Ofttf/er jonge KOUD NOCH HEET De sprookjes van ANDERSEN Dc nieuwe kleren van de keizer Ontwikkeling Ontspanning Gezelligheid -'v ,1 Mijn beste nichtjes en neven, Ligt me daar een gezellig pak brie ven op mijn schrijftafel. Een leuk ogenblikje om ze allemaal te lezen, alleen maar, ik zie al van te voren, dat ik ze niet allemaal deze keer kan beantwoorden, omdat ik daarvoor geen plaats genoeg heb, ofik zou jullie allemaal maar met één regeltje moeten afschepen en dat vind ik niets aardig. Daarom, wie nu geen beurtje kreeg, wacht maar op volgende week. Dan krijgen die weer een lange brief van me. Dat is wel goed, hé? Sommi gen van jullie schreven me, dat ze het jammer vonden, dat het ijs al weg is, maar de meesten zijn toch blij, dat het een beetje minder koud is. En ik ook. Nu gaan jullie me maar vertel len, wie er een bloemetje in de tuin heeft. Ik heb al wat sneeuwklokjes en een klein begin van crocusjes. Fijn hoor. Maar nu veel groeten van jullie Tante TRUUS. Hulstbesje te Oudelande. Dat ben ik met je eens, dat zo'n patroontje altijd wel eens te pas komt. Vertel me dan maar eens, als je het gebruikthebt. Wat heb je leuke tekeningen in je brief gezet. Is meester weer beter? Je moet me ook maar eens gauw vertellen hoe het op dat feest was. Of ik oliebollen lust NouAlleen maar jammer, dat een mens er altijd maar zo weinig van op kan. Hoeveel had jij er op? Jammer dat er bloemen bevroren zijn. Bij mij gelukkig niet. Maar ik heb niet zulke mooie hyacinthen. Zeeuwinnetje te Serooskerke. Wat een mooi cijfer kreeg je voor dat wiegje. Mag zus er nu mee spelen, nu het weer van school mocht worden meegenomen naar huis? Het lijkt me fijn om zo'n blouse te heb ben. Maar er zal wel heel wat werk aan zijn, eer die af is. Heb je het leuk gehad bij de vijftienjarige? Groen en bruin staat meestal wel goed bij elkaar. Je hebt dus wel fijn gekozen voor je rok. Over een poosje maak je zeker alles zelf. Zwaluwtje te Serooskerke. Ja nichtje, ik gun jullie allemaal wel een beetje schaatsen rijden, maar ik ben toch echt blij, dat mijn neus niet meer rood van de kou wordt, als ik die even buiten de deur steek. Daarom ben ik net als jij heel blij, dat de zon eens lekker scheen, zonder dat het vroor. Wat heb jij een prijzen gewon nen. Ik durf met jou geen wedstrijd houden, want dan ben ik zeker, dat ik het verliezen zou. Gelukkig, dat de zieke weer beter is. Heb je toch nog kans gezien je rok af te krijgen? Het zou wel leuk geweest zijn! Edelweis te Colijnsplaat. Ik heb „Als het koren rijpt" nooit zien opvoeren. Je hebt dus wel een mooie avond gehad toen. Net als jij verlang ik naar het voorjaar, maar jij wil ineens weer zo hard van stapel lopen, want je praat al weer over zwemmen en dat lijkt me voor lopig nog een beetje ver. Ik ben al blij, als ik in de tuin de allereerste verschijnselen van het voorjaar zie, in de bladpunten van de verschillende bloembollen. En natuurlijk de sneeuw klokjes. Haast onbegrijpelijk hé, dat die tere witte bloempjes nu hun kopjes bovensteken, zo kort na de tijd, dat het zo verschrikkelijk koud was. Wat zijn die bloempjes toch sterk. Mijn verjaardag is voor dit jaar alweer voorbij en als ik het nu al in de krant zet, ben je het immers het volgend jaar weer vergeten. Toen ik het woord schoonmaak in je brief las, moest ik even rillen. Maar ik begrijp be=t, dat Moeder er nu wel aan moest