ONDERWIJS OPVOEDING CULTUUR Opvoedkundige rubriek 3 Nog een paar dagen en dan is het De Grote Dag van het massale vaar wel, als mijn kroost me gaat verlaten om de volgende stap te zetten op de wetenschappelijke weg. Peter brengt het onderwerp ter sprake in ons mid den, als we ons zetten voor een schrijf- les. Ik denk, wat is die jeugd toch bij de hand tegenwoordig. Vanwege al de „weemoed" van het scheiden heb ik zelf er nog niet over gerept, maar als Peter vertelt, dat over een paar dagies ze naar de meester gaan, blijkt v-;l, dat het over behende kost gaat. Er wordt genoeg commentaar ge geven en alles in even blijmoedige trant. Ach mensen, daar gaan steken door m'n hart. Daar heb ik me nou zo voor uitgesloofd en ze laten me allemaal met pleizier in de .steek, merk ik wel. Maar je zou geen ras echte schooljuffer zijn als je, nu de zaken er toch zo voor staan, de situa tie meteen ook niet uitbuitte, natuur lijk ten bate van het onderwijs. Daar om animeer ik ze bij de opgave van een nieuwe regel door te zeggen, dat ze nu maar extra hun best moeten doen, want de schriften gaan mee naar de meester en dan kan die direct al zien wie z'n best heeft gedaan. (Stiekum denk ik er bij en dan krijgt hij weer eens een goede dunk van z'n collega. Maar dat hoef ik er niet bij te zeggen.) Goed, de opwekking heeft resultaat. Diep buigen ze zich met ernstige snuitjes* over het schrift. Dat Jasper zijn best doet is ook hieraan merkbaar, dat hij zijn tong (wel bin nensmonds gehouden) laat meeschrij ven. Telkens zie je een van zijn wangen opbollen als de tong aan de binnenkant de letters aftekent. Ja het is bij Jasper diepe ernst. Dat laat ook zijn schriftje wel zien. Ze schrij ven zo keurigj es drie regels. Ik kan tevreden zijn. Er is dan even pauze, waarin Peter het gesprek weer be gint, vanzelfsprekend voorafgegaan door het formeel opsteken van zijn vinger. Laat het nou toch wéér over die overgang zijn. Wat heeft dat joch een haast om bij me vandaan te komen. Ja, dat is eigenlijk bij de meeste jongens zo het geval. De meis jes zijn niet zo uitbundig enthousiast, wat wel te begrijpen is. Ze gaan ten slotte in mannenhanden over en dat valt niet mee, als je zo om en nabij de zeven jaren telt. Eigenlijk kijkt Ineke een beetje benauwd, ik wed zij had er wat voor over als er in die nieuwe klas mam- weer een vrouwmens de schepter voerde. Zij had, wat haar betreft er graag het odium vóór over van erg groot te zijn om bij een meester te zitten. Zo ge ziet, zit er bij die vrouwelijke aan hankelijkheid een fikse portie eigen belang bij. Dat arme school juffers- hart van me verkommert bij zoveel gemis aan verknochtheid. Als Maar ten op zijn beurt het heeft over de glorieuze toekomst, als ze haast aan mannen gelijk bij een meester zullen zitten, bonkt opeens Adriaan het hoofd op de bank en snikt het uit: „Ikke wul niet naer de meester!" Eindelijk, eindelijk dan toch eens een gevoelig kind, dat blijk geeft van standvastige genegenheid, verzucht misschien een meelevende lezeres, die medelij heeft gekregen met de juffer, die dan maar weer de kinderen moet doorsturen. Ach arme, het is ook dit maal mis, helemaal mis, want o dat krijtende AdriaantjeDaar zit wat achter. En in een helder ogenblik doorschouw ik de achtergrond van de zilte tranen, daar op de derde bank. Een paar weken geleden had ik zelf er 1 middag „geoorloofd schoolver zuim", d.w.z. dat schoolbestuur en baas dat plechtig hadden goed gevon den, omdat iknu ja ik hoef niet alles te biechten. Mijn