw geeft
nog geen zomer en één
gulden geen beeld van
het dorp. Maar als ik
die zakken „petatte"
(groot formaat) en op
weg naar de kerk "'de
petatzakken en eerst
daags weer de ijspapie-
ren (zelfde formaat)
op straat en in de
berk de overvloedige
snoep zie, begrijp ik
wél, dat dit alles niét
van 3 centen, en niét,
dat het in de kerk wèl
van 3 eenten kan.
We zingen ons ope
ningslied verder. An
ders wekt het op tot
slenteren. „Tot wand'-
1 en aangetreên".
Wandelen, fietsen,
spelen, sporten, vul
maar in. Als het maar
gezond is. Dan slapen
ze van gezonde moe
heid vanzelf wel vroeg
in. En als dat de eer
ste avond door de ont
wenning niet lukt en
er kabaal in huis is,
dan duurt dat, als we
eens flink doorzetten,
maar één avond en in
- gezin, waar nog
_nig gezag is, maar 'n
ogenblik.
Natuurlijk zijn de Russen Piccard ook
hier voor geweest!
een kijkje b(j jullie mogen nemen?"
„Oh ja hoor, kom dan maar mee, de
rest is toch verdwenen".
De gedachte aan de andere jongens,
die ik voor een ogenblik geheel verge
ten was, deed me nog een vraag stel
len.
„Waarom kwamen jullie mij te hulp'
Het antwoord was verbluffend:
„Niet, omdat we jou zo aardig vonden,
maar omdat wij gewend zijn, eerlijk te
vechten".
Het bleef niet bij één bezoek. Her
haalde malen vertoefde ik in het zi
geunerkamp. Ik leerde Peters vader
kennen, die behalve „scharensliep" ook
een (in mijn ogen althans) voortreffe
lijk vlolist was. De enkele keren, dat
ik hem overdag thuis aantrof, vond Ik
hem steeds bereid, Iets te spelen. Dat
was trouwens zijn liefste bezigheid.
Peters moeder was een rustige vrouw,
die een hele tijd stil voor zich uit kon
zitten staren, met iets weemoedigs in
haar ogen. Oh neen, ik werd nooit ont
haald op Iets lekkers, zoals vroeger bij
andere vriendjes thuis. We dronken
steeds thee „zonder iets er bij". Maar
ik geloof niet, dat ik het ooit ergens
anders zo gezellig heb gevonden. Als
we niet in het kamp waren, zwierven
Peter en ik rond in de omgeving, haal
den allerlei streken uit, beleefden
machtige avonturen. Ook gingen we
wél eens met zijn vader mee, als hij in
de naburige stad langs de huizen ging
met zijn karretje. Al met al een afwis
selend leventje dus. De smerigheid en
haveloosheid, die ik vroeger zo erg
vond, merkte ik niet meer op. Integen
deel, ik probeerde zoveel mogelijk mijn
nieuwe vrienden daarin te imiteren. Ik
wilde ook een zigeuner zijn.
In het dorp begon ik een buitenbeen
tje te worden. M'n vriendjes wilden
niets meer van me weten en negeerden
me. Oudere mensen ragen me hoofd
schuddend na, als ik voorbijging. Soms
hoorde ik achter me roepen„lelijke zi
geuner". Ik wist, dat het voor mij be
stemd was, maar ik trok me er niets
van aan. Ik leefde mijn eigen leventje,
zocht, zodra dat mogelijk was mijn zi
geunervrienden op en was dan geluk
kig. De enige tegenstand, die gevaar
lijk voor me kon worden, kwam van de
kant van mijn ouders. Zjj schaamden
zich een ongeluk, naar ze beweerden.
Zij vroegen mfl, of ik niet begreep, hoe
dwaas en onverstandig het van mij
was, me met dat volk in te laten.
„Je brengt niet alleen schande over
jezelf, maar tevens over ons".
Toen 't hun niet gelukte rnij tot andere
gedachten te brengen, gingen ze over
tot strafmaatregelen. Alsof dat zou
helpen! Ik verdroeg gelaten de slagen,
die ze me gaven. Ik ging „gewillig"
voor straf vroeg naar bed, maar ik
bleef mijn zigeuner trouw. Erger werd
het, toen ik op vrije middagen huisar
rest kreeg. Ook daarop vond ik echter
ai spoedig een oplossing: Ik ging re
gelrecht na schooltijd naar Peter toe
en at bij hen in de woonwagen. Mijn
moeder gaf de strijd niet op en kwam
me doodleuk van schooi halen, tot ver
maak van mijn vroegere kamaraadjes!
Gelukkig was dit middel niet afdoende,
omdat ze lang niet altijd tijd en gele
genheid daarvoor had.
De meester op -school was de enige,
die me begreep: „Ga jij maar gerust
met die zigeuners om Karei en trek
je maar niets aan van de mensen op
het dorp. Voor God zijn alle mensen
gelijk. Hij heeft ook de zigeuners ge
schapen. En weet je, wat jij nu prach
tig kunt doen? De verhalen uit de Bij
bel, die je op school hoort, moet je
doorvertellen aan die jongen. Dat wil
de Here Jezus van je".
Ik beloofde het hem. Alleen kwam
er van die belofte niets terecht. Want
er waren zo veel andere dingen te doen.
Wie denkt dan nog aan een Bijbelver-
telling
Een half jaar later gebeurde het
erge. Peter vertelde me, dat hij ging
vertrekken. Al lang had dit gedreigd.
Nog nooit hadden ze zo lang op één
plaats gewoond, als hier het geval was.
Dat kwam, omdat Peters vader ook
nog nooit zulke beste zaken had ge
daan als in onze omgeving. Vooral in
de stad had hij goed geld verdiend.