beginnen. Allemaa' veel groeten terug. Girl te Goes. Veel dank voor die mooi gekleurde tekenin gen. In die Zeemeeuw wil ik wel een tochtje maken. Ik ben verzot op zee reizen. Wat zal die meneer veel pijn in die v "gers gehad hebben. Hoe is het er nu mee? Natuurlijk rijd ik schaats. Maar nu ben ik na die kou toch blij met de dooi hoor. Spaar jij in de zomer door voor die schaatsen Dat zou ik kranig vinden. Die poes van jullie houdt er een raar bed op na. Nog hartelijk gefeliciteerd met je verjaar dag. Je kreeg prachtige cadeaux. Heb je met Lauri's cadeau die tekeningen gekleurd? Geelborstje te Nw en St Joosland. Ziezo, nu heb je eindelijk de hele diergaarde weer eens bij elkaar, dat doet me goed hoor. Ja, in Gronin gen is het meestal heel wat kouder dan hier. Ik ben tenminste wel blij dat ik in Zeeland woon, want ik houd wel van warmte en veel zon. Doe Va der en Moeder veel groeten terug. EEN RARE KOP! Bekijk dit deftige heren- hoofd eens aandachtig. En dan moeten jullie eens gaan uitrekenen hoeveel geld deze meneer wel in zijn zak heeft. Alle cijfers, die je vindt, zijn guldens, hoor. Denk daarom! Leeuwerikje te Nw en St. Joosland. Vriendelijk dank hoor, dat je die aar dige verzen voor me hebt overgeschre ven. Dat van die trekhond vind ik heel mooi. Ken je al die verzen van buiten? Ja, het gaat hard naar April toe. Wat ga je doen als je van school af bent? Moeder helpen? Konijntje te Nw en St. Joosland. Je hebt me dan net een tijd in de steek gelaten. Ik dacht al, waar zou dat aardige konijntje heengespron- gen zijn. Hoe is het met de zieken thuis? Ik hoop, dat ze weer beter zijn. Ben je ook ziek geweest? Dat vraag ik, omdat je me schreef, dat je net van bed was en in de regel gaat een mens 's morgens net van bed niet aan het brieven schrijven. Daarom dacht ik, dat je misschien ook ziek was, dan begrijp ik je lange wegblijven. Oleander te Grijpskerke. In een paar weken niet van je gehoord. Ik dacht al, zou Oleander het te koud vinden in Nederland en nu naar het land zijn vertrokken, waar deze plant thuis hoort, naar het land waar de zon haast alle dagen schijnt. Dank voor de tekening van de ruïne. Leuk briefpa pier heb je. Lopen de poesen in Grijps kerke er zo keurig uitgedost bij als in je briefpapier te zien is? Dan kom ik vast eens kijken. Kan ik gelijk de ruïne zien. hemel", zei de opper-ceremoniemeester. „Wel, ik ben juist gereed!" zei de keizer. De kamerheren, die de sleep zouden dragen, frommelden met de han den op de grond, net alsof zij de sleep opnamen. En zo ging de keizer in plech tige optocht onder de troonhemel voort en alle mensen op straat zeiden: „O, wat zijn de nieuwe kleren van de keizer onvergetelijk mooi!" Niemand wilde laten merken dat hij niets zag, want dan zou hij ook niet voor zijn ambt ge deugd hebben, of hij zou heel dom geweest zijn. „Maar hij heeft immers niets aan!" zei een klein kind, en de een fluisterde de ander toe, wat het kind ge zegd had. „Hij heeft immers niets aan!" riep ten laatste het gehele volk. En dit ergerde de keizer, want 't kwam hem voor, dat zij gelijk hadden, maar hij dacht in zichzelf: „Nu moet ik toch de optocht ten einde brengen." En toen ging hij nog trotser voort, en de kamerheren volgden en droegen de sleep, die er niet was. Toen wilde de keizer het weefsel zelf zien. Met een heel gevolg van uitgelezen mannen be gaf hij zich naar de bei de slimme