collega-klassebuur nam groot moedig op zich die ene middag mijn hele span er bij te nemen. Hij zou ze wel een paar uur zoethouden, wat ook geschiedde. Jammer genoeg had vrind Adriaan toen net zijn kwade dagen, dat zijn dagen, waarop hfl naar het zeggen van zijn eigen moeder eenvoudig vraagt om een flink pak ransel. Moeder Van Dalen had me royaal toestemming gegeven om hem in zo'n geval dan maar onmiddellijk een behoorlijke portie te geven, want dan zou hjj weer voor een paar weken handelbaar zijn. Nou heb ik van die toestemming geen gebruik gemaakt, dit jaar. Niet omdat het niet nodig zou zijn geweest, maar ik ben erg voor eerlijkheid. En als ik -nou Adriaan eens met zulke doorslaande argumenten tot reden zou hebben ge bracht, dit doende op grond van. moederlijke opdracht, dan zou mijn slachtoffer met recht en reden soms kunnen vragen, waarom ik nou die miserabele Gerrit ook, niet eens zo tracteerde wat ik evenwel niet zou doen, omdat we, de gezamenlijke col lega's, wel weten, dat we daarmee het hele geslacht Van Tiel tot in- lengte van dagen noodzaken om bij de baas en bij alle bestuurderen de deur plat te lopen met hun klachten. Bovendien vind ik, dat je het als schooljuffer toch het meest met je tong moet afkunnen. As je er een gewoonte van maken gaat om te rammelen, irrijg je welhaast eelt op je handen en dat staat voor een schooljuffrouw niet leuk. Zo staan dus de raken met mijn Adriaantje. Maar laat nou net die middag toen ik weg was, Adriaan uit gerekend de lastigste bui van het hele jaar hebben. Zoiets kun je er niet bij hebben als je zo tegen de honderd van dat grut moet zoet hou den. Mijn collega, die de mening van moeder Van Dalen ook wel kent, had eenvoudig Adriaan over de knie ge nomen en hem gegeven, wat volgens zijn moeder goed voor hem was. Het was blijkbaar nogal grondig geschied, vandaar de tegenzin van de knaap om te verhuizen. Ik doorzag het direct. Maar schaf daar eens raad in. Ik wil de jongen toch ook niet zo desolaat laten huilen, dus ga ik naar hem toe en vraag of hij dan maar liever bij mij wil blijven.... Moet je net den ken. Alsof ze niet weten, hoe er dan over je geoordeeld wordt, als je utet <mee over kunt. Nee, schudt Adriaan zeer energiek. Eindelijk bijt hij ons allemaal toe, dat hij nooit meer naar school wil. Daar zitten we toch een beetje mee en ik betwijfel of dat zo maar goed zal gaan. Maarten komt ons dan eens goed inlichten. „As-ie niet naar sghool komp, dan komp de pelissie je 'aeleOntredderd kijkt Adriaan me aan. Zijn hele leven zit in de knoop. Naar de nieuwe meester wil hjj niet, bij mij blijven al even min en voor thuis blijven bestaat geen schijn van kans, want de poli tie. Zijn moeder eoa aankomen. Ik denk, komt tjjd, komt raad. Gelukkig staat nu op het rooster „Zaakonderwijs", wat wjj evenwel zo onder elkaar gezellig „plaatvertellen" noemen en waarop we allemaal (ik ook) verzot zijn. Omdat het nu toch voor dit schooljaar de laatste keer is voor dit vak, laat ik Adriaan een plaat kiezen, wat zijn tranen van boosheid onmiddellijk doet opdrogen. Ik heb nog geen kans om in een stille „weemoedssfeer" aan het nade rend afscheid te denken. Dat is maar goed ook. omemfimse BRieuen Van de week kreeg ik voor het eerst het uitgebreide weekend nummer in mijn box. Ik kan mij begrjjpen dat de lezers van het Zeeuwsch Dagblad met deze uitbreiding van hun weekend blij zijn. Er komt wat meer ruimte en dat komt, zoals ik merk, ook de opmaak wat ten goede. Tot mijn blijdschap zag ik ook dat Flip Bramse weer aan het