Dat begon nu te- minderen. Bovendien
werd de onrustige zwerversdrang weer
vaardig over hen. Ik moest dus mijn
vriend afstaan. Allerlei gedachten
woelden door mfln hoofd. Kon ik maar
mee! Ik was er goed genoeg voor, van
huis weg te lopen. Peters vader weer
hield me echter van dit roekeloze plan.
„Ze zouden me van kinderroof be
schuldigen", zei hij.
We namen afscheid. Peter beloofde,
dat hij vast en zeker nog eens terug
zou komen. Aan die gedachte klampte
ik me vast in de tijd die komen ging.
Voortaan ging ik alleen door de we
reld. Mijn bezoeken aan het zigeuner
kamp staakte ik spoedig. Met de an
dere bewoners kon ik niet zo erg best
overweg, temeer, daar er steeds ver
anderingen plaats vonden: de een ging
en de ander kwam. Voor m'n dorpsge-
nootjes was ik voorgoed een vreemde
geworden.
Na vier jaar zag ik Peter weer. Ik
zat thuis op mijn kamertje wat te le
zen. Vader en moeder waren niet thuis.
Er werd gebeld. Ik deed open en
daar stond hij voor me. Wat een ver
rassing. Dadelijk ging lk met hem mee
naar het kamp. Onderweg bekeek ik
hem eens van opzij. Wat was hij ver
anderd! Een man bijna! Hij deed me
allerlei verhalen over vreemde avon
turen, die hij beleefd had, over mooie
dingen, die hij had gezien. Ik luisterde
gretig en dacht aan onze eerste ont
moeting, toen ik ook zo begerig naar
hem geluisterd had. Wat een leven had
die kerel tooh!
Eenmaal in de woonwagen genoot ik
wederom van het prachtige vioolspel
van zijn vader. Alles was weer zo
als vroeger. Helaas, spoedig zou het
met de vreugde gedaan zijn. Over een
week zouden ze weer vertrekken. En
een week is maar kort. Voor ik het
goed en wel besefte, was ik weer alleen.
En mistroostiger dan ooit tevoren.
Nog eenmaal zou ik mijn vriend
weerzien.
't Was tien jaar later. Ik had een
goede betrekking veroverd op een kan
toor in de hoofdstad. Een pracht van
een salaris! Maar het voortdurend stil
zitten in een bedompte ruimte beviel
me slecht. Ik was dan ook dolgeluk-
klng, toen ik veertien dagen vacantie
kreeg. Mijn plan had ik van tevoren
al klaar. Ik zou een fietstocht maken
door België. Ik had een tent aange
schaft en verschillende andere dingen,
die je voor kamperen nodig hebt. Mijn
flets had ik ook helemaal opgeknapt
en voorzien van een nieuw stel banden.
En daar ging ie dan. Antwerpen, Gent,
Brugge, Oostende en toen terug in de
richting van de Ardennen.
Op een avond ik had mijn tent al
opgezet maakte ik nog een wande
ling door het schemerduister. Ik had,
denk lk, een paar honderd meter gelo
pen, toen ik een man zag zitten aan de
kant van de weg. Toen ik naar hem
keek, kon ik een kreet van verbazing
nauwelijks onderdrukken. Was dat Pe
ter niet?
Hij was het. Ook hij had mij herkend.
Wat een weerzien, en dat op deze
vreemde plaats! Wie had dat ooit kun
nen denken?
Hij vertelde me, dat ze hun woonwa
gen een eind verder, langs de weg had
den neergezet. Natuurlijk gingen wij
daar nu heen.
Zijn vader en moeder waren niet
minder verbaasd dan wij zoëven, toen
ze mij zagen binnenstappen, maar de
verwelkoming was er niet minder har
telijk om. Zo zat ik daar dus weer, na
vele jaren, 't Was eigenlijk net, of we
nooit van elkaar weggeweest waren.
Oude herinneringen werden opgehaald,
belevenissen werden uitgewisseld. Ik
begon te vertellen, van de veranderin
gen, die in mijn leven hadden plaats
gevonden, van het leven op kantoor,
van mijn wonen op een klein kamertje
in de grote stad, van mijn vacantle-
tochtje. En voor de derde maal stelde
ik vast, hoe eentonig mijn leven ver
liep, in vergelijking tot het zijne.
Ver na middernacht zocht ik mijn
tent weer op, nog vervuld van het ge
beurde en goed gehumeurd. Want Pe
ter had gezegd, dat ze spoedig weer
naar Holland zouden komen en dat het
plan was, voorlopig in de buurt van de
hoofdstad hun bivak op te slaan.
Aan dit alles zit ik te denken, hier
achter mijn bureau. En zoals het bui
ten op 't ogenblik stormt, zodat de hoge
iepen langs de gracht heen en weer
geschud worden, zo stormt het binnen
in mij.
Peter is dood. Gisteravond kreeg ik
het bericht van zijn vader. Een kort
stondige ziekte. Daarna was het afge
lopen.
Ik ben er kapot van. Ik zal mfln
vriend nooit meer zien.
Nu zit me iets heel erg dwars. Ik
heb wat verzuimd. Ja ik, Karei, die me
zelf een Christen noem, ben er de
schuld van, dat mijn beste vriend is
heengegaan, zonder Jezus te kennen.
Dat is verschrikkelijk. En onze ouwe
schoolmeester had het me nog zo op
het hart gedrukt, dat ik Peter bekend
moest maken met de Bflbel. Maar ik
gunde me daar geen tijd voor. Ik vond
al die andere dingen veel belangrflker,
veel interessanter.
Nu is het te laat.
Joseph A. Brusse.