bedriegers, die nu uit alle macht weefden. „Wat is dat!" dacht de keizer, „ik zie niets! dat is toch vrese lijk! Ben ik dan dom! Ben ik niet geschikt om keizer te zijn? Dat zou het ergste zijn, wat mij overkomen kon!" „O, het is bijzonder mooi!" zei de keizer, want hij wilde niet zeggen, dat hij niets zien kon. „Het is heerlijk! verrukkelijk! excellent!" ging het van mond tot mond, en allen waren er hogelijk mee ingenomen. De keizer vereerde beide bedriegers met 'n ridderkruis om in hun knoopsgat te dragen en zij kregen de titel van hofwever. De gehele nacht vóór de morgen, waarop de optocht zou plaats hebben, zaten de bedriegers op en hadden meer dan zestien lichten op gestoken. Men kon zien, dat zij zich haasten moesten om de nieuwe kleren van de keizer gereed te krijgen. De keizer kwam zelf en de bedriegers hieven de ene arm in de hoogte, net alsof zij iets ophielden. „Het is zo licht als spin rag!" De keizer legde al zijn kleren af, en de bedriegers deden net, alsof zij hem ieder stuk van de nieuwe kleren dat afgenaaid was gaven en de keizer keerde en draaide zich voor de spiegel. „Neen maar, wat staat dat goed! wat zit alles prachtig!" zeiden allen. „Wat een heerlijk patroon en wat een kleu ren! Het is een kostbare dracht!" Buiten staat men gereed met de troon- i eeuu/scH (JJ88K8/1D behoort bij ZEEUWSCH DAGBLAD van 5 Maart 1954 Een goed discipel van de humanist Erasmus was de dichter Coornhert, die in de tweede helft van de zestiende eeuw geleefd heeft, dus tijdens de eerste tientallen jaren van de tachtigjarige oorlog tegen Spanje. Hij behoorde tot de zeer verdraagzame mensen van zijn tijd, die liefst geen partij kozen in het conflict tussen Rome en de kerkreformatie. In een stuk proza geeft hij een gesprek tussen: „Paci- fijc, Catholijc en Ghereformeerde", dat plaats heeft in een kerk. De roomse en de gereformeerde krij gen daar samen een dispuut over de leer en blijken beiden hoogst onverdraagzame mensen te zijn. „Pacifijc", (dat is dan Coornhert Zelf) komt er tussen en zegt: „Sacht, sacht, mannen, toont sulcken onchristelijcken bitterheit niet, wildy Christenen schijnen. Laet vaeren die hatelicke schantnamen ende doet blij eken met die vriendelij cke liefde, dat ghy Christus jongeren zijt; want daer aen kent men die best. So behooren wy oock Godes liefde te ken nen in zijn zalige roede. Die casthijt ons zo' hertelijck, dat alle man sulcks ghevoelt met smerten; maer weynige mer- cken met recht leetwesen d' oorzake van dien, om dat wy meest al Adamiseerende (zondigende) elck ander den schuit oplegghen." Dat klinkt' aardig goed zou men zo zeggen. Hier spreekt de taal der liefde en der verdraagzaamheid, de taal van de ootmoed en van het zondebesef. Wat wil men meer? Maar wanneer wij studie nemen van wat deze zelfde Coornhert in zijn leven geschreven en gedaan Heeft, komen we. toch tot een andere conclusie. Coornhert was, evenals Erasmus, inderdaad verdraagzaam ten aanzien van allerlei richtingen en stromingen en wind van leer. Zelf bleef hij rooms, ook al had hij dan critiek op vele roomse practijken. Maar wie hij niet verdragen kon, dat waren de gerefor meerden. Er bestaat een portret van Coornhert, door zijn leerling Hendrick Goltzius in koper gesneden, waarvan de rand voorzien is, zoals dat in die dagen gebruikelijk was van een spreuk, waarin de geportretteerde werd getypeerd. Welnu die spreuk is op