schrijven getrokken is. Hij scheen er eerst niet veel zin in te hebben en hij schreef dat zijn vrouw het hem ook afraadde, omdat hij in de krant ver scheen als een „bonte kraai in een ge zelschap van fazanten". Ik vind dat een echt vrouwelijke opmerking, dat wil zeggen: weinig vleiend voor heer gemaal, want een bonte kraai is nu eenmaal niet veel bizonders in de we reld, ik denk bij jullie in Nederland evenmin als hier in Amerika. Eigen lijk behoort hij tot het schadelijk ge dierte, want hij doet heel wat kwaad aan de kersen tegen de tijd dat deze rijp beginnen te worden. Daar zullen jullie in Zeeland ook wel ervaring van heb ben. De bonte kraai kan zich echter in zoverre getroosten, dat óók de fa zant leeft van wat hjj steelt bij de far mers. Hjj houdt er alleen maar wat meer mooie veren opna, maar voor de rest is hij al tot even weinig nut dan alleen om in het open jachtseizoen ge schoten te worden en er een lekker maal van te maken. In zoverre heeft hij weer heel wat op een bonte kraai voor. Ik zou zeggen, Flip: laat de vrouwkens maar een beetje kletsen en ga rustig je gang. Ik heb gemerkt dat zelfs Zeeuwen in Amerika je geschrijf graag lezen, ook al hebben ze wat moeite met jouw dialect. En als je vrouw het weer eens over bonte kraai en heeft vertel ze dan, dat ook die beesten met Noach in de ark zijn ge gaan en dus waarschijnlijk een bestem ming in het scheppingsplan zullen heb ben. En nu ik toch schrijf: nog wat over California. Ik zit weer bij een van mijn zoons te midden van de fruitkweke- rijen. Alles begint al weer volop te bloeien en is een lust voor het oog. Ik kreeg dezer dagen een nieuwe machi ne te zien, die misschien bij jullie nog niet bekend zal zijn, al ben ik daar niet zeker van, want ik heb wel ge- Het water. merkt, dat inzake landbouwwerktuigen er tegenwoordig heus niet zoveel ver schil meer is tussen wat Amerika op levert en wat bij jullie in gebruik is. Deze machine heeft tot taak de bomen te snoeien. Dat snoeien is bij ons een groot karwei, dat veel geld kost. De druiven zijn het gemakkelijkst' te snoeien, want dat gebeurt van de grond af, maar de hogere vruchtsoor ten en de hoge bomen, waarvoor soms heel lange ladders nodig zijn, kosten veel aan arbeidsloon. Op een gemid delde farm is men daarmee bezig tot 25 dagen met vaak vijf man personeel, mensen die elk-1.25 tot 1.50 dollar per uur verdienen. Een tamelijk hoog loon, maar het vereist dan ook veel vakken nis. Dat snoeien komt gemiddeld jaar lijks de meesten op een 1200 of 1300 dollar. Nu voorziet deze snoeimachine daarin. Zij staat op 3 wielen, het ach terste wiel doet tevens dienst als „roer", evenals bij een schip en werkt op luchtdruk. Het instrument heeft een platform met een stoel en leuning rondom en ook die stoel gaat via een knop met luchtdruk op en neer, komt desnoods tot een 20 voet hoogte. Ook de snoeischaar die een handle heeft van 8 voet, werkt op luchtdruk, idem nog een kettingzaag, die op luchtdruk werkt. Het nieuwe loot dat een vorig jaar gegroeid is, heeft van 12 tot 20 oogjes, terwijl er hoogstens 2 of 3 aan mogen blijven. Zo zijn er honderden twijgjes aan elke boom, die ingesnoeid moeten worden. Met dit luchtdruk-in strument is dit maar een ogenblik werk. Van de omhoogstaande stoel uit wordt de schaar bediend en het gaat vliegensvlug maar knip, knip, knip, anders hoort men niet en iedere knip is een takje, dat afvalt. Wanneer uit het midden van de boom een zware tak moet worden uitgezaagd om het zonlicht doorgang te verschaffen, neemt