zichzelf al veelzeggend: „Zo was het levende gelaat van de Hollander Coornhert, die door drang naar waarheid, door liefde tot vrijheid, uw priesters, o Calvijn, niet heeft kunnen verdragen; maar levender klinkt zijn stem in zijn geschriften". Dat is al aardig juist getypeerd. De gereformeerde predikanten Trigland en Voetius, heb ben dan ook geen zachtzinnig oordeel over deze „verdraag zame Coornhert" geveld. Trigland zei van hem: „Een van de grootste vijanden, die de Christelijke religie op het hoog ste gehaat en op het gemeenste gelasterd heeft", terwijl Voetius later van hem oordelen zou: „een halve heiden, halve onnoozele, vloekwaardige bannierdrager der predi kantenhaters en predikantenkwellers". Het slot was dan ook, dat Coornhert, evenals de ver draagzame Erasmus, door beide richtingen, rooms en gere formeerd om beurten werd aangevallen en dat hij de wijk moest nemen. Busken Huet zegt van zijn werk: „De denkbeelden zijner „Wellevenskunste", (een voornaam werk van Coornhert) zijn naderhand een wachtwoord der remonstranten gewor den". Inderdaad: in de calvinistische dichter Marnix en de humanistische dichter Coornhert komen we reeds in aan raking met de geestesworsteling, welke straks op de ver gadering van de Dordtse Synode haar beslag zal vinden- Maar dat wordt dan ook een strijd op leven en dood voor de nog jonge republiek, die zelf nog in een bloedige kamp met Spanje gewikkeld lag. Humanisme en calvinisme hebben elkander nooit kun nen verdragen. Het kón ook niet omdat Gods Woord tus sen beiden in stond. De humanisten wensten de „wellevens kunst" te normeren naar de wijsheid der heidense Grieken en Romeinen en peurden uit de Bijbel alleen diè gedeelten, die hen aanstonden en pas;on in hun humanistische leer, waarbij natuurlijk wel bijbelteksten gebruikt werden, maar nimmer de bijbel g e d a c ht e aan het woord kwam. Voor deze humanisten was calvinisme synoniem met onver draagzaamheid. Maar hoe onverdraagzaam zij zélf waren beseften ze niet. En alle eeuwen door zijn er de „verdraag zame humanisten" geweest, die graag bleven onderschrij ven, wat Geeraardt Brandt onder een ander conterfeitsel van Coornhert schreef: Toen 't grote Pausdom door een kleyner Pausdom viel, Zogt ghy de ware kerk en vryheit in uw ziel. Twee pesten hebt ghy met uw pen te rug gedreven: Het noodlot van Kalvijn, dén mutsaart van Geneven. Coornhert zocht de „ware kerk en vrijheid in zijn ziel". De mystiek kan zich tenslotte ook best vinden in de humanist, evengoed als in de roomse devotie. Waarom ook niet? Maar het is een mystiek die zich emancipeert van Gods Woord. Coornhert moest ook niets hebben van het dogma, van de kerkleer, van de kerktucht, van de bin dende confessie. Hij haatte dat alles met eenvolkomen haat. Waarom? Omdat daarin de mens zich te onderwerpen had aan de tucht van Gods Woord en Wet. Coornhert heeft alle eeuwen door zijn discipelen gehad en heeft ze tot op vandaag nog. Verdraagzaamheid, het is een mooi woord, maar wordt ook veel misbruikt. De humanisten kenden die verdraag zaamheid met uitzondering tegen de calvinisten. En dan komt er een „luchtje" aan. Inderdaad kunnen de calvinisten van toen en nu niet verdraagzaam genoemd worden. Maar Calvijn heeft eens gezegd: „Zelfs een hond begint te blaffen wanneer zijn meester wordt aangerand, zouden wij dan zwijgen wanneer onze Meester, die ons gekocht heeft