men even de kettingzaag, drukt op een knop en de zwaarste tak valt al naar omlaag. Dit wonderlijk instru ment kost 1800 dollar, maar spaart wel voor een man of 6, 7 arbeidsloon-uur, het betaalt zichzelf dus binnen een goed jaar. Men zegt dat het ook prima werkt bij de appelpluk. OOM CEE& ge- De Lijn op het Dak. Twee naast elkaar 0_ bouwde huizen hebben een verschillende eigenaar, die beide hun eigen huis be wonen. Nu heeft een van de eigenaars een waslijn ge spannen over het dak van de buurman en wandelt daar regelmatig over heen om zijn was op te hangen. Mag dat nu maar en kan hij hier iets tegen doen? vraagt onze lezer. U kunt natuur lijk die lijn boven uw dak verwijderen, want een an der heeft niet het recht om op uw dak te v-andelen, of daar iets aan te bevestigen. Voor eventuele schade kunt u hém ook aansprakelijk stellen. Het is inderdaad een on aangename toestand dat uw buurman zijn afvalwater loost op uw erf, zelfs zijn badwater. Dit is echter niet toelaatbaar en u kunt hier wel iets tegen doen, lezeres. Wij raden u dan ook aan, om eens contact op te ne men met een advocaat over deze zaak. U kunt aan de kantonrechter verzoeken, de buurman last te geven wij ziging in de toestand aan te brengen. De deur. Een hoofdbewoonster wil persé „de baas" zijn. Nu heeft ze een nieuw slot op de buitendeur laten maken en weigert om de inwoning hiervan sleutels te geven. Tot 11 uur doe ik open, zegt ze en daarna blijft u maar buiten. Heeft ze daar toe het recht en wat moe ten we doen? Nee, daartoe heeft ze niet het recht. De inwonenden hebben recht op 'n sleutel, mogen ook zo laat thuis ko men als ze willen. Ze moe ten dat wel zacht doen, om jverlast te voorkomen. Maar verder hebben ze het recht om „in het ongestoor- d e genot van het verhuur de te blijven". Lezer moet zich, met be hulp van bijvoorbeeld een deurwaarder, maar wenden tot de kantonrechter, die de hoofdbewoonster kan dwin gen om de sleutels af te geven. Eventueel met een dwangsom voor iedere dag dat ze dit nalaat te doen. Eén pil per week Op, vriedea, op, naar buiten I De trouwe pillenslik- ker ral weten, dat de bakker 'elke Zaterdag avond na sluitingstijd even een spelletje komt schuiven om al heel gauw daarna het tekort in slaap van de afge lopen nacht in te halen an dat mijn buurman, de schoolmeester, zijn (eigen)wijsheden nogal eens over de heg loost. Vanavond heb ik ech ter van beide vrienden onderricht gehad. Eerst ben ik, toen de kinderen 7 uur bedtoe waren, voor het raam mijn krantje gaan le zen. Nu de dagen len gen, gaat dat nog een poos. Op deze avond is het in onze dorps straat erg druk. Onze brave zonen lopen de hele avond het „blokje" rond in de richting van de krimpende wind en onze schone jonge dochteren doen dat achter de ruimende aan. Af en toe word ik opgeschrikt door ge schreeuw, gefluit, ge- gichel van gekieteL Niemand zegt er iets van. Niemand doet er iets aan. De vaders en moeder hebben 't waar schijnlijk zelf ook ge daan. Hoewel: door lec tuur zullen ze nu toch wel wijzer zijn? En hun kinderen wat an ders te doen geven? En getuigt wel élke instantie, die ook hier te getuigen heeft? Als ik kinderstem men hoor, laat ik m'n krantje weer even zak ken en kijk ik opnieuw over m'n bril naar de straat. Daar gaat een vrolijk troepje, ieder lid versierd met een zakje „petatte". M'n pupillen wat vernau wend, ontdek ik er zo waar Jansje en Karel- tje bij. Maar die kun nen niet ouder zijn dan 6, 7 jaar, want die spelen hier vaak met onze Mien en Jan. Bij het sluiten der blinden in de donker komen ze nog eens langs en begint mijn buurman, die voor het zelfde als ik naar bui ten gestuurd is, zijn aanloop met iet mooie weer. Het komt dan vanzelf ook op de vele wandelaars. „Buur man", zegt hfl, „wil je wel geloven, dat ver schillende kleuters bij ons in de eerste klas 's morgens hangen te geeuwen? 's Zomers lo pen ze om 10 uur nog op straat. Eén grote mond tegen Vader of Móeder is voldoende ran hun zin door te drijven. Op verjaardagen worden ze van 3 of 4 jaar mee genomen tot wel 11 uur. Een laag rapport begrijpt Moeder niet, want thuis is Jaapje toch zo „bij de hand toch zo „bij de hand"(!). Stille wen ken op ouderavonden helpen blijkbaar niet". Een uur later vroeg ik de bakker, die ons dorp van a tot z kent, of de meester als im port de zaak niet èl te eenzijdig bekeek. „Man", zegt hij, „als jij elke dag naar je apo theek in de stad moet, kom je niet zo onder de mensen gis ik; na tuurlijk is het in veel gezinnen zo niet; maar weet je, dat de meeste kinderen 's Zaterdags kwartjes, guldens mee krijgen om te versnoe pen, bebalve wat ze door de week nog aan snoepcenten afzeuren? Er zijn er zelfs die hun kinderen rijks...." Eén zwaluw geeft nog geen zomer en één gulden geen beeld van het dorp. Maar als ik die zakken „petatte" (groot formaat) en op weg naar de kerk "'de petatzakken en eerst daags weer de ijspapie- ren (zelfde formaat) op straat en in de berk de overvloedige snoep zie, begrijp ik wél, dat dit alles niét van 3 centen, en niét, dat het in de kerk wèl van 3 eenten kan. We zingen ons ope ningslied verder. An ders wekt het op tot slenteren. „Tot wand'- 1 en aangetreên". Wandelen, fietsen, spelen, sporten, vul maar in. Als het maar gezond is. Dan slapen ze van gezonde moe heid vanzelf wel vroeg in. En als dat de eer ste avond door de ont wenning niet lukt en er kabaal in huis is, dan duurt dat, als we eens flink doorzetten, maar één avond en in - gezin, waar nog _nig gezag is, maar 'n ogenblik. Natuurlijk zijn de Russen Piccard ook hier voor geweest! een kijkje b(j jullie mogen nemen?" „Oh ja hoor, kom dan maar mee, de rest is toch verdwenen". De gedachte aan de andere jongens, die ik voor een ogenblik geheel verge ten was, deed me nog een vraag stel len. „Waarom kwamen jullie mij te hulp' Het antwoord was verbluffend: „Niet, omdat we jou zo aardig vonden, maar omdat wij gewend zijn, eerlijk te vechten". Het bleef niet bij één bezoek. Her haalde malen vertoefde ik in het zi geunerkamp. Ik leerde Peters vader kennen, die behalve „scharensliep" ook een (in mijn ogen althans) voortreffe lijk vlolist was. De enkele keren, dat ik hem overdag thuis aantrof, vond Ik hem steeds bereid, Iets te spelen. Dat was trouwens zijn liefste bezigheid. Peters moeder was een rustige vrouw, die een hele tijd stil voor zich uit kon zitten staren, met iets weemoedigs in haar ogen. Oh neen, ik werd nooit ont haald op Iets lekkers, zoals vroeger bij andere vriendjes thuis. We dronken steeds thee „zonder iets er bij". Maar ik geloof niet, dat ik het ooit ergens anders zo gezellig heb gevonden. Als we niet in het kamp waren, zwierven Peter en ik rond in de omgeving, haal den allerlei streken uit, beleefden machtige avonturen. Ook gingen we wél eens met zijn vader mee, als hij in de naburige stad langs de huizen ging met zijn karretje. Al met al een afwis selend leventje dus. De smerigheid en haveloosheid, die ik vroeger zo erg vond, merkte ik niet meer op. Integen deel, ik probeerde zoveel mogelijk mijn nieuwe