met zijn dierbaar bloed, wordt aangetast in Zijn eer?" Wij geloven dat hiermede alles is gezegd. In de positiekeuze vóór of tegen de bindende, door God geïnspireerde Waarheid der Schriften past niemand ver draagzaamheid. Men beroept zich graag op Christus als de grote Verdraagzame. Maar het is ook hier een willekeurig uitlichten van bijbelteksten, zonder de bijbel gedachte te handhaven. Was Christus zo verdraagzaam, wanneer hij de Farizeërs en Schriftgeleerden uitschold voor geveinsden en witgepleisterde graven, of wanneer hij met een gesel de Tempel zuiverde van de materialisten, die het Huis Zijns Vaders tot een roverskuil maakten? De verdraagzaamheid der humanisten spruit voort uit een liefdeloosheid en onverschilligheid ten aanzien van de eer des Heren en Zijn gebod en Zijn Woord. Maar ver draagzaamheid die in onverschilligheid haar wortel heeft, ligt onder het oordeel der Laodicenzen, die koud nóch heef, doch lauw waren. En dat is misschien wel het ergste waartoe een mens komen kan. MARNIX. Luc. 8:22 t/m 25: „Wie is toch Deze dat Hij macht heeft over alles?" Christus gaat per schip naar de overkant van het meer van Galilea. Hij wil ook daar Zijn verlossende boodschap aan de mensen brengen en hen doen leven uit Zijn verlossende kracht. Daar aan die overkant wonen andere mensen die allesbehalve gemakkelijk zijn en die het met de godsdienst maar zo-zo nemen. Ze houden daar zwijnen en dat. deed geen mens onder de Joden. Een zwijn was het beest van de heidenen, door hen op verschil lende plaatsen in het godsdien stig leven vereerd. Als Christus straks komt aan de overkant en een mens door de demonen be heerst geneest, wordt Hem ver zocht toch maar zo gauw moge lijk weer weg te gaan. Ondanks dat gaat Hij. Wat moet Hij de mensen liefhebben!! Nu is Hij dan met zijn disci pelen op het meer en er steekt een hevige storm op. Ongekend hevig, want de discipelen die bij en op het meer zijn opgegroeid zijn doodsbenauwd. Terwijl zij in angst zitten slaapt Jezus. Hij is rustig waar de mensen angstig zijn. Als ze Hem wakker maken, verwijt Hij ze dat ze zo angstig zijn, waar ze Hem toch bij zich hebben. Dit is een verwijten geweest in alle ernst en met alle liefde. De dis cipelen hadden toch al zo lang met Hem omgegaan en zoveel van Hem gezien dat ze niet ang stig hadden moeten zijn. Dat maakt Jezus hen duidelijk. Ik denk, dat Hij het heel veel mensen van nu ook nog wel duidelijk moet maken. Hoe komt dat nu toch? Omdat de mensen altijd weer te klein van Jezus denken. De discipelen hadden eerst zelf geploeterd, daar scho ten ze niets mee op en nu moet Christus dan maar helpen. Als ze Hem direct geroepen hadden was er eerder hulp geweest. Beter gezegd: Zijn aanwezigheid had hen voor angst moeten be waren. Het is anders wel moei lijk te verwerken voor een mens zo midden in je grote nooa een slapende Jezus. Dit is nu tiet iets wat je vaak moet verwerken in je leven! Als het boven je hoofd groeit en dat doet het geregeld, zegt Christus: „Je bent nu weer erg ongelovig en je haalt mij te laat en je ver wacht te weinig van mij!" On danks laat Hij ons niet onder gaan, dat zien we aan deze ge schiedenis, want Hij heeft ver lossende macht op alle gebied. Zullen we dat nooit en nergens vergeten? Een krachtig christenleven is mogelijk. H. J. K.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch Dagblad | 1954 | | pagina 10