vrienden daarin te imiteren. Ik wilde ook een zigeuner zijn. In het dorp begon ik een buitenbeen tje te worden. M'n vriendjes wilden niets meer van me weten en negeerden me. Oudere mensen ragen me hoofd schuddend na, als ik voorbijging. Soms hoorde ik achter me roepen„lelijke zi geuner". Ik wist, dat het voor mij be stemd was, maar ik trok me er niets van aan. Ik leefde mijn eigen leventje, zocht, zodra dat mogelijk was mijn zi geunervrienden op en was dan geluk kig. De enige tegenstand, die gevaar lijk voor me kon worden, kwam van de kant van mijn ouders. Zjj schaamden zich een ongeluk, naar ze beweerden. Zij vroegen mfl, of ik niet begreep, hoe dwaas en onverstandig het van mij was, me met dat volk in te laten. „Je brengt niet alleen schande over jezelf, maar tevens over ons". Toen 't hun niet gelukte rnij tot andere gedachten te brengen, gingen ze over tot strafmaatregelen. Alsof dat zou helpen! Ik verdroeg gelaten de slagen, die ze me gaven. Ik ging „gewillig" voor straf vroeg naar bed, maar ik bleef mijn zigeuner trouw. Erger werd het, toen ik op vrije middagen huisar rest kreeg. Ook daarop vond ik echter ai spoedig een oplossing: Ik ging re gelrecht na schooltijd naar Peter toe en at bij hen in de woonwagen. Mijn moeder gaf de strijd niet op en kwam me doodleuk van schooi halen, tot ver maak van mijn vroegere kamaraadjes! Gelukkig was dit middel niet afdoende, omdat ze lang niet altijd tijd en gele genheid daarvoor had. De meester op -school was de enige, die me begreep: „Ga jij maar gerust met die zigeuners om Karei en trek je maar niets aan van de mensen op het dorp. Voor God zijn alle mensen gelijk. Hij heeft ook de zigeuners ge schapen. En weet je, wat jij nu prach tig kunt doen? De verhalen uit de Bij bel, die je op school hoort, moet je doorvertellen aan die jongen. Dat wil de Here Jezus van je". Ik beloofde het hem. Alleen kwam er van die belofte niets terecht. Want er waren zo veel andere dingen te doen. Wie denkt dan nog aan een Bijbelver- telling Een half jaar later gebeurde het erge. Peter vertelde me, dat hij ging vertrekken. Al lang had dit gedreigd. Nog nooit hadden ze zo lang op één plaats gewoond, als hier het geval was. Dat kwam, omdat Peters vader ook nog nooit zulke beste zaken had ge daan als in onze omgeving. Vooral in de stad had hij goed geld verdiend. Dat begon nu te- minderen. Bovendien werd de onrustige zwerversdrang weer vaardig over hen. Ik moest dus mijn vriend afstaan. Allerlei gedachten woelden door mfln hoofd. Kon ik maar mee! Ik was er goed genoeg voor, van huis weg te lopen. Peters vader weer hield me echter van dit roekeloze plan. „Ze zouden me van kinderroof be schuldigen", zei hij. We namen afscheid. Peter beloofde, dat hij vast en zeker nog eens terug zou komen. Aan die gedachte klampte ik me vast in de tijd die komen ging. Voortaan ging ik alleen door de we reld. Mijn bezoeken aan het zigeuner kamp staakte ik spoedig. Met de an dere bewoners kon ik niet zo erg best overweg, temeer, daar er steeds ver anderingen plaats vonden: de een ging en de ander kwam. Voor m'n dorpsge- nootjes was ik voorgoed een vreemde geworden. Na vier jaar zag ik Peter weer. Ik zat thuis op mijn kamertje wat te le zen. Vader en moeder waren niet thuis. Er werd gebeld. Ik deed open en daar stond hij voor me. Wat een ver rassing. Dadelijk ging lk met hem mee naar het kamp. Onderweg bekeek ik hem eens van opzij. Wat was hij ver anderd! Een man bijna! Hij deed me allerlei verhalen over vreemde avon turen, die hij beleefd had, over mooie dingen, die hij had gezien. Ik luisterde gretig en dacht aan onze eerste ont moeting, toen ik ook zo begerig naar hem geluisterd had. Wat een leven had die kerel tooh! Eenmaal in de woonwagen genoot ik wederom van het prachtige vioolspel van zijn vader. Alles was weer zo als vroeger. Helaas, spoedig zou het met de vreugde gedaan zijn. Over een week zouden ze weer vertrekken. En een week is maar kort. Voor ik het goed en wel besefte, was ik weer alleen. En mistroostiger dan ooit tevoren. Nog eenmaal zou ik mijn vriend weerzien. 't Was tien jaar later. Ik had een goede betrekking veroverd op een kan toor in de hoofdstad. Een pracht van een salaris! Maar het voortdurend stil zitten in een bedompte ruimte beviel me slecht. Ik was dan ook dolgeluk- klng, toen ik veertien dagen vacantie kreeg. Mijn plan had ik van tevoren al klaar. Ik zou een fietstocht maken door België. Ik had een tent aange schaft en verschillende andere dingen, die je voor kamperen nodig hebt. Mijn flets had ik ook helemaal opgeknapt en voorzien van een nieuw stel banden. En daar ging ie dan. Antwerpen, Gent, Brugge, Oostende en toen terug in de richting van de Ardennen. Op een avond ik had mijn tent al opgezet maakte ik nog een wande ling door het schemerduister. Ik had, denk lk, een paar honderd meter gelo pen, toen ik een man zag zitten aan de kant van de weg. Toen ik naar hem keek, kon ik een kreet van verbazing nauwelijks onderdrukken. Was dat Pe ter niet? Hij was het. Ook hij had mij herkend. Wat een weerzien, en dat op deze vreemde plaats! Wie had dat ooit kun nen denken? Hij vertelde me, dat ze hun woonwa gen een eind verder, langs de weg had den neergezet. Natuurlijk gingen wij daar nu heen. Zijn vader en moeder waren niet minder verbaasd dan wij zoëven, toen ze mij zagen binnenstappen, maar de verwelkoming was er niet minder har telijk om. Zo zat ik daar dus weer, na vele jaren, 't Was eigenlijk net, of we nooit van elkaar weggeweest waren. Oude herinneringen werden opgehaald, belevenissen werden uitgewisseld. Ik begon te vertellen, van de veranderin gen, die in mijn leven hadden plaats gevonden, van het leven op kantoor, van mijn wonen op een klein kamertje in de grote stad, van mijn vacantle- tochtje. En voor de derde maal stelde ik vast, hoe eentonig mijn leven ver liep, in vergelijking tot het zijne. Ver na middernacht zocht ik mijn tent weer op, nog vervuld van het ge beurde en goed gehumeurd. Want Pe ter had gezegd, dat ze spoedig weer naar Holland zouden komen en dat het plan was, voorlopig in de buurt van de hoofdstad hun bivak op te slaan. Aan dit alles zit ik te denken, hier achter mijn bureau. En zoals het bui ten op 't ogenblik stormt, zodat de hoge iepen langs de gracht heen en weer geschud worden, zo stormt het binnen in mij. Peter is dood. Gisteravond kreeg ik het bericht van zijn vader. Een kort stondige ziekte. Daarna was het afge lopen. Ik ben er kapot van. Ik zal mfln vriend nooit meer zien. Nu zit me iets heel erg dwars. Ik heb wat verzuimd. Ja ik, Karei, die me zelf een Christen noem, ben er de schuld van, dat mijn beste vriend is heengegaan, zonder Jezus te kennen. Dat is verschrikkelijk. En onze ouwe schoolmeester had het me nog zo op het hart gedrukt, dat ik Peter bekend moest maken met de Bflbel. Maar ik gunde me daar geen tijd voor. Ik vond al die andere dingen veel belangrflker, veel interessanter. Nu is het te laat. Joseph A. Brusse.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Dagblad | 1954 | | pagina 8